We kunnen lezen over de zondvloed, de aanleiding en oorzaak van de zondvloed, Genesis 6:5-7: ‘En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was. Toen berouwde het de HEERE, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart. En de HEERE zei: Ik zal de mens, die Ik geschapen heb, verdelgen van de aardbodem, van de mens tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels toe; want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb.’ En de Heere bràcht de zondvloed op de aarde, naar Zijn Woord, op Zijn tijd. Zie, erken: niemand raadpleegde Hij daarin, niemand ‘diende’ Hem van advies.
Genesis 7:4, 11, 12: ‘Want over nog zeven dagen zal Ik doen regenen op de aarde veertig dagen, en veertig nachten; en Ik zal van de aardbodem verdelgen al wat bestaat, dat Ik gemaakt heb. In het zeshonderdste jaar des levens van Noach, in de tweede maand, op de zeventiende dag der maand, op deze zelfde dag zijn alle fonteinen des groten afgronds opengebroken, en de sluizen des hemels geopend. En een plasregen was op de aarde veertig dagen en veertig nachten.’ God voert uit, soeverein. En geen machtige (reus) uit de voortijd, geen geweldige van naam, kan Hem daarin ook maar iets belemmeren.
Gods Woord vermeldt het vervolg, II Petrus 2:4-6: ‘Want indien God de engelen, die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar, die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden; En de oude wereld niet heeft gespaard, maar Noach, de prediker der gerechtigheid, zijn achttal bewaard heeft, als Hij de zondvloed over de wereld der goddelozen heeft gebracht; En de steden van Sodoma en Gomorra tot as verbrandende met omkering veroordeeld heeft, en tot een voorbeeld gezet dengenen, die goddelooslijk zouden leven;’
Ook in de Bijbel wordt iedere lezer steeds weer geconfronteerd met de uitvoering van Gods gesproken Woord, ook al is het vele eeuwen daarvoor gesproken. En hier ’twijfelen’ we, of God dat wel doen zal? Denk aan Zijn Woord, Zijn machtswoord, in de schepping: Hij sprak! … en het was er. Hierboven: Hij gebood! … en de wateren kwamen. En u twijfelt??? Daarmee: weg kleingeloof? Nee! De arglistigheid van ons hart leert ons: onze HOOGMOED zou meteen weer op de troon zitten, daarmee: MIJN geloof! Daarom moeten blijven: GEGEVEN geloof, ONTVANGEN geloof, GOD altijd eerst en voor alles.
Dan II Petrus 2:9, 10, 12-14, 17-19: ‘Zo weet de Heere de godzaligen uit de verzoeking te verlossen, en de onrechtvaardigen te bewaren tot de dag des oordeels, om gestraft te worden; Maar allermeest degenen, die naar het vlees in onreine begeerlijkheid wandelen, en de heerschappij verachten; die stout zijn, zichzelven behagen, en die de heerlijkheden niet schromen te lasteren; Maar dezen, als onredelijke dieren, die de natuur volgen, en voortgebracht zijn om gevangen en gedood te worden, dewijl zij lasteren, hetgeen zij niet verstaan, zullen in hun verdorvenheid verdorven worden; En zullen verkrijgen het loon der ongerechtigheid, als die de dagelijkse weelde [hun] vermaak achten, zijnde vlekken en smetten, en zijn weelderig in hun bedriegerijen, als zij in de maaltijden met u zijn; Hebbende de ogen vol overspel, en die niet ophouden van zondigen; verlokkende de onvaste zielen, hebbende het hart geoefend in gierigheid, kinderen der vervloeking; Dezen zijn waterloze fonteinen, wolken van een draaiwind gedreven, denwelken de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt. Want zij, zeer opgeblazen ijdelheid sprekende, verlokken, door de begeerlijkheden des vleses [en] door ontuchtigheden, degenen, die waarlijk ontvloden waren van degenen, die in dwaling wandelen; Belovende hun vrijheid, daar zijzelven dienstknechten zijn der verdorvenheid; want van wie iemand overwonnen is, die is hij ook tot een dienstknecht gemaakt.’
