Job 6:24-29: ‘Leert mij, en ik zal zwijgen, en geeft mij te verstaan, waarin ik gedwaald heb. O, hoe krachtig zijn de rechte redenen! Maar wat bestraft het bestraffen, [dat] van ulieden is? Zult gij, om te bestraffen, woorden bedenken, en zullen de redenen des mismoedigen voor wind zijn? Ook werpt gij u op een wees; en gij graaft tegen uw vriend. Maar nu, belieft het u, wendt u tot mij, en het zal voor ulieder aangezicht zijn, of ik liege. Keert toch weder, laat er geen onrecht wezen, ja, keert weder; nog zal mijn gerechtigheid daarin zijn. Zou onrecht op mijn tong wezen? Zou mijn gehemelte niet de ellenden te verstaan geven?’ Dit is een heel belangrijke tekst in de procesgang. Job geeft daarmee aan, dat hij zeker naar raad wil luisteren. Maar zoals hij hiervoor al diverse keren heeft aangetoond en aangewezen: de vrienden hebben niéts aangetoond, niéts bewezen. Ze hebben alleen (goedkoop) gestèld, geponéérd. Job spòt met hun lichtzinnige woordenkramerij. Job heeft hun vooroordeel te licht bevonden en afgewezen!
Hoe gemakkelijk, goedkoop en kort door de bocht is het steeds weer: op grond van enkele geluiden, ‘getuigen’, feiten niét verder gaan onderzoeken, maar betrokkene gewoon het resultaat van alle vóóroverleg meedelen, daarmee de vèroordeling. Zoals hier: ze waren het met elkaar erover ééns geworden! En dit in navolging van de duivel, want die doet en kan en wil niet anders. En wat is er verder nog meer mogelijk met vàlse getuigen – Izebel, Achab, bestuurders stad t.o.v. Naboth – ‘. Wat is er nog meer mogelijk met vàlse getuigen, vàlse aanklachten, waar de rechters vooringenomen zijn, hun doel vaststaat, en ze alleen nog een vorm moeten vinden, bedenken, waarmee hun ‘rechtspreken’ een schijn van recht moet vertonen – de joden t.o.v. de Heere Jezus Christus, daarin Pilatus en Herodes meeslepend en dezelfde rechtsverkrachting van hen afeisend en bevestigend! – . En zó kan en wordt elke vorm en mogelijkheid aangewend, toegepast, om het gestelde doel maar te bereiken. De duivel gaat nog verder: hij aarzelt niet Judas in gedachten te brengen, dat hij de ONSCHULDIGE Jezus heeft verraden! Eerst hem daartoe verleiden, dan hem daarover aanklagen. ZO is de duivel!!!
Het gemak: er wordt gewoon gesteld, geponeerd. Job zoekt naar de achtergronden, de motivatie, de beweegredenen, de onderbouwing. Dan zal hij zwijgen en aanhoren en leren. Wijs nu duidelijk aan, waarin ik gedwaald heb!!! Hij wijst hen daarmee nadrukkelijk op hun plìcht tot degelijk onderzoek, rechtvaardig handelen en rechtspreken. Hoe móeilijk blijkt het steeds weer, om mensen die bewust verkeerde wegen inslaan, terug te brengen op de juiste wegen. Want dat betekent erkènnen, erkènnen van schuld, van zonde, van nalatigheid. En we zagen eerder al, dat dàt niet in ons woordenboek staat. Maar ze zìjn gewaarschuwd.
Job zegt: ook werpt gij u op een wees. Daarmee karakteriseert hij hun snode handelwijze. Immers, hoe gemàkkelijk is het te oordelen over iemand die zich niet kan verdedigen en hoe licht is iemand te vèroordelen die machteloos is door afwezigheid. Job dringt er nog eens op aan hem nú alsnog de gelegenheid te geven tot verdediging. Ze kennen hem toch en ze weten toch, dat hij niet liegt?
De beproeving duurt lang, Job 7:3: ‘Alzo zijn mij maanden der ijdelheid ten erve geworden, en nachten der moeite zijn mij voorbereid.’ Geen mens kàn dit dragen dan dóór waar geloof!
Het zijn niet alleen de ziekte en de gevolgen ervan, waarmee de duivel Job wreed onderdrukt. Job 7:13-15: ‘Wanneer ik zeg: Mijn bedstede zal mij vertroosten, mijn leger zal van mijn klacht [wat] wegnemen; Dan ontzet Gij mij met dromen, en door gezichten verschrikt Gij mij; Zodat mijn ziel de verworging kiest; de dood meer dan mijn beenderen.’ Het bevestigt opnieuw: de duivel zet ALLES in om Job te breken in het geloof! Welk een overwinning zou het voor hem zijn één keer te kunnen zeggen: mijn duivels venijn overwint Gods werken van waar geloof in zondaren. Want daardoor zou àlle waar geloof door àlle eeuwen heen gekenmerkt zijn door onbetrouwbaarheid en onzekerheid.
