Vervolgens willen we in de Bijbel zien, dat de Heere tóónt, dat Hij regeert, dat Hij bestuurt, dat Hij leidt, naar Zijn soeverein welbehagen. En dan zien we keer op keer, dat àlle menselijk streven en jagen en worstelen om èigen doelstellingen te bereiken uiteindelijk niet meer zijn dan machteloos woeden. Dat moet de gelovige vertroosten en bemoedigen: al die machtsuitingen, al die geweldsexplosies, al dat snoeven, het is maar even, een moment. Opdat de gelovige daaraan voorbij ziet en niet verontrust wordt en het oog gericht houdt op onze Heere Jezus Christus: Hij heeft àlle macht in de hemel en op de aarde.
0 – 0 – 0
Genesis 6:5-7: ‘En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was. Toen berouwde het de HEERE, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart. En de HEERE zei: Ik zal de mens, die Ik geschapen heb, verdelgen van de aardbodem, van de mens tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels toe; want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb.’ Voert God Zijn oordeel hals over kop uit? Nee, Hij laat Noach 120!! jaar lang prediken en oproepen tot bekering, tot berouw, tot wederkeer.
Nooit kan een mens zeggen: God WIL mijn ondergang, mijn verderf. God hééft geduld, 120!! jaar lang. Wat doet de mens? Ze lachen Noach uit, ze spotten met zijn bouw van de ark op het droge, ze wijzen naar de lucht: stralend blauw!, ze twijfelen openlijk aan zijn verstand: iedereen acht zijn bouwen op het droge en prediken dwaasheid. Ze bekeren zich niet! Maar de HEERE sterkt Noach in het geloof zodat hij predikt, zodat hij bouwt, ziende op de waarachtigheid van Gods gebod en oordeel. Noach gelooft vàst: Gods Woord is in niets afhankelijk van het oordeel van mensen, hoe veel ook. Op een dag: de HEERE voert dieren naar de ark, HIJ doet Noach met zijn gezin in de ark gaan, HIJ sluit de deur achter Noach toe en HIJ voert Zijn oordeel uit. Niet met modern oorlogstuig, nee, met water. HIJ beschikt soeverein over alle wateren. Opdat de mens voor Hem vreest.
0 – 0 – 0
Ná de zondvloed lezen we in Genesis 18:20 en 21: ‘Voorts zei de HEERE: Dewijl het geroep van Sodom en Gomorra groot is, en dewijl haar zonde zeer zwaar is, Zal Ik nu afgaan en bezien, of zij naar hun geroep, dat tot Mij gekomen is, het uiterste gedaan hebben, en zo niet, Ik zal het weten.’ Zagen we vóór de zondvloed de boosheid tot grote hoogte komen, juist mèt 120!! jaar geduld, hier wil de HEERE (menselijk gesproken) weten of de sexuele ontaarding en perversiteit tot het uiterste gekomen is. Heeft de mens een natuurlijke rem tegenover vreemdelingen om hun bedoelingen en uitspattingen vooreerst wat te verbergen, zo niet de inwoners van Sodom, Genesis 19:5: ‘En zij riepen Lot toe, en zeiden tot hem: Waar zijn die mannen, die deze nacht tot u gekomen zijn? breng hen uit tot ons, opdat wij ze bekennen.’ Schaamteloos erkennen ze hun grove minachting en verwerping van Gods orde vanaf de schepping: man en vrouw!
De HEERE zegt: ‘haar zònde is zeer zwaar.’ Het minachten en verwerpen van de orde zoals die door God gesteld is, is voor God zeer zware zònde! Nooit mag een mens dat op welke manier, in welke situatie ook maar goedpraten, bagatelliseren, toestaan. Elk ‘huwelijk’ van 2 homo’s, 2 lesbiënnes, is voor God VERVLOEKT! Nooit mag een regering, landelijk, lokaal, daar toestemming voor geven, zoiets legaliseren. Nooit mag een kerkenraad, een ambtsdrager, een gemeentelid, erin toestemmen, dat zoiets kerkelijk ingezegend of toegelaten wordt. Zie op Sodom!!!