Hoe heerlijk en volmaakt betrouwbaar: de Heere weet de godzaligen uit de verzoeking te verlossen. Ja, in al hun zwakheid, in al hun beperktheid, in al hun kortzichtigheid, in al hun broosheid, tòch, HIJ WEET TE VERLOSSEN! Voor wie zal ik nog vrezen?
Vervolgens II Petrus 3:3-7, 10-12: ‘Dit eerst wetende, dat in het laatste der dagen spotters komen zullen, die naar hun eigen begeerlijkheden zullen wandelen, En zeggen: Waar is de belofte Zijner toekomst? Want van die [dag], dat de vaders ontslapen zijn, blijven alle dingen alzo [gelijk] van het begin der schepping. Want willens is dit hun onbekend, dat door het woord Gods de hemelen van over lang geweest zijn, en de aarde uit het water en in het water bestaande; Door welke de wereld, die toen was, met het water van de zondvloed bedekt zijnde, vergaan is. Maar de hemelen, die nu zijn, en de aarde, zijn door hetzelfde woord als een schat weggelegd, en worden ten vure bewaard tegen de dag des oordeels, en der verderving der goddeloze mensen. Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in de nacht, in welke de hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken, die daarin zijn, zullen verbranden. Dewijl dan deze dingen alle vergaan, hoedanigen behoort gij te zijn in heilige wandel en godzaligheid! Verwachtende en haastende tot de toekomst van de dag Gods, in welke de hemelen, door vuur ontstoken zijnde, zullen vergaan, en de elementen brandende zullen versmelten.’
Zó krachtig en waarachtig is het Woord van God. God Zèlf getuigt er zo vaak van, keer op keer. En telkens weer zien we de hoogmoedige mens, vol eigendunk, vol zelfingenomenheid, datzelfde Woord minachtend en spottend naast zich neer leggend. ‘IK WEET HET BETER!’ Er is nog iets. Als we er zó van overtuigd zijn, dat de wereld nú zó vol geweld en valsheid en geslepenheid is, zó vol goddeloosheid en ongerechtigheid, kunnen we nog verstaan hóe groot Gods geduld moet zijn, dàt Hij dit alles nog aanziet en weer de zon doet ondergaan en weer de zon doet opkomen, alsof er niets aan de hand is??? We durven niet verder denken, want hóe gróót is Zijn brandende toorn, Die dàn niets en niemand ontziend zal branden!!!
II Petrus 1:19-21: ‘En wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte, en de morgenster opga in uw harten. Dit eerst wetende, dat geen profetie der Schrift is van eigen uitlegging; Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door de wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods van de Heilige Geest gedreven zijnde, hebben [ze] gesproken.’ 3:17, 18: ‘Gij dan, geliefden, [zulks] te voren wetende, wacht u, dat gij niet door de verleiding der gruwelijke mensen mede afgerukt wordt, en uitvalt van uw vastigheid; Maar wast op in de genade en kennis van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid, beide nu en in de dag der eeuwigheid. Amen.’
Hoe werkt de verleiding telkens weer haar verwoestende duivelse uitwerking! Zie ook de onderscheiding: heilige mensen: gehoorzaam in het geloof en in de werken; gruwelijke mensen: verleiders, haters van God en naaste. Hoe zuiver onderscheidt Petrus, geleerd en verlicht door de Heilige Geest. Hoe scherp staat deze onderscheiding tegenover elke ‘onderscheiding’ die begint en rekent met ‘wat voor ogen is en beredeneerd kan worden’.