Job 7:17, 18: ‘Wat is de mens, dat Gij hem groot acht, en dat Gij Uw hart op hem zet? En dat Gij hem bezoekt in elke morgenstond; dat Gij hem in elk ogenblik beproeft?’ Job herhaalt: ik wordt niet gestràft, maar bepróefd, door God! Welk een enorme geestelijke worsteling scherp te blijven onderscheiden en in die onderscheiding vast te staan, uit waar geloof. Welk mens durft nog steeds iets te verwachten van èigen verstand, èigen kracht, èigen ….?
Job 7:20, 21a: ‘Heb ik gezondigd, wat zal ik U doen, o Mensenhoeder? Waarom hebt Gij mij U tot een tegenloop gesteld, dat ik mijzelven tot een last zij? En waarom vergeeft Gij niet mijn overtreding, en doet mijn ongerechtigheid niet weg?’ Laten we proeven, hoe Job hier ten einde raad is in zijn worsteling. Laten we proeven, en zwijgen …
Job 8:1, 2: ‘Toen antwoordde Bildad, de Suhiet, en zei: Hoe lang zult gij deze dingen spreken, en de redenen uws monds een geweldige wind zijn?’ Dit is een cruciaal punt, ogenblik. Want Job heeft zojuist niet alleen tegen Elifaz gesproken. Hij heeft ook Bildad en Zofar aangesproken in hun ‘en zij waren het ééns geworden’ en de gevolgen daarvan. En zij waren begrepen in de dringende oproep van Job: ‘geeft mij te verstaan, waarin ik gedwaald heb’. En als Bildad dan spreekt van de woorden van Job, als zijnde ‘een geweldige wind’, dan betekent dat, dat Bildad de gezamenlijke vèroordeling óver Job bevestigt, beklemtoont, onderstreept. Tegelijk, dat hij de oproep van Job terzijde legt, als niet gesproken. Gewoon geen aandacht aan geven. Er spreekt nog een heel groot iets: Elifaz en Zofar ZWIJGEN!!!, en bevestigen daarmee deze woorden van Bildad. Hoe gnuift de duivel! Want nu kan Job echt geen kant meer op aan! Hij is hermetisch ingesloten.
Bildad verwijst al de redenen van Job direct naar de prullenbak. Ofwel, verweer is zinloos en het is vermoeiend er nog naar te luisteren. Nee, er is geen enkele aandacht voor, dat Job feitelijk direct verwijst naar de door de Heere gebóden rechtvaardige rechtspraak. Dat is daarmee al een gepasseerd station. Hieruit blijkt heel duidelijk, dat de mens die afwijkt van Gods goede en heilzame geboden, niet anders kan dan terugvallen in pure eigenwilligheid en willekeur. En van de mens mag verwacht worden, dat de mens wéét, wat de gevolgen van willekeur zijn: pure wreedheid, sadisme, onberekenbaarheid, gekoppeld aan ongebreidelde zucht naar macht, invloed, heerszucht, hebzucht. Tegelijk, geachte mens, bedenk!, nu betreft het iemand anders, anderen, morgen kan het uzelf, uw geliefden, betreffen. U protesteert nú niet? Daarmee verspeelt u het recht dat te doen als het uzelf of uw geliefden betreft.
Dat blijkt uit het vervolg van deze geschiedenis.
Voor ons, die zoveel later leven en zulk een ‘rechtspraak’ lezen en overwegen, is het onvoorstelbaar, dat dergelijk ‘rechtspreken’ keer op keer toegepast en goedgepraat en verdedigd wordt. Tegelijk, dat dat niet alleen in de publieke rechtsstaat en aan haar gekoppelde instanties gebeurt, maar dat dat ook in kerken en in haar verlengde vergaderingen gedaan wordt. Het wordt niet alleen actief gedáán, het wordt door de overgrote meerderheid ook (stilzwijgend) gedoogd en daarmee goedgekeurd. En na afloop vouwt men de handen en bidt God om Zijn zegen over zulk een rechtsverkrachting en om ‘bekering’ van de veroordeelde. Ja, wie is dan nog bereid daartegen te protesteren, hardop, ongeacht de gevolgen? Want, daar kan toch niémand tegen op?
Gezegend die rechtsinstantie – burgerlijk, kerkelijk – die de door God gebóden zuivere en rechtvaardige rechtsgang standvastig betreedt en daarin volhardt. Dat blijkt niet pas als er een uitspraak gedaan wordt, nee, in het hele voortraject moet blìjken, dat men heel zorgvuldig die zuivere en rechtvaardige rechtsgang wil bewaren en bewandelen, hoe ingewikkeld ook, hoe langdurig ook. Dan zullen ook alle op- en aanmerkingen – als die binnenkomen, van betrokkenen, deskundigen – zorgvuldig gewogen en geproefd worden, om – zo nodig – tijdig te herstellen. Hoe waardevol voor alle partijen is rechtvaardige rechtspraak, onpartijdig, onomkoopbaar, zoals God gebiedt.
Dit geldt niet alleen de grote zaken, maar het begint telkens weer met de kleine zaken. En dáár moet men steeds weer beginnen met de wacht dáárbij te betrekken. Afval in leer en/of leven begint altijd weer in het kleine. Onrecht ook. Weersta het begin!
In het volgende artikel, zo de Heere wil, verder.
En God zwijgt.
14 november 2013