Hebben we in enkele artikelen stilgestaan bij Gods barmhartigheid, dit is één van de deugden van God. Daarnaast kunnen we ook nog noemen heiligheid, goedertierenheid, liefde, trouw, gerechtigheid, recht, waarheid, lankmoedigheid, rechtvaardigheid, genade. God is eeuwig, niet te doorgronden, onzienlijk, onveranderlijk, oneindig, almachtig, volkomen wijs, een zeer overvloedige bron van al het goede. Tegelijk, God háát alle zonde, leugen, bedrog, valsheid.
God is één, eenvoudig, onveranderlijk. Dit wil maar niet tot de mensen doordringen. Want al die deugden, al die eigenschappen, ook Gods haat, ze staan eeuwig in volmaaktheid naast elkaar. En nooit is er wrijving of tegenstelling tussen de één en de ander. Zó is God, zó doet Hij Zich kennen aan de mens. In het paradijs, na de zondeval. Onveranderlijk!
God alle dank! Voor de mens niet te begrijpen. We noemden al Mattheüs 3:17: ‘En ziet, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelke Ik Mijn welbehagen heb!’ Daarnaast, Mattheüs 27:46: ‘En omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem zeggende: ELI, ELI, LAMA SABACHTHANI! dat is: Mijn God! Mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten!’
Wie kan dit vatten? Kan God het ene volmaakt bedoelen en enkele jaren later diezelfde Zoon volmaakt verlaten in de hel? Ja. Nee, ik begrijp er helemaal niets van. Dit gaat mijn verstand vèr te boven. Maar het heilig Woord van God zegt het. En daarom is het de volle waarheid.
Zó groot is Gods liefde. Zó groot is Gods toorn over de zonde. En daarom eist Gods rechtvaardigheid vergelding, betaling, volmaakt. Omdat Hij onveranderlijk is kàn Hij de zonde niet ongestraft laten. Zijn Woord is altijd waar. Ook Zijn dreiging. Ook Zijn dreiging in het paradijs.
Zó groot is de blindheid van de mens, zijn afgestompt zijn. Zó tegenstrijdig is de mens. Want als u naar de mens luistert, dan wil de mens zekerheid, vastheid, waarheid, recht. Maar als God die ten volle uitvoert, onveranderlijk, dan verandert de mens ontelbaar vaak van mening. Immers, het ene kan niet streng genoeg gestraft worden, het andere moet als een kleinigheid, een vergissing, een misverstand, afgedaan worden. Naar de beoordeling van de mens….
Is Gods heiligheid aangetast door de zonde? Is Gods heilige Naam beledigd door de zonde? Is de levende God gesmaad door de zonde? En met en na de zondeval probeert de mens op alle mogelijke manieren de feiten anders voor te stellen. Door liegen en bedriegen, door afschuiven en onschuldig kijken. Ja, de mens wringt zich in de meest onmogelijke bochten om aannemelijk te zijn, aannemelijk in al zijn redeneringen voor Gòd!
De mens beseft niet, dat hij daarmee en daardoor feitelijk van God hoopt, verwacht, dat God gaat veranderen. Zou God dat doen, dan zou God daarmee immers terugkomen op eerdere uitspraken, dreigingen, beloften. Ja, zou God dat doen, dan zou God worden als de mens, hopeloos verdeeld en wispelturig en veranderlijk en tegenstrijdig met zichzelf. Ook totaal ongeloofwaardig. De mens deinst er niet voor terug meteen daarna de ander – mens of God – vast te pinnen op de jongste uitspraken. Als het maar in zìjn voordeel is ….. hier en nu.
Nee, nee, nee!!! God IS onveranderlijk en Hij BLIJFT onveranderlijk, eeuwig. En daarom eist God nog steeds van ieder mens de volmaakte gehoorzaamheid, die Hij in het paradijs van de eerste mensen vroeg. Daarom is Zijn toorn over de zonde niets minder dan in het paradijs. Hij stelt Zijn wet! Met de wet de VLOEK der wet bij overtreding: de eeuwige dood!
God belooft een Middelaar, een Verlosser, Iemand, Die betaalt voor zondaren, die zichzelf onmogelijk kunnen verlossen: de Heere Jezus Christus! Na zo’n 4000 jaar komt Hij in het vlees en Hij vervult de wet, Hij voldoet de schuld van de door Hem uitverkorenen van voor de grondlegging der wereld. Hij opent de weg naar Gods genadetroon, in de weg van het offer van Zijn kostbaar bloed.