Herinner u wat we citeerden uit Prediker 8:11-13. O, die schùldige vergeetachtigheid, die er zo gemakkelijk toe leidt, dat we ons maar zo weer voegen naar allerlei mooipraters, die zoveel zelfbedachte schijnredeneringen aanvoeren om de scherpe kanten van het Woord af te stompen, en vervolgens te vergeten, en daarna te doen alsof ze niet geschreven zijn en ten slotte gewoon ontkènnen, dàt ze inderdaad dat bedoelen of zo bedoeld zijn. En wéér zit de mens op de troon en bepaalt zèlf inzake het waarheidsgehalte en de zeggingskracht van het Woord van God, en dùs over de betrouwbaarheid en waarachtigheid van God Zèlf!
Zijn we dié drempel over, dan móet het overige wel volgen, want dan is het Woord Zèlf niet meer normatief, niet meer Norm stellend en bepalend. Dan is God hooguit nog iemand die ook een mening heeft. En nee, dan verschilt de mens in feite in niets van het gedrag van onze eerste voorouders in het paradijs, toen zij de knecht, de duivel – sprekend door de slang – hun geloof en vertrouwen gaven en betoonden, en Gods verbod en de daaraan verbonden dood en vloek in feite voor kennisgeving aannamen en terzijde legden als een vrijblijvende mening.
En tóen – ná de zondeval – toonde en bewees God Zijn onuitsprekelijke barmhartigheid, Genesis 3:15. Maar de mens wilde niet en wil niet vanuit zichzelf. Telkens weer blijkt: God moet hem overwinnen, overreden, door Zijn Geest en Woord. En tòch blijft de mens zèlf helemaal verantwoordelijk en stelt God hem helemaal verantwoordelijk, zodat geen mens zich rechtmatig kan verontschuldigen.
De mens moet zich scherp voor ogen stellen: IK doe nooit zo maar iets. Als IK van het Woord afwijk, eigen mening en fantasie daarbij inbreng, toelaat, dan móet het van kwaad tot erger gaan en worden. Dan wordt het Woord aan MIJN mening onderworpen. En ja, wat MIJ aanstaat, dat vergroten we sterk uit, dat beklemtonen we telkens weer, terwijl wat MIJ niét aanstaat, waar IK niet aan herinnerd wil worden, dat verkleinen we zoveel mogelijk, dat verzwijgen we waar het kan en ontkrachten we als: niet zo bedoeld. En zeker: losse teksten zijn maar zo voor het grijpen om één en ander te ‘bevestigen’.
Hoe vaak waarschuwt u in uw prediking voor alle verleiders en misleiders in de wereld, hun dwaalleer, al de gevolgen voor tijd en eeuwigheid? Hoe vaak hoort u ernstig waarschuwen tegen verleiders en misleiders, hun dwaalleer en al de gevolgen voor tijd en eeuwigheid? Voor u zelf, voor de jeugd? Maar ook, hoe krachtig trekt u publiek ten strijde tégen dwaalleer, tégen alle goddeloosheid en ongerechtigheid en veroordeelt u ze publiek als vijandschap tegen God? Hoe krachtig trekt u publiek ten strijde tégen alle verleiders en misleiders en ontmaskert u hun dwalingen? Of doen we het alleen nog binnenskamers, voor ‘eigen’ volk?
Maar de geschiedenis leert, dat, als we ons terugtrekken in eigen ‘veilige’ vestingen, dan hebben we de strijd al opgegeven, dan geloven we niet meer in de uiteindelijke overwinning. Ja, dan móeten we Christus komst in de wereld en Zijn strijd tégen alle huichelarij en verleiding en hypocrisie en alle machtsvertoon van de duivel en zijn trawanten wel aanmerken als: ONVERANTWOORD, ONDOORDACHT, DOM, KORTZICHTIG! Dan heeft Christus ook gelogen!, toen Hij vlak voor Zijn hemelvaart zei, dat Hij àlle macht had ontvangen in de hemel en OP DE AARDE. Het geloof zegt: Dat is nú, hiér, ja, ook als dit gebeurt, ook als mensen zó reageren.
