De artikelen 1 tot en met 12 vormen één geheel.
Mattheüs 8:5-13; ook Lucas 7:1-10. Een hoofdman over honderd gelóóft!!! de Heere Jezus op Zijn Wóórd! vóórdat Jezus gesproken heeft en wordt openlijk in dat geloof bevestigd! Dan staat er, vers 10: ‘Jezus nu, [dit] horende, heeft Zich verwonderd, en zei tot dengenen, die [Hem] volgden: Voorwaar zeg Ik u, Ik heb zelfs in Israel zo groot een geloof niet gevonden.’ Hoe noodzakelijk blijkt het steeds weer en steeds meer Genesis 1 steeds scherp voor ogen te houden: GOD SPREEKT!!! met Goddelijk gezàg!!! en niéts is onmogelijk! Dàt Woord wordt hier beleden en erkend door een heidense hoofdman. Tegelijk, dat dat Wóórd in geen enkel opzicht is verzwakt, beperkt, gebonden. Daarom: spreek slechts een WOORD! De Joden moesten al de werken en wonderen en tekenen van Christus zién en erkènnen – samen met de blindgeborene, Johannes 9! – dat alleen Iemand, Die God welgevallig was, dergelijke werken en wonderen en tekenen kòn doen. De blindgeborene gelóófde Christus op Zijn Woord; de Joden wèigerden hardnekkig te geloven en wierpen de blindgeborene uit.
Telkens weer blijkt het, dat dat WOORD van God geen enkele opsier of opsmuk of verfraaiing of ondersteuning of aanvulling of hulp of verdediging of verlenging of wat dan ook van een mèns nodig heeft. Integendeel. De mens kan daardoor alleen maar het Woord verduisteren, de schittering doen verminderen. Daarom, wanneer het WOORD van God losgemaakt wordt van Genesis 1, dan wordt de indruk gewekt en bevestigd en versterkt, dat het WOORD van God ná Genesis 1 van een totaal andere òrde is, in kracht, in majesteit, in heerlijkheid, in waarachtigheid, in duurzaamheid.
En ja, dan zien we, dat het gelóóf en vertròuwen van de gelovige op God, op het Woord van God nooit beschaamd kàn uitkomen. Tegelijk de diépte van de zonde waar Gods Woord als leugenachtig en onzeker en onwaarachtig en onbetrouwbaar en ongeloofwaardig verwòrpen is, door de duivel en zijn engelen, vervolgens nagevolgd daarin door de mens(heid). Ja, dan zien we veel gelovigen daarin gewoon náást elkaar staan: Noach en Abraham en Mozes en David en de slavin in II Koningen 5 en Naäman en de hoofdman over honderd en Paulus en al die andere gelovigen en u en ik. Tenminste, als we God inderdaad en metterdaad gelóven en vertròuwen op Zijn Wóórd!, zònder dat Woord eerst te leggen onder de norm van mìjn zien en onderwerpen aan de grenzen van mìjn redeneren. En als we zelf gelóven in waar geloof en vast vertrouwen, in leer en leven, dan kan het niet anders, dan dat we onze naasten ook wijzen op dié gebóden en gewézen weg. Want dan ìs het onmogelijk, dat die weg van het WOORD vrijblijvend gelijkwaardig en gelijkgerechtigd stáát, en staan kàn náást allerlei wind van leer, náást allerlei afwijken van de gezonde leer, náást allerlei verloochening van de zuivere leer, in woord, in daad. In de wereld, in de kerk.
Dan is er strijd en worsteling van iedere gelovige, zo gauw hem daarvoor de ogen door de Heere geopend worden, dàt dat woordje ‘náást’ in dit verband voor God àltijd een gruwel is. Daarom die gezètte vijandschap, Genesis 3. Daarom die vlóek, Genesis 3. Herinner!, Genesis 1!