Gaan de inwoners van Sodom in op de ‘correctie’ van Lot? Nee, Genesis 19:9: ‘Toen zeiden zij: Kom verder aan! Voorts zeiden zij: Deze ene is gekomen, om als vreemdeling [hier] te wonen, en zou hij alleszins rechter zijn? Nu zullen wij u meer kwaads doen, dan hun. En zij drongen zeer op de man, op Lot, en zij traden toe om de deur open te breken.’ Hoe duidelijk bevestigen ze hierdoor hun onbekeerlijke razernij. Hier is door de HEERE geen geduld meer toe te laten.
Daarom zeggen de engelen in vers 13: ‘Want wij gaan deze plaats verderven, omdat haar geroep groot geworden is voor het aangezicht des HEEREN, en de HEERE ons uitgezonden heeft, om haar te verderven.’ De nacht is nauwelijks voorbij, als de HEERE Zijn oordeel uitvoert, de verzen 24 en 25: ‘Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen, van de HEERE uit de hemel. En Hij keerde deze steden om, en die ganse vlakte, en alle inwoners dezer steden, ook het gewas des lands.’
Daarom getuigt het elke keer weer van schaamteloze brutaliteit, als luidruchtig bekend gemaakt wordt, dat ook in dat land, die staat, dat kerkgenootschap het ‘homohuwelijk’ gelegaliseerd is. Alsof er nooit over de zònde van Sodom en Gomorra gesproken is, alsof de HEERE er Zijn banvloek niet over uitgesproken heeft en alsof de omkering en verwoesting van Sodom en Gomorra door de HEERE niet overtuigend duidelijk en dreigend genoeg zijn voor alle volgende geslachten. En lijkt het erop, dat de Heere nu eindeloos geduld heeft en ieder zijn gang laat gaan, wéét: DE HEERE KOMT! en Zijn oordeel zal vreselijk zijn over hen die Zijn ernstige waarschuwingen veracht hebben en Zijn geduld bespot hebben. Wéét: de Heere waarschuwt nooit tevergeefs!
0 – 0 – 0
Exodus 1:8-14: ‘Daarna stond een nieuwe koning op over Egypte, die Jozef niet gekend had; Die zei tot zijn volk: Ziet, het volk der kinderen Israels is veel, ja, machtiger dan wij. Komt aan, laat ons wijselijk tegen hetzelve handelen, opdat het niet vermenigvuldige, en het geschiede, als er enige krijg voorvalt, dat het zich ook niet vervoege tot onze vijanden, en tegen ons strijde, en uit het land optrekke. En zij zetten oversten der schattingen over hetzelve, om het te verdrukken met hun lasten; want men bouwde voor Farao schatsteden, Pitom en Raamses. Maar hoe meer zij het verdrukten, hoe meer het vermeerderde, en hoe meer het wies; zodat zij verdrietig waren vanwege de kinderen Israels. En de Egyptenaars deden de kinderen Israels dienen met hardigheid. Zodat zij hun het leven bitter maakten met harde dienst, in leem en in tichelstenen, en met alle dienst op het veld, met al hun dienst, die zij hen deden dienen met hardigheid.’ Exodus 2:24 en 25: ‘En God hoorde hun gekerm, en God gedacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak, en met Jakob. En God zag de kinderen Israels aan, en God kende [hen].’
Exodus 3:7-10: ‘En de HEERE zei (tegen Mozes): Ik heb zeer wel gezien de verdrukking Mijns volks, hetwelk in Egypte is, en heb hun geschrei gehoord, vanwege hun drijvers; want Ik heb hun smarten bekend. Daarom ben Ik nedergekomen, dat Ik het verlosse uit de hand der Egyptenaren, en het opvoere uit dit land, naar een goed en ruim land, naar een land, vloeiende van melk en honig, tot de plaats der Kanaanieten, en der Hethieten, en der Amorieten, en der Ferezieten, en der Hevieten, en der Jebusieten. En nu, zie, het geschrei der kinderen Israels is tot Mij gekomen; en ook heb Ik gezien de verdrukking, waarmede de Egyptenaars hen verdrukken. Zo kom nu, en Ik zal u tot Farao zenden, opdat gij Mijn volk (de kinderen Israels) uit Egypte voert.’