Barmhartigheid roemt tegen het oordeel! Dit is de weg, door God bepaalt, van eeuwigheid. De Heere Jezus Christus vervult de wet van God. Daarmee vervalt de wet niet, integendeel. Ook het kleinste teken in de wet houdt haar kracht. Want Gòd heeft de wet gesteld! Onveranderlijk!
De mens weet, ook de gelovige!, dat hij hier en nu slechts tot een heel klein begin kan komen van de volmaakte gehoorzaamheid die God van ieder mens vraagt, onveranderlijk. Nu vlucht de gelovige – ziende zijn onvermogen – naar de Heere Jezus Christus toe en sméékt om ontferming, sméékt om genade, in Zijn ene offer. Dan laat God geen bidder staan, die zó nadert.
Dan plaatst de Heere Jezus Christus Zìjn offer vóór de wet, vóór de volmaakte gehoorzaamheid aan de wet. En dan neemt God dàt offer aan en wist daarmee alle ongehoorzaamheid aan de wet volkomen weg. Zó staat die mens weer rein en zuiver en heilig voor God, zijn Schepper. Gewassen en gereinigd en geheiligd in Zijn bloed: volkomen verzoening! Alsof hij zelf volkomen betaald had.
En wat geldt de mens die zijn toevlucht niét neemt tot de Heere Jezus Christus, tot Zijn ene offer? Van die mens eist God onveranderlijk de volmaakte gehoorzaamheid aan Zijn wet. Kan die mens zelf niet betalen? Dan ligt die mens eeuwig onder de klem van de wet en daarmee onder de VLOEK van de wet: de eeuwige dood! Nu en eeuwig! Onveranderlijk!
Dan kan het ook niet anders, dan dat God bij het klinken van de laatste bazuin op de jongste dag àlle mensen, die ooit geleefd hebben en dan leven, vóór Zich roept en ter verantwoording roept. Hij zal aan ieder mens Zijn onveranderlijke wet voorhouden, Zijn wet van de beginne, en verantwoording eisen, vereffening van de schuld. Zalig hij voor wie de Heere Jezus Christus dan tussenbeide treedt en zegt: Mijn Vader, Ik heb AL zijn schuld betaald, zie maar: Golgotha.
Vreselijk het oordeel over die mens, waarvoor de Heere Jezus Christus dan getuigt: Mijn Vader, Ik heb deze persoon nooit gekend. Mijn offer geldt hem niet!
Meteen komt dan de vraag op: bovenstaande wetend, hoe zal ons leven hier en nu zijn in al zijn verscheidenheid?
Dat zal heel duidelijk zijn: we zoeken eerst de weg naar de Heere Jezus Christus, Zijn offer. Dat betekent: diepe verootmoediging, erkenning van totale schuld, belijden van eigen onvermogen om Zijn wet te volbrengen, ja, dat we ons totaal verdorven weten voor God door onze zonde. Nee, ik wil niet eerst om mij heen zien op die en die, wat die gedaan heeft, wat die ander gezegd heeft. Nee, IK sta in mijn totale verdorvenheid voor Gòd! En er zijn twee wegen:
– onder Gods wet en VLOEK verpletterd en vermorzeld zijn en worden, eeuwig.
– van Gods wet en VLOEK bevrijd en verlost worden door het ene offer van Jezus Christus, eeuwig.
Dan, ziende en erkennend, dat ik vanuit mijzelf niet wil, niet kan, ja, dat àlles wat er in mij is vasthoudt aan èigen beoordeling, aan èigen goeddunken, zoals ik naar mijn verdorven natuur bèn, zijn er opnieuw twee wegen:
– mijzelf radicaal verloochenen voor God, erkennen van verdiende schuld en vloek, erkennen van eigen totale verdorvenheid en onwil en weerkeren tot God.
– in de zonde blijven, ook radicaal.
‘Heilige Geest, vernieuw mijn hart en wil en verstand. Herschep in mij een nieuw hart, dat U vreest en dient en liefheeft en van harte naar al Uw geboden gaat leven.’
Nu is het ook volkomen duidelijk, dat bekering nooit kan volstaan met alleen enkele vrome woorden, wensen, gedachten. Geloof en bekering moeten vast worden, steeds vaster, van dag tot dag, zolang God ons hier en nu tijd en plaats geeft. Ze blijken in woorden, gedachten, ook in daden.