I Johannes 5:4 en 5: ‘Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwint, [namelijk] ons geloof. Wie is het, die de wereld overwint, dan die gelooft, dat Jezus is de Zoon van God?’ Hoe kunnen en mogen deze verzen ooit losgepeld worden van het WOORD van God, het WOORD van Jezus Christus, Die zo uitdrukkelijk de liéfde van de gelovige gehecht heeft aan de liéfde tot Zijn WOORD! Zie Johannes 14:23 en 24: ‘Jezus antwoordde en zei tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen, en zullen woning bij hem maken. Die Mij niet liefheeft, die bewaart Mijn woorden niet; en het woord dat gijlieden hoort, is het Mijne niet, maar des Vaders, Die Mij gezonden heeft.’ Waarom verstaan we zo moeilijk??? Er is geen rimpel te ontdekken tussen Genesis 1 en deze teksten. De Heere Jezus sluit geen enkel hoofdstuk of gedeelte van de Schrift uit. Vergelijk het onderwijs tegenover de Emmaüsgangers. Tegelijk: Gòd werkt het geloof!!! door Zijn Geest en Woord!
De boosheid van Naäman over de ontvangen behandeling verhindert de Heere niet ook bij de knechten de gedachten te ordenen. Langzamerhand gaan ook zij het zo wonderlijke inzien van het handelen van de God van Israël. Is voor de Heere iets te wonderlijk??? Hij opent ogen en harten en verstand tot verstaan, recht verstaan! Want in de heidenwereld móet er altijd een evenredige verdeling zijn, naar de mogelijkheden. Binnen dat zo heel kleine kringetje van het hier en nu. Hoe groter het geschenk of straf van de ‘afgod’ hoe groter de prijs als dank of afkoop van straf.
Maar de God van Israël vraagt een heel eenvoudig iets en Naäman hoeft er geen meter voor om te rijden. Kan het simpeler? En de knechten benaderen hun heer met deze inzichten. Hoe zégent de Heere die actie, die woorden, doordat Naäman inderdaad de wagen laat stoppen en hij wast zich zevenmaal in de Jordaan. En ná de zevende maal is de plek helemaal genezen en ziet die er uit als de huid van een kleine jongen. De besmetting is helemaal weg.
Naäman besluit direct de wagen te keren en terug te gaan naar Elisa. Wat zullen de gedachten over elkaar heen gebuiteld hebben. Zal hij niet meteen onderkend hebben, dat de zojùist ontvangen genezing zijn woede over de aangedane ‘behandeling’ door Elisa zeer te kijk zet??? Genezen!!! Er gaat weer een toekomst open!
Nu komt Elisa wel zelf naar buiten en hoort de belijdenis van Naäman: ‘Zie, nu weet ik, dat er geen God is op de ganse aarde, dan in Israel!’ Heeft Israël die gehoord? Heeft Israël die verstaan en er van geleerd? Hoe majestueus en wonderbaar maakt God Zijn Naam bekend, ook onder heidenen! Tegelijk ìn die belijdenis, dat alleen de God van Israël de enige God is op de hele aarde. Erkenning!
Maar Naäman is nog niet helemaal genezen. Hij meent nog steeds dat hij de God van Israël moet ‘genoegdoen’ met grote geschenken, zoals van hem verwacht mag worden.
Het dringt zo verschrikkelijk moeilijk tot ieder mens door, dat God gééft, om niet! Geen mens kan het tegenover God volhouden, dat hij enig recht had en heeft tot iets wat God soeverein geeft, op Zijn tijd, naar Zijn voornemen, tot Zijn eer. En dat de gedachte – laat staan de praktijk! – dat we God met iets, met veel, tegemoet kunnen en moeten komen voor die gaven – op welk vlak ook – God alleen maar diep beledigen. Vergelijk de ‘vette rekening’ die de eerste mensen kregen na hun schepping. Nee!!!, die kregen ze niet! De Heere vroeg en vraagt de eer voor Zijn heilige Naam, gehoorzaamheid aan Zijn Woord en geboden. OMDAT God wéét, dat geen mens Hem met welk geschenk ook rijker kàn maken, nòch stoffelijk, nòch geestelijk.