We willen nog een stap verder gaan: Hebt u uw naaste lief, ook uw vijand? Hebt u uw naaste zó lief, dat u niet wilt, dat hij ongewaarschuwd voor eeuwig verloren gaat? Maar u waarschuwt niet? Omgekeerd: U gelooft niet, u gaat voor eeuwig verloren. Bent u blij, dat uw buren, collega’s – christenen – u nooit gewaarschuwd hebben? Of u gelooft niet in de eeuwige verdoemenis en vindt het niet erg, dat uw naaste verloren gaat. Of u gelooft in de eeuwige verdoemenis en tegelijk kènt u de rijkdom van waar geloof èn dat God u om niet vrijkocht uit de macht en vloek van zonde en duivel en dood door Christus. Maar dan beginnen we ook Gods liefde te zien, dat Hij – ná MIJN, ONZE zondeval – ons zó lief had, dàt Hij Zijn Zoon overgaf tot in de dood om ons vrij te kopen. En willen we dié liefde en de rijke vrucht ervan voor ons zelf houden, anderen daarin niet laten delen? En we durven ons nog ‘christen’ te noemen?
Wat een vreemde ‘volgelingen’ van Christus zijn we dan. Laten we in de spiegel kijken en onszelf beproeven, of de gezindheid van ons hart inderdaad niet verder gaat dan: IKKE, IKKE, IKKE, behouden worden, maar wel op de meest goedkope en gemakkelijke wijze. Geen strijd, geen ergernis, geen worsteling, puur lippentaal, en verder ‘vrede’ met iedereen, ieder voor zich. Straks eeuwige gerechtigheid, in alles? En hier allerlei onrecht maar op zijn beloop laten? Vreemd, dat Christus heel radicaal puur tegenovergestelde leer verkondigde èn in de praktijk handhaafde, tot aan het kruis toe! Dat ook van Zijn volgelingen eist!
Ja, alle eeuwen door, in alle landen, in alle situaties, temidden van alle ontwikkelingen. Of blijkt nu onze heel eenzijdige en selectieve en subjectieve kennis van Jezus Christus? En willen we ons daaraan vasthouden? En al die andere geschreven kenmerken en handelingen en uitspraken, die het beeld van Hem compleet moeten maken en houden, die vergeten we, daar willen we niet aan herinnerd worden, ja, daar ergeren we ons mateloos aan? Maar dan willen we onszelf en anderen toch niet doen geloven, dàt we in Jezus geloven, de Christus der Schriften, de gegeven en gekomen Redder en Zaligmaker van zondaren?
Want dan moeten we verklaren tegenover ieder die ons aanspreekt op ons selectief, subjectief, eenzijdig ‘geloof’ in Jezus, dat we inderdaad geloven, dat Hij een grote leugenaar is, knecht en slaaf van de duivel in leugen en bedrog. Hoe wil iemand zichzelf en anderen voorhouden, dat hij in iemand gelooft, van wie hij het ene woord voor de volle waarheid houdt, maar hem in het andere woord beslist wantrouwt? We zijn terug bij ‘af’. De mens zèlf bepaalt, vandaag zó, morgen ànders, overgeleverd aan het moment, de plaats, de situatie, de omstandigheid. Toch overschreeuwt diezelfde mens zichzelf en iedereen met … wat voor ogen is en beredeneerd kan worden. Vergelijk het brallen van Sanherib tegen de inwoners van Jeruzalem, II Koningen 18.
En toch hecht diezelfde mens al de geslachten door waarde en gezag aan al die grootspraak en heel dat machtsvertoon waarmee de mens indruk wil maken. Dat, terwijl diezelfde mens moet erkennen, dat hijzelf nog niet de macht en beschikking heeft over de adem in zijn neus…
We moeten de Schrift in héél Zijn verband lezen. De gedachte, dat God Zichzelf ook maar ergens zou tegenspreken, is heiligschennend. God is Eén, Gods Woord is Eén! Ook de gedachte, dat er door God ook iets gesproken is, wat Hij eigenlijk zo niet meende. De mens doet het toch. Gevolg: alverzoening wordt al snel gepredikt, tegelijk, God wìl toch dat alle mensen behouden worden? En zó wordt het Woord verknipt en bespot als een woord van mensen: waardeloos, nietszeggend, je kunt er alle kanten mee opaan, en … niemand is terug gekomen om te vertellen hoe het werkelijk is. En dus, dus zullen de geleerden, de vakmensen het wel weten en kunnen we hen vertrouwen en schuilen we onder hun deskundigheid en vakbekwaamheid. Wie durft dááraan nog te twijfelen???