Exodus 4:21: ‘En de HEERE zei tot Mozes: Terwijl gij heentrekt, om weder in Egypte te keren, zie toe, dat gij al de wonderen doet voor Farao, die Ik in uw hand gesteld heb; doch Ik zal zijn hart verstokken, dat hij het volk niet zal laten gaan.’ Hoe wonderlijk werkt de Heere! De dankbaarheid voor de zegen van de Heere in het werk van Jozef wordt vergeten en omgezet in kwaad doen en dreigen. En dat tegenover Gods volk, Gods uitverkoren volk! Dàn verstokt, verhardt Hij het hart van Farao en dan oefent Hij Zijn gerichten uit, naar Zijn raad. Telkens weer moet het opvallen, dat God nóóit verdraagt, dat goed met kwaad vergolden wordt, het toppunt van kwaadwillige hoogmoed. Zie artikel 33 Levenslessen II.
Exodus 5:1 en 2: ‘En daarna gingen Mozes en Aaron heen, en zeiden tot Farao: Alzo zegt de HEERE, de God van Israel: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij een feest houde in de woestijn! Maar Farao zei: Wie is de HEERE, Wiens stem ik gehoorzamen zou, om Israel te laten trekken? Ik ken de HEERE niet, en ik zal ook Israel niet laten trekken.’ Huiveringwekkend, hoe de nietige mens telkens weer het woord van de Heere minacht en verwerpt – daarmee de Heere Zelf! – en zich tegelijk uitbundig tegoed doet aan al Gods goeddoen en weldaden. Hoe mateloos arrogant betoont de Farao zich tegenover de Heere en dus ook tegenover Mozes en Aäron.
In eindeloze variatie zien we het steeds weer terug in de geschiedenis, vandaag. Voor het oog: hier is geen overleg, geen compromis mogelijk; het besluit van de Farao is duidelijk en wie kan hèm weerstaan, die machthebber? Elk verzet is zinloos! En het blijkt, Exodus 5:4-9: ‘Toen zei de koning van Egypte tot hen: Gij, Mozes en Aaron! waarom trekt gij het volk af van hun werken? Gaat heen tot uw lasten. Verder zei Farao: Ziet, het volk des lands is alreeds [te] veel; en zoudt gijlieden hen doen rusten van hun lasten? Daarom beval Farao, ten zelfden dage, aan de aandrijvers onder het volk, en deszelfs ambtlieden, zeggende: Gij zult voortaan aan deze lieden geen stro meer geven, tot het maken der tichelstenen, als gisteren [en] eergisteren; laat hen zelven heengaan, en stro voor zichzelven verzamelen. En het getal der tichelstenen, die zij gisteren [en] eergisteren gemaakt hebben, zult gij hun opleggen; gij zult daarvan niet verminderen; want zij gaan ledig; daarom roepen zij, zeggende: Laat ons gaan, laat ons onze God offeren! Men verzware de dienst over deze mannen, dat zij daaraan te doen hebben, en zich niet vergapen aan leugenachtige woorden.’ En het wordt door de Farao en zijn knechten met geweld uitgevoerd en afgedwongen.
