10c. Bijbelboek Esther. III

De artikelen 1 tot en met 12 vormen één geheel.

Laten we terugkeren naar het Bijbelboek Esther.

Er is een groot heidens feest, het feest van de troonsbestijging van koning Ahasveros. We zijn dan al ruim 500 jaar ná de ongehoorzaamheid van koning Saul. Israël is in ballingschap, het Perzisch-Medische rijk heerst en Ahasveros is enkele jaren terug aangetreden als nieuwe machthebber. Wie denkt er nog aan de bànvloek van God over Amalek???, laat staan aan de uitvoering???

Ziét!, hoe God bestuurt, onnavolgbaar. Hìj leidt het zó, dat koningin Vasthi weigert haar schoonheid te tonen, met als gevolg haar afzetting. Hìj leidt het zó, dat het Joodse meisje Esther vanwege haar schoonheid wordt opgenomen met heel veel andere meisjes. Hìj leidt het zó, dat haar afkomst lange tijd verborgen blijft, ook nádat zij door Gods beschikking verheven wordt tot koningin in plaats van Vasthi. We noemen maar enkele dingen, want we geloven óók vast, dat God Esther op Zijn tijd vormde in de moederschoot, in dié moederschoot, dàn, dáár. Maar slechts enkele dingen moeten ieder mens overtuigen van Gods almacht en grootheid en majesteit en wijsheid en raadsplan.

Velen zullen dit alles en wat volgt aanmerken als ‘puur toeval’. In ongeloof, niét willend zien en onderkennen Gòds Hand in heel de geschiedenis van elk volk en elk mens. En daarmee blìjft de mens willens en wetens in dat kleine kringetje van het HIER en NU.

En ja, dan blijft de poging tot revolutie van Bigthan en Theres om de koning om te brengen een kleine bijkomstigheid. Dat Mordechai dat ontdekt en via Esther kenbaar maakt, dat is natuurlijk ook puur ’toevallig’. En dat het door de koning serieus genomen wordt en uitgezocht wordt en waarheid blijkt te zijn, ach, zo gaat dat wel vaker. En natuurlijk, het wordt opgeschreven in de kronieken van de koning, maar daarna snel vergeten…

Maar de duivel werkt verder. Hij verliest zijn gestelde doelen niet uit het oog, en veel volgers werken dapper mee, blind voor de BEtrouwbaarheid van Gods Woord, blind voor de oordelen en de uitvoering ervan op Gods tijd en wijze.

Want de duivel wéét dat Haman, de zoon van Hammedatha, een verre nakomeling is van Agag, de Amalekiet. En de duivel wéét, dat de háát tussen Amalek en Israël zeer groot is en zeer diep zit, ja, dat àl die gebeurtenissen uit het verleden door beide kanten zeer goed gekend en herinnerd worden. En zal de duivel niet de eerste zijn om het geheugen daarin aan beide kanten heel helder te houden? Zijn doel is toch chaos en ontwrichting en ontbinding? Zijn hier niet de schaduwen duidelijk te zien van de door God gezètte antithese tussen geloof en ongeloof, tussen vrijen en slaven, tussen uitverkorenen en vervloekten? En is Amalek daarin niet hèt sprekende voorbeeld van het ongeloof? En is de banvloek van God óver Amalek – en haar optreden – niet hèt bewijs van Zijn uiteindelijke overwinning in Jezus Christus? En móet het Bijbelboek Esther in haar definitieve afronding en afsluiting daarvan niet het overduidelijke BEWIJS zijn van de kòmst en de ùitkomst van de jongste dag?

Want God onderstreept en beklemtoont in het Bijbelboek Esther de volmaakte BETROUWBAARHEID van Zijn Woord. Eerst gesproken in Exodus 17, nu definitief tot uitvoering gebracht in het Bijbelboek Esther. Op Zijn tijd, op Zijn wijze. Waar mensen allang vergeten waren, waar de duivel dacht alsnog zijn ‘gelijk’ te kunnen halen. Psalm 2:4: ‘Die in de hemel woont, zal lachen; de HEERE zal hen bespotten.’ Zo duivel, zo volgers.

En als de duivel koning Ahasveros zó weet te beïnvloeden, dat hij Haman hoog verheft in positie en aanzien, dan lijkt dat ogenschijnlijk een kleinigheid, een toevalligheid, die morgen maar zo weer kan vervallen. Immers, willekeur is toch hèt kenmerk van heidense dictators? Maar hier lijkt het toch behoorlijk stabiel te zijn, want de koning geeft het bevel dat ieder mens Haman nu moet eren en hulde bewijzen door zich voor hem neer te buigen.

Maar Mordechai buigt zich niet neer. Hij weigert. Hoe zal de geschiedenis hem daarin bevestigd en versterkt hebben. En nee, ook als hij door anderen er nadrukkelijk op gewezen wordt, dat hij door zó te handelen het gebod van de koning overtreedt, verandert hij zijn opstelling en weigering niét. Hij is immers een Jood! Het wordt niet vermeld, maar zal de hele geschiedenis Mordechai en alle Joden niet geleerd hebben, dat het buigen voor een Amalekiet – iemand die onder de bànvloek ligt! – in feite erkènning van zijn nòg bestaan en leven nu op deze aarde inhoudt? Ongeacht de positie, ongeacht het gebod van de koning?