Wat zegt u? Er is niemand teruggekomen? Denk aan Noach, Sem, Cham en Jafeth. Velen van hun tijdgenoten hebben ze gekend. Ze hebben gewaarschuwd, ernstig gewaarschuwd voor het komende oordeel. De tijdgenoten luisterden niet, ze wisten ‘béter’. Toen werden ze in de vloed weggerukt. De aarde werd droog. Noach en de zijnen gingen uit de ark en troffen niemand van hun tijdgenoten meer aan. Zó volmaakt rechtvaardig was Gods uitgewerkte oordeel, náár Zijn Woord! Ze hadden gehóórd, daarna gezién, ten slotte geconstateerd, en bij het verlaten van de ark waren ze erin bevestigd. Was het onvoldoende? Moet Gòd rekenschap geven aan mensen – door hun zonde liggend midden in de dood! – of en hoe Hij – naar hùn oordeel … – rechtvaardig is?
Maar zie ook wat God zegt, direct ná de zondvloed, Genesis 8:21: ‘En de HEERE rook die liefelijke reuk, en de HEERE zei in Zijn hart: Ik zal voortaan de aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil; want het gedichtsel van ’s mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb.’ Twee dingen: a. De Heere heeft Zijn Woord gehouden, door ieder mens te constateren en te beamen. b. Ziende alle onrecht en vuilheid die door de mens bedacht en in praktijk gebracht wordt, heeft de Heere volkomen waarheid gesproken over al het voortbrengsel van ’s mensen hart. Nee, er is bij en in de mens géén dankbaarheid voor a. en nog veel mìnder daadwerkelijk berouw en bekering bij het zien van b.
Hier raken we een ander punt: mensen willen zich niet laten waarschuwen. Ze weten en kunnen het toch zèlf wel? Kijk, als er direct (levens)gevaar is, dreigt, als er materieel verlies dreigt, dàn, dàn willen mensen nog wel gewaarschuwd worden. Maar als er gewaarschuwd wordt voor de gevolgen van een leven buiten God om, de gevolgen van een leven vol ongerechtigheid, de eeuwige gevolgen, dan blijft er vaak hooguit een blik vol meewarigheid over: moet ik dàt geloven? Dat gelooft toch niemand? Wie zegt dat, waar staat dat, wat is het bewijs? En als dan gezegd wordt: Dat zegt de levende God in Zijn Woord, de Bijbel, dan wordt veelal minzaam het hoofd geschud: daar staat zoveel, laat Hij eerst maar bewijzen, ik kijk er anders tegenaan.
Willen mensen zich niet laten waarschuwen, dan moeten ze vervolgens die wèl uitgesproken waarschuwingen zo snel mogelijk vergeten. Worden die waarschuwingen herhaald, dan wekt dat al snel grote ergernis op: ik luister niet, ik wil dat niet horen! Zie Gods ernstige waarschuwingen aan Kaïn – Genesis 4:6, 7: ‘En de HEERE zei tot Kain: Waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen? Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen.’ – , tegelijk aan de hele mensheid: U MOET OVER DE ZONDE HEERSEN EN DAARIN NIET TOEGEVEN! De kern is en blijft: luisteren naar Gods Woord òf niét luisteren naar Gods Woord. Helemaal, alles òf niets.