Dan zien we een ander opmerkelijk ding: de mens keert steeds meer terug naar het leven naar Gods geboden. Niet om daardoor iets voor God te verdienen – één zonde kunnen we in eigen kracht al nooit afbetalen, laat staan die torenhoge berg! – maar uit dankbaarheid. Als de mens die geweldige verlossing en bevrijding en kwijtschelding ziet – OM NIET! – heeft die mens er dan ièts voor over om zijn dankbaarheid te tonen en te bewijzen??? Maakt die mens zich daardoor niet zeer ongeloofwaardig, voor God? De hele mens, zijn totale gezindheid moet radicaal omkeren en hij moet daar openlijk voor uitkomen, zich daar nooit voor schamen. Want, IK BEN VERLOST, VRIJGEKOCHT van wet en VLOEK, alleen door Jezus Christus.
Op deze weg gekomen ziet de mens opnieuw naar God. En hij prijst de levende God, dat Hij onveranderlijk IS, in belofte èn eis. Daarmee zie ik, dat Gods beloften in de heilige Doop eeuwig vast staan. Tegelijk zie ik, dat de mens, die zijn verantwoordelijkheid niét draagt en die beloften verkwanselt in een onchristelijk leven, door God veel harder gevloekt wordt dan de mens die dat teken en zegel als bewijs van Gods verbond niet ontving.
De mens prijst God in Zijn onveranderlijkheid. Dan kan het niet anders, dan dat de mens in de weg van het geloof ook steeds meer toont ONVERANDERLIJK de weg te gaan achter de Heere Jezus Christus aan. Inderdaad, ONVERANDERLIJK!
Dan herhaalt zich tegenover die gelovige wat we hierboven al tekenden: de wens, het verzoek, de drang, de eis, om toch iets te veranderen, toch iets toe te geven, toch iets water in de wijn te doen. En tal van ‘argumenten’ worden aangedragen, dat in deze tijd, in deze omstandigheden, daar iedereen dat vindt en goedvindt, ja, nu ontvalt elke grond om vast te blijven houden aan ingenomen standpunten, om te blijven staan voor genomen besluiten.
Helpt dat onvoldoende, schiet dat tekort? O, dan zijn er ook nog suggestieve uitlatingen, halve waarheden, hele leugens, harde bedreigingen, totale isolatie en negatie. Want het is onmogelijk, dat hij ‘zijn gelijk zou halen’. Dan staat de gelovige tegen de muur en kan – voor het oog – geen kant op aan. Het is waar, voor de natuurlijke, vleselijke ogen is elke (uit)weg hermetisch afgesloten.
Dan buigt de gelovige het hoofd, de knieën, hij bidt. Hij roept de levende God om hulp, om uitkomst, om uitredding, op Zijn wijze, op Zijn tijd en hij wéét, hij gelóóft, hij is verzekerd, dat God uitkomst geeft.
Nu leer ik het Bijbelboek Job verstaan. God doet Zijn almacht schitteren in het geloof van Job. Dan mag de duivel van God Jobs leven volledig ruïneren in het afnemen van al zijn bezittingen, al zijn kinderen. Dan mag zijn vrouw hem aanraden van gezindheid te veranderen en God vaarwel te zeggen en te sterven. Dan mag de duivel verder gaan en Job van top tot teen doodziek maken. Dan mogen zijn vrienden komen en hem de weg van God verdraaid voorstellen en daardoor zijn vast geloofsvertrouwen proberen te ondermijnen. Welk een duivelse sluwheid en opeenhoping!
Zeker, dan schittert Gods almacht als we mogen zien, dat Job ONVERANDERLIJK vasthoudt aan God, aan Zijn Woord, aan Zijn verbond, voordat God één woord tot Job sprak. En als God dan in de laatste hoofdstukken tot Job gaat spreken, dan bewijst God daarin aan Job, dat Hij Job geen enkel onrecht heeft aangedaan in Zijn beproevingen. Hij wijst Job er op, dat Job terug moet en klein moet worden voor God en erkennen moet, dat hij ten onrechte God ter verantwoording riep.