De mens is ongeduldig, telkens weer. En zo ook Mozes en Aäron, Exodus 5:22 en 23: ‘Toen keerde Mozes weder tot de HEERE, en zei: Heere! waarom hebt Gij dit volk kwaad gedaan, waarom hebt Gij mij nu gezonden? Want van toen af, dat ik tot Farao ben ingegaan, om in Uw Naam te spreken, heeft hij dit volk kwaad gedaan; en Gij hebt Uw volk geenszins verlost.’ Mozes onderkent, dat het niet-uitkomen van zijn woord hem ongeloofwaardig maakt, voor Farao, voor zijn eigen volk. Vergelijk Noach. Hoe zuiver moet de mens steeds weer onderscheiden of hij het Woord van de Heere getrouw naspreekt, of niet. Want die smaad van ongeloofwaardigheid en niet-geloofd-worden zien we heel scherp terug bij onze Heere Jezus Christus.
Tegelijk de verleiding daarin om water bij de wijn te doen, het Woord van God stomp te maken, ervan af te doen, eraan toe te doen, het Woord eenzijdig te brengen, ofwel het één over te belichten en het andere te verzwijgen. Maar onderkèn direct: ik kan alleen maar aan die verleiding toegeven als ik de GOD van het Woord uit het oog verlies en kortzichtig alleen maar let op het hier en nu en de reacties van dit moment. En daarom is het Woord van de Heere hierna zo uitermate belangrijk en veelzeggend, toen, nu: Exodus 5:24: ‘Toen zei de HEERE tot Mozes: Nu zult gij zien, wat Ik aan Farao doen zal; want door een machtige hand zal hij hen laten trekken, ja, door een machtige hand zal hij hen uit zijn land drijven.’ Ziet u: DRIJVEN! De Heere zal Farao zover brengen, dat Farao zèlf de Israëlieten uit zijn land DRIJFT. Ongelooflijk!
De Heere heeft geduld met Zijn volk.
Hij onderwijst hen breed, Exodus 6:1-7: ‘Verder sprak God tot Mozes, en zei tot hem: Ik ben de HEERE, En Ik ben aan Abraham, Izak, en Jakob verschenen, als God de Almachtige; doch met Mijn Naam HEERE ben Ik hun niet bekend geweest. En ook heb Ik Mijn verbond met hen opgericht, dat Ik hun geven zou het land Kanaan, het land hunner vreemdelingschappen, waarin zij vreemdelingen geweest zijn. En ook heb Ik gehoord het gekerm der kinderen Israels, die de Egyptenaars in dienstbaarheid houden, en Ik heb aan Mijn verbond gedacht. Derhalve zeg tot de kinderen Israels: Ik ben de HEERE! en Ik zal ulieden uitleiden van onder de lasten der Egyptenaren, en Ik zal u redden uit hun dienstbaarheid, en zal u verlossen door een uitgestrekte arm, en door grote gerichten; En Ik zal ulieden tot Mijn volk aannemen, en Ik zal ulieden tot een God zijn; en gijlieden zult bekennen, dat Ik de HEERE uw God ben, Die u uitleide van onder de lasten der Egyptenaren. En Ik zal ulieden brengen in dat land, waarover Ik Mijn hand opgeheven heb, dat Ik het aan Abraham, Izak, en Jakob geven zou; en Ik zal het ulieden geven tot een erfdeel, Ik, de HEERE!’
Wàt een blijde boodschap: VERLOSSING! Opgetekend voor de Israëlieten, opgetekend voor ons: wat een troost, wat een bemoediging! ZO is God, de levende God, voor allen die op Hem vertrouwen, voor allen die Hem op Zijn Woord geloven. Voor de gelovigen vandaag niet meer de verlossing uit het land Egypte, maar wel uit het diensthuis van de slavernij der zonde. En dat even zeker als Gods belofte daar en toen.
