Betreft Lazarus, dochtertje van Jaïrus, jongeling van Naïn, Dorkas.
Van bovengenoemde personen wordt verhaald, dat zij gestorven zijn, daarna weer opgewekt. Wat over de periode waarin zij hier niet leefden?
Lazarus, Johannes 11, 4 dagen gestorven, begraven.
Dochtertje van Jaïrus, Marcus 5, Lucas 8, zojuist gestorven.
Jongeling van Naïn, Lucas 7, bij begrafenis.
Dorkas, Handelingen 9, pas overleden.
We moeten meteen opmerken, dat in geen van de genoemde gevallen iets vermeld wordt over wat ze meegemaakt hebben tijdens hun gestorven zijn. Over waar ze geweest zijn, wat ze gezien hebben, wat ze gehoord hebben, hoe ze zich gevoeld hebben. Niets.
Dat moet ons tot grote bescheidenheid brengen. De Heere heeft het niet nodig geoordeeld ons daarover te informeren. Dat moet ons er van overtuigen, dat betrokkenen na hun opwekking geen geheugen hadden van die periode.
Vervolgens moeten we onze nieuwsgierigheid aan banden leggen. Wat de Heere ons niét geopenbaard heeft, daarnaar moeten we niet onderzoeken en helemaal niet fantaseren. Ons moet scherp voor ogen staan, dat de Heere het niet nodig oordeelt voor ons behoud om dat te weten. Dat moet ons genoeg zijn. Tegelijk, wàt moest dan vermeld zijn? Van één, van alle vier? En laten we nuchter vaststellen: één gegeven leidt tot tien nieuwe vragen. Kunnen we er ons rustig bij neerleggen, dat de Heere ons niét informeert?
Hierin moet duidelijk voorop staan: Gods ontferming over betreffende families, toen, daar, Gods barmhartigheid. De Heere Jezus zegt het openlijk tegen Zijn discipelen, Johannes 11:15a: ‘En Ik ben blijde om uwentwil, dat Ik daar niet geweest ben, opdat gij geloven moogt;’ Hoe blijkt hier Gods geduld met onze traagheid en lauwheid, opdat we des te ijveriger worden en gelóven.
Tegelijk blijkt hier Gods almacht. Er is voor God geen verschil of de mens gestorven is en hoelang geleden. Hij, Bron en Oorsprong van alle leven róept uit de dood tot leven, wanneer het Hem behaagt. Opdat er bij geen mens onzekerheid is, dàt God eenmaal àlle mensen uit de doden doet opstaan. Elke fantasie van mensen, dat mensen dat – op welke manier ook – kunnen weerstaan, blijkt ijdel en leeg.
Hier kunnen we stoppen. Maar de vraag kan opkomen: Maar waarom spreekt de Heere Jezus in de gelijkenis van de rijke man en arme Lazarus zo uitgebreid over hun situatie direct ná hun sterven? Dáár wel en hiér niet? Het verschil?
We zien in de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus, Lucas 16:22-26: ‘En het geschiedde, dat de bedelaar stierf, en van de engelen gedragen werd in de schoot van Abraham. 23 En de rijke stierf ook, en werd begraven. En als hij in de hel zijn ogen ophief, zijnde in de pijn, zag hij Abraham van verre, en Lazarus in zijn schoot. 24 En hij riep en zei: Vader Abraham, ontferm u mijner, en zend Lazarus, dat hij het uiterste zijns vingers in het water dope, en verkoele mijn tong; want ik lijd smarten in deze vlam. 25 Maar Abraham zei: Kind, gedenk, dat gij uw goed ontvangen hebt in uw leven, en Lazarus desgelijks het kwade; en nu wordt hij vertroost, en gij lijdt smarten. 26 En boven dit alles, tussen ons en ulieden is een grote klove gevestigd, zodat degenen, die van hier tot u willen overgaan, niet zouden kunnen, noch ook die [daar zijn], van daar tot ons overkomen.’
In de eerste plaats: dit is een gelijkenis. In de tweede plaats: met de genoemde gegevens wil de Heere ons niet informeren over het hoe en wat, maar Hij onderstreept het definitieve! Ná het sterven is het òf hier, òf daar. Tegelijk tekent de Heere het grote verschil tussen die twee plaatsen. In deze gelijkenis blijkt, dat de rijke man wìst van Lazarus: hij kent zijn naam. Hij kende zijn toestand. En daarmee valt op de grote ònbarmhartigheid van de rijke man: elke dag feest! Maar niet omzien naar Lazarus… We hopen op dit aspect breed in te gaan in het vierde deel van het Bijbelboek Job. Maar de les voor alle mensen is duidelijk: BARMHARTIGHEID BETONEN EN BEWIJZEN! Hier en nu aan allen die het nodig hebben.
Lucas 16:27-29: ‘En hij zei: Ik bid u dan, vader, dat gij hem zendt tot mijns vaders huis; 28 Want ik heb vijf broeders; dat hij hun [dit] betuige, opdat ook zij niet komen in deze plaats der pijniging. 29 Abraham zei tot hem: Zij hebben Mozes en de profeten, dat zij die horen.’ Er is – ook in de hel – geheugen. En dàn volgt het antwoord: Zij hebben Mozes en de profeten. Hoe wordt de vrùcht van alle lauwheid en traagheid en luiheid hier getoond. Sinds de zondeval is de mens zo uitermate lauw in het onderzoeken van Gods Woord, in het ernaar leven in woord en daad, in gezindheid. En zo gemakkelijk worden alle waarschuwingen aan de kant geschoven of weggehoond: láter, als ik er wat meer tijd en zin in heb.
Hier: de rijke had het elke dag druk met feestvieren. Lazarus moest maar even wachten. Barmhartigheid moest maar even wachten… Later. Lazarus stierf. Barmhartigheid te laat! Geen berouw, geen bekering.
Ze hebben Mozes en de profeten: het Woord van God! Nu: ook het Nieuwe Testament. Hoe TOONT en BEWIJST de Heere Jezus des te nadrukkelijker de grote BARMHARTIGHEID van God!!! Heeft de mens daar van geleerd? In de dagen van de omwandeling van de Heere Jezus op aarde? Vandaag? Dan moeten we met grote schrik ZIEN, dat de mens helemaal niéts geleerd heeft. De mens leeft bij de dag, hier en nu. En wie morgen leeft, dan zorgt. En zó wordt ook vandaag het Woord van God dicht gelaten en wil de mens zich daardoor niet laten gezeggen. Als hij, zij zich niet bekeert, tot eigen schande en schade.
En nee, de smoes van de rijke man werkte niet. ZIJ HEBBEN HET WOORD VAN GOD! De mens moet naar God LUISTEREN! Daar begint het telkens weer mee, elke dag. En uitstel kàn leiden tot afstel. En de mens weet niet òf God nog weer nieuwe tijd en mogelijkheid geeft.
Dat is de èrnst en de klèm van deze gelijkenis TOT ONS BEHOUD, voor ieder mens. God niet naäpen, maar God navòlgen in het TONEN en BEWIJZEN van BARMHARTIGHEID tegenover iedere naaste. En nee, de mens moet zichzelf niet verontschuldigen, achter welke smoes ook.
Het is nú de tijd! Uitstel kàn levensgevaarlijk zijn.
17 januari 2014