Het is niet een uitvinding van de ene of andere mens, nee, het is de harde en bittere werkelijkheid: de mens – zeer goed geschapen – is door de zondeval totaal BLIND, ONWETEND, DOOD in zonde en vloek.
Ieder mens kan het gemakkelijk zien en waarnemen: de mens is heel VERGANKELIJK. Hoe broos en wankel en zwak is het leven, hier en nu. Inderdaad, de mens ziet het, erkent het, weet het, ja, móet het zien, móet het erkennen, móet het weten. Toch, de mens WIL niet. Ook, de mens KAN niet. En daarmee en daardoor BLIJKT, dat de mens totaal afhankelijk is en blijft van God. Eerst nadat God de mens de ogen en het verstand geopend heeft, ziet en erkent de mens zijn totale afhankelijkheid, ook zijn totale blindheid en onwetendheid.
Maar dat WIL de mens niet, want dat betekent daarmee ERKENNEN van zondeval, ERKENNEN van schuld en tegelijk daarmee ERKENNEN van Gods recht tegenover de mens tot schuld en vloek tot eeuwige dood. Telkens opnieuw moet de mens terugkomen bij zijn zondeval en erkennen òf niet erkennen. Nu is het overduidelijk – de geschiedenis staat er vol van – dat ERKENNEN van schuld niét in het woordenboek van de mens staat en er ook nooit in komt.
Dat houdt meteen in, dat God in de mens de WIL moet ombuigen. Alle woorden ten spijt over GOEDE wil, over GOEDE bedoeling, over GOEDE intentie, over GEZOND verstand, ze baten niet. Ze dienen enkel om èigen ONWIL te verstoppen, te verbergen, te camoufleren, schoon te praten. En zo om zichzelf en anderen voor de gek te houden en de totale blindheid en onwetendheid te bevestigen en te versterken. Tegelijk wordt elke noodzaak tot ERKENNEN van schuld steeds kleiner, ja, verdwijnt spoedig. Want erkennen betekent eigen beoordeling weer ondergeschikt maken aan Gods Woord, Gods wet, Gods geboden, in liefde.
Dat houdt meteen in, dat God het hart van de mens zacht, toegankelijk moet maken. Want met de zondeval is het hart van de mens hard als graniet, absoluut ontoegankelijk voor wat, voor wie dan ook. De MENS is koning, absoluut, enig. Samenwerken is onmogelijk, concurrentie onverdraaglijk. IK, IK, IK! is het ene en enig mogelijke refrein. ZELF weten, ZELF kunnen, ZELF doen, EIGEN beoordeling alleen, onafhankelijk!
En opnieuw zijn we terug bij af. Ook al de goedheid van God, die Hij elke dag toont en bewijst en geeft, ze brengen de mens niét tot inkeer. Integendeel, de praktijk leert, dat de mens al die goedheid omkeert in gedachten, spreken en doen tot rècht, rècht zònder erkennen dat God ze puur uit genade de mens gééft. Ook als God het zó leidt, dat het er op lijkt, dat de mens tot in het absurde misbruik kan maken van al die goede gaven, het brengt de mens niet tot inkeer en erkenning. Ook als God het zó leidt, dat het er op lijkt, dat de mens tot in het absurde misbruik kan maken van zijn medeschepselen, mens en dier, het brengt de mens niet tot inkeer en erkenning.
De mens staat verbijsterd: laat God dit toe?? En dat?? Wat zegt het Woord? Psalm 92:7 en 8: ‘Een onvernuftig man weet er niet van, en een dwaas verstaat ditzelve niet; Dat de goddelozen groeien als het kruid, en al de werkers der ongerechtigheid bloeien, opdat zij tot in der eeuwigheid verdelgd worden.’ Opnieuw zién we, dat God heel anders oordeelt. Is de mens gebonden in de cirkel van het hier en nu en sluit de mens zich daarin op en kan hij door zijn totale blindheid en onwetendheid niet anders, God IS eeuwig en oordeelt eeuwig. En wàt mensen dan denken en zeggen en doen, God stijgt daar oneindig ver bovenuit. En de gelovige mag door het geloof weer leren zien tot buiten en boven de cirkel van het hier en nu, en weten, vast vertrouwen, dat Gods Woord uitermate betrouwbaar IS en BLIJFT, eeuwig!