Begrijp ik Gods weg daarin? Nee. Wel mag ik daaruit rijk getroost en bemoedigd zijn. God geeft en werkt het geloof en niets of niemand vermag Zijn werk te verijdelen of te vernietigen. Tegelijk mag ik mij aan God, aan Zijn Woord, aan Zijn beloften vastklemmen, altijd, overal, wat er ook gebeurt. Dan weet ik, dan geloof ik, dat God mij in dat geloof zal bewaren en vasthouden, eeuwig. En beproeft God mij, beproeft God mij sterker, of ik inderdaad mij vol vast vertrouwen aan Hem vastklem en overgeef, dan vertrouw ik, dat God dat alles doet meewerken tot mijn heil, om mij des te meer te zuiveren en te louteren. Alles tot Gods eer! HIJ doet immers staande blijven!!!
Dan versta ik ook, als de Schrift van mensen zegt: ‘Hij wandelde in de weg van de Heere, hij week niet af, rechts noch links’; als de Heere tegen mensen zegt: ‘Wandel voor Mijn aangezicht, heilig en onberispelijk’. Ja, dan zie ik de zuivere, rechte lijn ook weer tussen de mensen in het paradijs en de nieuwe hemel/aarde: God liefhebben boven alles en de naaste als zichzelf. Zó was het in het paradijs, volmaakt, zó is het op de nieuwe hemel/aarde, eeuwig, onveranderlijk.
Dan ga ik hier en nu ook beoordelen alle veranderingen die er plaatsgevonden hebben en plaatsvinden in het leven hier en nu. Beoordelen in het licht van – en naar uitwijzen van het Woord van God. En als er dan wijzigingen, veranderingen plaatsvonden en plaatsvinden die niét zijn naar het uitdrukkelijk Woord van God, dan stel ik daarover vragen, kritische vragen. Want elke wijziging, verandering kan en mag alleen (verdere) terugkeer zijn naar de door God geboden gehoorzaamheid, die Hij van ons vraagt. Nooit kunnen, mogen, ingevingen, wensen, verlangens, fantasieën, van mènsen – hoe veel ook, hoe vooraanstaand ook, hoe invloedrijk ook – om tot verandering over te gaan, mij overhalen om toe te geven.
Die veranderingen kunnen de invulling van de eredienst betreffen, de inhoudelijkheid van de Bijbelvertaling, de liederen, de formulieren, belijdenisgeschriften, maar ook de invoering of het gedogen van praktijken, die duidelijk haaks staan en afwijken van het geopenbaarde Woord. Elke vorm van zonde, heerszucht, eigenwilligheid, dominantie, wetticisme, partijdigheid, omkoperij, voortrekkerij ter wille van, ze moeten gehaat en radicaal afgewezen worden.
Eren we God? Eren we God naar Zijn Woord? Dan eren we God in al Zijn deugden, omdat Hij Zich zó aan ons bekendmaakt, omdat Hij zó is. Dan willen we uit liefde tot God geen enkele daarvan naar beneden halen. Kijk, en als dan in Liedboek der kerken in lied 40:5 de regel staat: ‘Hoe lang vergeldt Gij ’t kwade met het kwade,’ , dan is dat onbestaanbaar! Want hiermee worden Gods recht, gerechtigheid en rechtvaardigheid tot het niveau van de duivel verlaagd. Immers, bij elk onheil, elke straf, elk oordeel, die de mens kan treffen, ja ook het eeuwig oordeel kan de mens alleen erkennen: ‘Heere, U bent rechtvaardig! Uw oordelen zijn waarachtig.’
Want ‘kwaad met kwaad vergelden’ is niet anders dan terugslaan met gelijke munt. En daarmee wordt hier feitelijk gesteld, dat Gods trouw, recht, gerechtigheid, rechtvaardigheid, waarheid, gewoon tekort schieten, ophouden hun positie te behouden en dat dáárom God Zijn werkwijze aanpast aan de werkwijze van de tegenstander, dat is de duivel. God verandert dus ook! Gods deugden schieten tekort! Hoe wordt hier in één zin Gods heiligheid besmeurd! En de zegswijze spreekt niet van één keer, maar van een doorlopend gebeuren.
En met déze regel komen voor Gods aangezicht in een eredienst? Dit is openlijk Hem bespotten! Wat zegt u, één regeltje? En daarom een heel liedboek? Ja, om dat ene regeltje. Want het besmet het hele boek, de hele eredienst, heel Gods Naam en eer en zaak. Nu is niets meer veilig, heilig. Dan lezen we in de Bijbel, dat God géén onheilig vuur verdroeg (Nadab en Abihu), géén diefstal van enkele verbannen goederen (Achan), géén klein leugentje om enig gewin (Ananias en Saffira). Hoe HEILIG is Gods Naam!
wordt vervolgd
6 april 2013