Hoe veelzeggend het antwoord van Kaïn ná zijn moord op zijn broer. 1. ontkenning: ik weet het niet; 2. onttrekking van verantwoordelijkheid, tegelijk monsterlijke liefdeloosheid: ben ik mijns broeders hoeder? Hoe komen we die twee aspecten keer op keer tegen, in allerlei situaties. Daarbij: het onderzoek ophouden, stagneren; de zaak vooruitschuiven; afleiden met non-argumenten; de aandacht verleggen en verplaatsen; ten slotte – als er veel tijd verlopen is – laat de zaak maar rusten. Onderken: de misdadiger heeft er alle belang bij, dat de zaak niét uitgezocht wordt en hij voert alles aan wat kan om dat te bereiken. En we zien de hele geschiedenis door, dat het heel vaak lukt.
De gelovige moet heel scherp voor ogen staan: Lukt dat in een mensenleven wèl, váák, met of zonder hulp van bevoegde instanties, voor God is dat nooit van toepassing. Hij ziét alles, Hij hóórt alles, Hij wéét alles, Hij doorgròndt alles … en Hij oordeelt over alles volmaakt rechtvaardig, naar Zijn Waarheid en gerechtigheid. Hoe legt Hij dan àlles open en bloot neer voor iedere betrokkene. Nee, geen mens hoeft er maar een moment aan te twijfelen, dat Hij iets niét in rekening brengt, dat Hij iets zou ‘vergeten’, achterhouden. Alle ‘Kaïns’ met al hun handel en wandel staan dan in het niets ontziende en niets verbergende licht van Gods Recht.
Dat betreft alle handel en wandel in de wereld, ook alle handel en wandel in de kerk, in de valse kerk. Hoe dwaas, hoe kortzichtig, hoe stekeblind is die mens, die meent, dat God niet puur rechtvaardig, onpartijdig, onomkoopbaar zal oordelen. En alles, wat de mens nu aanvoert, om gerechte procesgang te verhinderen, op te houden, te misleiden, ze blijken dáár en dàn wáárdeloos te zijn. Voor ieder die gelooft: onwankelbare zekerheid. Voor ieder die niet of eigenwillig gelooft: huiveringwekkend.
Hoe gemakkelijk geeft de mens toe aan de gedachte (naar eigen of andermans oordeel!!!): IK doe het nog aardig goed, IK luister nog redelijk goed, ten opzichte van die en die en die. Weg met die zèlfbewieroking! God vraagt volmaakte gehoorzaamheid, van ieder mens, in alle opzichten. En daar raken we in de verste verte niet aan. Is de mens diep verslagen, als hij dat ziet en onderkent? Verslagen van schuldbewustzijn? Nee, integendeel. De mens legt er zijn èigen maatlat naast en praat eerst zichzelf, daarna zijn medemens, aan, dat God liéfde is en dùs … wel tevreden zal zijn met ONZE beoordeling. In gedachten: en die beoordeling wel als geheel juist overneemt en bevestigt. Maar het Woord van God wàs dicht en blíjft dicht.
We citeerden uit Genesis: de zondvloed, uit de tweede brief van Petrus: de tweede komst van Christus en Zijn oordelen. Schepping – zondeval – zondvloed – vuur – herstel/verwerping. Die lijn tekent de Schrift af, door God bepaalt, door God geleidt, door God voltooit, naar Zijn barmhartigheid, naar Zijn rechtvaardigheid. Zó regeert God, soeverein, de door Hem geschapen wereld, mensheid. De zondeval van duivelen, de zondeval van mensen, ze kunnen niets afdoen van-, niets veranderen aan die soevereine regering van de levende God. Dat geloven in een wereld, die God de rug toekeert en wìl blijven in alle zelfgekozen wegen van onrecht en vuilheid en valsheid, als slááf van de knecht, de duivel.
Ergeren we ons aan deze lessen? Laten we er ons door gezeggen? Christus kòmt! Wat Hij beloofd heeft, dóet Hij, in belofte, in vloek.
8 oktober 2014