Lezen we Psalm 37: ‘1. [Een psalm] van David. Alef. Ontsteek u niet over de boosdoeners; benijd hen niet, die onrecht doen. 2. Want als gras zullen zij haast worden afgesneden, en als de groene grasscheutjes zullen zij afvallen.3. Beth. Vertrouw op de HEERE, en doe het goede; bewoon de aarde, en voed u [met] getrouwheid. 4. En verlustig u in de HEERE, zo zal Hij u geven de begeerten uws harten. 5. Gimel. Wentel uw weg op de HEERE, en vertrouw op Hem; Hij zal het maken; 6. En zal uw gerechtigheid doen voortkomen als het licht, en uw recht als de middag. 7. Daleth. Zwijg de HEERE, en verbeid Hem; ontsteek u niet over dengene, wiens weg voorspoedig is; over een man, die listige aanslagen uitvoert. 8. He. Laat af van toorn, en verlaat de grimmigheid; ontsteek u niet, immers [niet], om kwaad te doen. 9. Want de boosdoeners zullen uitgeroeid worden, maar die de HEERE verwachten, die zullen de aarde erfelijk bezitten. 10. Vau. En nog een weinig, en de goddeloze zal er niet zijn; en gij zult acht nemen op zijn plaats, maar hij zal er niet wezen. 11. De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over grote vrede. 12. Zain. De goddeloze bedenkt listige aanslagen tegen de rechtvaardige, en hij knerst over hem met zijn tanden. 13. De Heere belacht hem, want Hij ziet, dat zijn dag komt. 14. Cheth. De goddelozen hebben het zwaard uitgetrokken, en hun boog gespannen, om de ellendige en nooddruftige neer te vellen, om te slachten, die oprecht van weg zijn. 15. Hun zwaard zal in hun eigen hart gaan; en hun bogen zullen verbroken worden. 16. Teth. Het weinige, dat de rechtvaardige heeft, is beter dan de overvloed veler goddelozen. 17. Want de armen der goddelozen zullen verbroken worden; maar de HEERE ondersteunt de rechtvaardigen. 18. Jod. De HEERE kent de dagen der oprechten; en hun erfenis zal in eeuwigheid blijven. 19. Zij zullen niet beschaamd worden in de kwade tijd, en in de dagen des hongers zullen zij verzadigd worden. 20. Caph. Maar de goddelozen zullen vergaan, en de vijanden des HEEREN zullen verdwijnen, als het kostelijkste der lammeren; met de rook zullen zij verdwijnen. 21. Lamed. De goddeloze ontleent en geeft niet weer; maar de rechtvaardige ontfermt zich, en geeft. 22. Want zijn gezegenden zullen de aarde erfelijk bezitten; maar zijn vervloekten zullen uitgeroeid worden. 23. Mem. De gangen [van dien] man worden van de HEERE bevestigd; en Hij heeft lust aan zijn weg. 24. Als hij valt, zo wordt hij niet weggeworpen, want de HEERE ondersteunt zijn hand. 25. Nun. Ik ben jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien de rechtvaardige verlaten, noch zijn zaad zoekende brood. 26. De ganse dag ontfermt hij zich, en leent; en zijn zaad is tot zegening. 27. Samech. Wijk af van het kwade, en doe het goede, en woon in eeuwigheid. 28. Want de HEERE heeft het recht lief, en zal Zijn gunstgenoten niet verlaten; in eeuwigheid worden zij bewaard; maar het zaad der goddelozen wordt uitgeroeid. 29. De rechtvaardigen zullen de aarde erfelijk bezitten, en in eeuwigheid daarop wonen. 30. Pe. De mond des rechtvaardigen vermeldt wijsheid, en zijn tong spreekt het recht. 31. De wet zijns Gods is in zijn hart; zijn gangen zullen niet slibberen. 32. Tsade. De goddeloze loert op de rechtvaardige, en zoekt hem te doden. 33. [Maar] de HEERE laat hem niet in zijn hand; en Hij verdoemt hem niet, als hij geoordeeld wordt. 34. Kof. Wacht op de HEERE, en houd Zijn weg, en Hij zal u verhogen, om de aarde erfelijk te bezitten; gij zult zien, dat de goddelozen worden uitgeroeid. 35. Resch. Ik heb gezien een gewelddrijvende goddeloze, die zich uitbreidde als een groene inlandse boom. 36. Maar hij ging door, en zie, hij was er niet [meer]; en ik zocht hem, maar hij werd niet gevonden. 37. Schin. Let op de vrome, en zie naar de oprechte; want het einde van [dien] man zal vrede zijn. 38. Maar de overtreders worden tezamen verdelgd; het einde der goddelozen wordt uitgeroeid. 39. Thau. Doch het heil der rechtvaardigen is van de HEERE; hun Sterkte ter tijd van benauwdheid. 40. En de HEERE zal hen helpen, en zal hen bevrijden; Hij zal ze bevrijden van de goddelozen, en zal ze behouden; want zij betrouwen op Hem.’
Het geloof ZIET, het ongeloof ziet NIET. Bovenstaande Psalm laat overduidelijk zien, dat de goddeloosheid, de goddeloze, slechts heel kort hier op aarde is, tijdelijk, vergankelijk. De Heere onterft hem voor eeuwig! Vers 2, 9, 10, 13, 15, 17, 20, 22, 28, 34, 36, 38, 40. De gelovige, de rechtvaardige, de zachtmoedige zal de aarde voor eeuwig erven! Vers 3, 9, 11, 18, 22, 27, 28, 29, 34, 40. Ziet u de totale blindheid van de mens?? Als de mens zàg, zou één keer zeggen (meer dan) voldoende zijn. De Heere herhaalt, herhaalt, herhaalt. Om maar tot de blinde, onwetende mens door te dringen. Daarbij de grote verantwoordelijkheid van de mens, opdat de mens geen enkele uitvlucht kan hebben: ik kon het niet weten!