En dáárom moet elke gedachte in die richting per direct de pas afgesneden worden. Hier schìttert enkel Gods GOEDHEID! in Zijn géven om niet! Tegelijk: hoe onbegrijpelijk voor zondaren, totaal verward in het kluwen van hun duister denken: God is gelijk aan de àfgoden die àlles eisen, het onmogelijke vragen in eis en prijs, tot genoegdoening. Daarbij en daarin niét onderkennend, dat mènsen, afgodendiénaars, die bedenken en opleggen. Samen, sámen zijn ze stekeblind, want ze zién met vleselijke ogen, dàt die afgoden nòch zien, nòch horen, nòch ruiken, nòch tasten, nòch voortgaan, nòch … iets kunnen of weten. Zó diep is die duisternis in het denken en verstand en hart.
Tegelijk tóónt Elisa in woord en daad dàt hij DE profeet van de God van Israël is en hij ‘geneest’ Naäman ook van die bijziendheid door beslist te weigeren enig geschenk aan te nemen, in Naam van God. Bedenk Naäman: ‘Ik gaf en geef alleen maar wat ik eerst zelf gekregen heb, ook de macht daartoe, namelijk het WOORD van de God van Israël, Schepper van hemel en aarde.’ En dat WOORD van God moet schitteren!!!, zonder enige vertroebeling, zonder enige bijsmaak, zonder elke schijn van bijbedoeling. Zoals God is en wil, zo moet Zijn profeet het stipt uitvoeren en tonen. Want dat WOORD moet schitteren en de kràcht van dat WOORD moet stralen en verbreid worden.
Naäman wordt moeizaam genezen van deze bijziendheid. Hij heeft er grote moeite mee zich af te laten brengen van die diep ingewortelde afgoderij en gewoonten en gebruiken. Zeker, de Heere kan hem in één ogenblik daarvan genezen. Hebben we er ópen ogen voor, dat God zèlden herhaalt in de wijze waarop Hij uitredt, verlost, geneest, herstelt? In het Oude Testament, tijdens de omwandeling van de Heere Jezus Christus op aarde, in het Nieuwe Testament? Ofwel, God, de Heere Jezus, is niét gebonden, tegelijk, niét beperkt in de oneindigheid aan mogelijkheden òm dat te doen. Daarin: hoe héérlijk is daarin Zijn grootheid en macht en majesteit, als Schepper! Genesis 1 is openbaring, zó machtig, zó heerlijk, zó groots! Voor de mens onnavolgbaar, adembenemend, aanbiddelijk.
Dit in tégenstelling tot de duivel, die afkijkt, die kopiëert, herhaalt. Hoe is hij gebonden!, als schepsel!
Naäman heeft nog één moeite: als onderdaan de koning begeleiden naar de afgodentempel en als de koning zich voor die afgod neerbuigt mee-neerbuigen. Opnieuw, Naäman, mens, oordeel met een rechtvaardig oordeel. De Heere ziet het hàrt aan, of de gezindheid van het hàrt vóór Hem is of niét. En zó is het gebod om de koning te dienen – ook als deze in de afgoderij blijft – niét in strijd met de uitgesproken en in het hart meegedragen belijdenis dat God, de God van Israël de enige God op aarde is.
Nee, daarmee is de worsteling, de strijd niet voorbij. Die strijd zal steeds weer in het gebed voor God neergelegd moeten worden. Maar dan zal God ook voor de uitkomst zorgen, op Zijn tijd, op Zijn wijze. Zie Nehemia, Ezra, Daniël, de drie vrienden van Daniël, en zo velen meer. Wat is recht voor God, wat niet. De geestelijke strijd die telkens weer gestreden moet worden.
19 september 2015