Dan staat er, Exodus 6:8: ‘En Mozes sprak alzo tot de kinderen Israels; doch zij hoorden naar Mozes niet, vanwege de benauwdheid des geestes, en vanwege de harde dienstbaarheid.’ Dat kan toch niet? Maar laten we niet te hard oordelen. Nee, we praten het niet goed, maar zien we onze èigen zwakheid, ons èigen kleingeloof, ook, hoe we zèlf vaak gevangen zitten in dat ondoordringbare mistgordijn wat ons omhult, dat mistgordijn van het hier en nu, dat mistgordijn dat onze blik beperkt tot wat voor ogen is, dat onze blik beperkt tot al de begeerten van ons vlees, de verleidingen van de wereld, de zucht van geld en goed, drank en drugs, sex en orgie, macht en eer, dat mistgordijn, dat niet verder doet zien dan wat de mens met zijn verstand kan beredeneren, ofwel ikke, ikke, ikke!
De Heere spreekt opnieuw, Exodus 7:1-5: ‘Toen zei de HEERE tot Mozes: Zie, Ik heb u [tot] een god gezet over Farao; en Aaron, uw broeder, zal uw profeet zijn. Gij zult spreken alles, wat Ik u gebieden zal; en Aaron, uw broeder, zal tot Farao spreken, dat hij de kinderen Israels uit zijn land trekken laat. Doch Ik zal Farao’s hart verharden; en Ik zal Mijn tekenen en Mijn wonderheden in Egypteland vermenigvuldigen. Farao nu zal naar ulieden niet horen, en Ik zal Mijn hand aan Egypte leggen, en voeren Mijn heiren, Mijn volk, de kinderen Israels, uit Egypteland, door grote gerichten. Dan zullen de Egyptenaars weten, dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik Mijn hand over Egypte uitstrekke, en de kinderen Israels uit het midden van hen uitleide.’
Wat een machtig woord van de Heere. Tegelijk, hoe klinkt de lach en spot van de Heere hier door in het aanwijzen van de hopeloze machteloosheid van Farao en Egypte. Hier zien we de vervulling van Genesis 3:15, de moederbelofte: de kop van de satan WORDT vermorzeld, hier in Egypte. Tegelijk de komende vervulling op de jongste dag: de definitieve eindafrekening, waarop de duivel en àllen die hem gevolgd en aangebeden hebben moeten erkennen: U, de levende God, U, Jezus Christus, U, Heilige Geest, Uw Woord, U HEBT OVERWONNEN! Dan zal eeuwig blijken de oneindige meerwaarde van het offer van Christus dan alle schatten van de wereld hier en nu. Wat is uw troost, uw bemoediging, hier, nu, straks?
Dan staat er een opmerkelijk vers, Exodus 7:6: ‘Toen deed Mozes en Aaron, als hun de HEERE geboden had, alzo deden zij.’ Zij GELOOFDEN!!! Zij DEDEN!!! Zij zágen de reacties van de Israëlieten, 6:8, zij zágen en hóórden de trotse en brutale woorden en besluiten van de Farao en zijn volk, zij zágen de verharding van de slavernij. Mozes en Aäron GELOOFDEN de Heere op Zijn Woord! Maar geloof bestaat nooit op zichzelf, het heeft altijd gevolg: Zij DEDEN! Woord en daad zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden, bij de Heere, bij de mens. Telkens weer zien we, dat de mens in de Bijbel, nu, geloof en daad van elkaar loskoppelen, zich tevreden stellen met alleen woorden, heel veel (vrome) woorden. Hoe háát de Heere dat!
Jesaja 29:13: ‘Want de Heere heeft gezegd: Daarom dat dit volk [tot] [Mij] nadert met zijn mond, en zij Mij met hun lippen eren, doch hun hart verre van Mij doen; en hun vreze, [waarmede] [zij] Mij [vrezen], mensengeboden zijn, die hun geleerd zijn;’ De Heere Jezus herhaalt het, Mattheüs 15:8: ‘Dit volk genaakt Mij met hun mond, en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij;’ en in Markus 7:6: ‘Maar Hij antwoordde en zei tot hen: Wel heeft Jesaja, van u, geveinsden, geprofeteerd, gelijk geschreven is: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij.’ Hoe doorgròndt de Heere het hart van ieder mens naar zijn gezindheid voor de Heere, en zo voor zijn naaste!
18 september 2013