De duivel ziet het ook. Hij ziet op dat moment zoveel voordelen aan zijn kant, dat het hem onwaarschijnlijk toelijkt alsnog te moeten verliezen. En gedreven door bittere haat tégen God, tégen Gods Woord, tégen Gods volk deinst hij nergens voor terug en speelt zijn hoge spel. Wie weet… En daarom geeft hij die omstanders in het hart om Haman van die weigering, die ongehoorzaamheid van Mordechai in kennis te stellen. En wellicht verhoogt dat de druk nog meer door Haman mee te delen, dat Mordechai een Jood is.

Dat doet het bij Haman inderdaad, en hoe. De duivel wil zo hard mogelijk meewerken om Haman de geschiedenis in het geheugen helder voor ogen te stellen. En zo komt Haman tot het duivelse plan om niet alleen Mordechai, maar héél het joodse volk uit te roeien. Hier gaan hoogmoed en eerzucht èn haat en wraakzucht hand in hand. Alleen, Haman kan hier zelf niet toe beslissen omdat hij de macht en bevoegdheid daartoe niet heeft.

Maar de háát en wraakzucht voor het ombrengen van zijn volk door de Joden zijn zo intens, dat Haman er een lieve som geld voor over heeft, om de koning om te kopen tot meewerking. Het is onbekend of Haman dat geld bezat, of dat hij meende nog meer van de Joden te kunnen roven bij toestemming. Zeker is wel, dat Haman daarmee de koning positief wil stemmen.

Hoe duidelijk blijkt het sinds de zondeval dat de òude mens telkens weer de voetstappen van de eerste voorouders drukt in het zoeken en vinden van een ‘zondebok’, iemand, die als zodanig aangemerkt en gehouden en behandeld kan worden. Maar dat – uiteraard! – wel onder de meest schoonschijnende argumenten en redeneringen.

De willekeur wordt openbaar als Ahasveros zonder verdere navraag, zonder enig onderzoek inzake wèlk volk Haman wil uitroeien, zijn toestemming geeft. Ja, hij schenkt Haman die 10.000 talenten zilver, neemt zijn zegelring en overhandigt die aan Haman. Dat betekent koninklijke volmacht. Haman kan zijn gang gaan; de weg is koninklijk geëffend; de voorbereidende werkzaamheden kunnen opgestart worden. De duivel kan juichen…

Vervolgens laat Haman het lot werpen, zo zorgvuldig mogelijk, om daaruit de wil en gunst van de goden af te lezen welke datum daartoe het meest geschikt is. Brieven worden geschreven in al de talen van al de gewesten en voorzien van het stempel van de zegelring van de koning. Het is een wet van Meden en Perzen, die niet herroepen kan worden. Dit besluit móet uitgevoerd worden op de bestemde datum. Niets of niemand kan hier meer iets aan veranderen of het terugdraaien.

De bereden ijlboden vertrekken en de wet wordt in Susan uitgevaardigd. De duivel kan tevreden zijn. Alle voorbereidingen zijn voorspoedig verlopen. En Mordechai heeft zelf gemakkelijk ‘meegewerkt’ door zijn houding en stijfkoppigheid. Ach, het is maar welke naam er aan gegeven wordt.

Mordechai leest de uitgevaardigde wet en scheurt in diepe rouw zijn kleren. Dan begeeft hij zich met een afschrift van die wet naar het paleis, naar koningin Esther, zijn stiefdochter. Naar de heersende regels mag zij niet tot de koning gaan, indien zij niet geroepen is. Gaat zij toch, dan hangt het van de koning af, of hij zijn scepter toereikt, toestemt, of haar ter dood laat brengen, omdat zij die regels ongevraagd heeft overtreden.

Dit deelt zij aan Mordechai mee via Hatach, haar kamerling. Dan staan er die opmerkelijke verzen, Esther 4:13 en 14: ‘Zo zei Mordechai, dat men Esther wederom zeggen zou: Beeld u niet in, in uw ziel, dat gij zult ontkomen in het huis des konings, meer dan al de [andere] Joden. Want indien gij enigszins zwijgen zult te dezer tijd, zo zal de Joden verkwikking en verlossing uit een andere plaats ontstaan; maar gij en uws vaders huis zult omkomen; en wie weet, of gij [niet] om zulke tijd als deze is, tot dit koninkrijk geraakt zijt.’

Er wordt gedacht, dat Mordechai hier niet denkt aan uitredding van en door de Heere. Met als achtergrond daarvoor, dat in het hele Bijbelboek de Naam van God niet genoemd wordt; vervolgens, dat Mordechai (blijkbaar) niet protesteert tegen alle ‘behandeling’ die Esther ondergaat inzake voeding, inzake toetreden tot een heidense harem, enz. Daaruit zou volgen, dat Mordechai een afvallige Jood zou zijn wiens godsdienst totaal verwaterd was.

19 september 2015

Dit bericht is geplaatst in De twee getuigen. Bookmark de permalink.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site wordt beschermd door reCAPTCHA en het Google privacybeleid en servicevoorwaarden zijn van toepassing.

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.