Want God houdt vast aan Zijn raadsplan van eeuwigheid: scheppen van de mens tot Zijn eer! De aarde scheppen tot vaste en eeuwige woonplaats voor de mens. En de gelovige ziet met groot verlangen uit naar de wederkomst van onze Heere Jezus Christus: Hij zal rechtvaardig oordelen! Dan zal er een groot herstel, een grote vernieuwing van deze aarde zijn: deze aarde zal totaal vernieuwd, gelouterd, gezuiverd worden, zodat er geen onreinheid of onheiligheid gevonden wordt. Dan zal God de mens – de gelovigen – doen opstaan in een onvergankelijk eeuwig leven en lichaam en ziel herenigen. En dan zal God voor eeuwig bij de mens wonen: DE GROTE BRUILOFT VAN HET LAM!
Maar de mens ziet NIET. En in zijn hoogmoed en eigenwijsheid beziet hij alles wat gebeurt. Nee, hij doorgrondt daarin niet Gods weg en wijze en wijsheid. Integendeel, hij zet er zijn eigen beoordeling naast en komt dan tot de overmoedige conclusie: God doet het (naar mijn beoordeling!) niet goed! IK zou het anders, beter doen! En omdat de mens vasthoudt aan zijn eigen beoordeling blijft hij blind en keert niet terug tot onderwerping aan Gods Woord en Wet. En omdat de mens vasthoudt aan zijn eigen beoordeling blijft hij blind en kan niet terugkeren tot de zuivere liefde tot God en naaste.
God toont in bovenstaande Psalm, dat HIJ regeert, soeverein, door niets of niemand daarin te weerhouden of te weerstaan. Zeer duidelijk zegt de Schrift dat in dit woord, Prediker 3:14: ‘Ik weet, dat al wat God doet, dat zal in der eeuwigheid zijn, en er is niet toe te doen, noch is er af te doen; en God doet [dat], opdat men vreze voor Zijn aangezicht.’
Nee, de mens vertaalt het naar ‘geluk’ ‘toeval’ ‘het lot’ ‘speling van de natuur’. En iedereen stemt toch direct toe, dat de mens dwaas en kortzichtig is als hij de aangereikte mogelijkheden daarin niet met beide handen aangrijpt en gebruikt, en hoe! God lief hebben boven alles en de naaste als zich zelf, rentmeester zijn over de schepping??? Hoe kortzichtig, hoe krom geredeneerd!! Want we leven hier en nu en dùs! En àlle mensen doen het toch als ze de mogelijkheid krijgen! En zó wordt God, de Gever, weg gefilterd uit het leven, uit het bestaan, uit het denken, uit het danken.
Het bevestigt de blindheid, het versterkt de blindheid. Want de mens ziet niet verder dan wat voor ogen is. Hij WIL ook niet verder zien. En zó moet de mens het inderdaad doen met het hier en nu, met de mogelijkheden die er zijn of gecreëerd worden. En zó is en wordt de mens steeds weer en steeds meer overgeleverd aan de mogelijkheden en oplossingen en besluiten van enkele mensen, groot in macht, groot in kennis. Tegelijk ziet de mens, dat het leven snel voorbijglijdt, dat alle beloofde verwachtingen en uitkomsten in rook opgaan. Tegelijk ziet de mens, dat alle spreken en beloven van mensen heel tijdelijk en heel beperkt en heel wispelturig is. Steeds weer wordt het afhankelijk gemaakt van: als, als, als dat gebeurt, als die meewerkt.
De Heere lacht erom, de Heere spot ermee! Hij gaf de enige uitweg, Hij bewerkte die, onze Heere Jezus Christus. Door de mens niet gewild, door de mens veracht, bespot, gekruisigd, gedood. Nee, ook al het goede, waarmee Hij de mensen weldeed en weldoet, het werd en wordt niét erkend, niét gewild, niét van HEM. En zó wordt ook de Wijsheid van Hem niet gewenst, niet geaccepteerd, niet aanvaard. En zó wordt de nederigheid van Hem – getoond en bewezen! – niét geaccepteerd, niét begeerd. Daarom werd Hij uitgestoten, verguisd, bespot, gehoond, gedood, door mensen. God legde de straf voor ONZE zondeschuld op Hèm. Hij, onschuldig, droeg de VLOEK die op ons rustte, gewillig, omdat het zó naar de raad van Gods welbehagen was. Om arme zondaren eeuwig vrij te kopen.
Daarom, mens, vergankelijke mens, zie en erken, dat we enkel stof en as zijn, een ademtocht.
Erken, dat God regeert en dat geen mens iets kan buiten Hem om. Kom tot erkenning en aanbidt Hem.
2 mei 2012