We moeten onderscheiden. Onderscheiden tussen goed en kwaad, wat goed is in Gods ogen, naar Zijn Woord, naar Zijn verbond, en wat niet goed is, tegen Zijn Woord, tegen Zijn verbond. Tussen wat past in het liefdesverbond en wat strijdt tegen het liefdesverbond.
Daarbij draait het steeds weer om de gezindheid en gesteldheid van het hart van ieder mens. Onderwerpt het zich aan God, aan Zijn Woord, ja of nee? En zoals we al meerdere keren zagen, is de gesteldheid en gezindheid van ieder mensenhart sinds de zondeval totaal verdorven, tot in al haar schuilhoeken toe. Met uitzondering van de mens Jezus Christus, God en mens, geboren uit een vrouw, bevrucht van de Heilige Geest en zó heilig, onbesmet van de zonde. Geen mens kan dit wonder vatten of verstaan.
En als God niet van dag tot dag de mens in toom hield en hem ervan weerhield zich naar zijn verdorven aard en hart uit te leven, de mensheid zou spoedig overgaan tot zelfvernietiging. Alleen God alle dank, dat Hij alles bestuurt en regeert en leidt naar Zijn raad en voorzienig bestel.
Te midden van die verdorvenheid vergadert de Heere Jezus Christus Zijn kerk, Zijn duurgekochte kinderen, Zich ten eigendom. Niet, dat de duivel dat wil, nee, de duivel wil dat totaal niet, integendeel, hij verzet zich zoveel hij kan en doet alles om te voorkomen, dat Christus dat doel bereikt. Tegelijk weet hij, dat hij verloren hééft, dat Christus hem overwonnen hééft, definitief op Golgotha. Hij weet, dat Christus de rechtmatige Eigenaar is van Zijn duurgekochte kerk, Zijn gemeente, Zijn bruid, gekocht en betaald met Zijn kostbaar bloed als het enig rechtsgeldige offer en betaalmiddel voor God de Vader, waarmee Hij Zijn bruid heilig, smetteloos en rechtvaardig voor God kan stellen.
Om te voorkomen, dat Christus tot voltooiing van Zijn bruidsgemeente komt, wendt de duivel àlles aan om die kinderen tot afval te bewegen en te verleiden.
Zagen we in de verleiding van Adam, vervolgens te meer in de verzoeking van de Heere Jezus Christus hoe geraffineerd en verleidelijk de duivel te werk gaat, hoe mooi hij praat, hoe ‘zorgvuldig’ hij de Bijbel hanteert – zich zo voordoende als een engel van het licht! – alle moed en hoop moeten ons ontzinken, ziende eigen zwakheid en onwetendheid, alle verdorvenheid en beperktheid.
Daarnaast zien we in de Schrift, dat God Zijn kinderen beproeft. Nu ligt het onderscheid niet direct in de woorden ‘beproeven’ en ‘verzoeken’. Alsof het begrip bepalend is. Nee, we moeten proberen te ontdekken wat de dóelstelling is in beproeving en verzoeking. Want God heeft Zijn bedoeling, de duivel een andere bedoeling, terwijl beiden hetzelfde daarvoor kunnen gebruiken.
Niet, dat er samenwerking is, integendeel. Nooit zal God ‘hulp’ van de duivel accepteren, noch actief, noch passief. Van daaruit stond de Heere Jezus het de boze geesten niét toe Hem bekend te maken. God deelt met niemand de Hem alleen toekomende eer en Hij bepaalt alléén waar en wanneer en hoe Hij werkt en Hij voert alléén de regie en zó is de duivel in alles, in al zijn doen totaal afhankelijk en gebonden aan Gods raad en beleid en verleidt en misleidt hij die, die Hij daartoe heeft bestemd.
Tegelijk blijft de mens volledig verantwoordelijk te midden van veel en velerlei verzoeking en beproeving. Nooit en nergens geeft God de mens ook maar één mogelijkheid dat de mens van zijn verantwoordelijkheid afkomt. Dit moet de mens zeer scherp voor ogen staan, met als uitkomst, dat Gòd de Enige is, Die alle lof en eer en dank toekomt in de verlossing en redding van Gods kinderen, in het tonen en bewijzen van genade en ontferming aan arme zondaren, tegelijk, dat de mens zichzelf alleen alle schuld kan geven als die mens voor eeuwig verloren gaat.
Dan is het heel duidelijk, dat God de mens, Zijn kind beproeft met als doel te zien, of de mens Hem echt en waarachtig liefheeft en dient, Hem oprecht vreest, en beeft voor Zijn Woord. Elke huichelachtigheid moet uit het hart van de mens weggezuiverd en uitgebannen worden.
Daarnaast verzoekt de duivel dezelfde mens om hem tot afval te verleiden, tot opzettelijke zonde en opstand tegen God, ja, tot handhaving van eigen beoordeling náást en tegenóver het Woord van God, ook, tot het staken van de strijd.
Zagen we, dat alléén het Woord van God het enige criterium mag en kan zijn om te onderscheiden, het zal Gods kinderen des te meer overtuigen van de noodzaak het Woord te onderzoeken en te bestuderen om God te kennen, Zijn wil te verstaan, Hem lief te hebben in Christus en zó zijn eigen hart – gewerkt door de Heilige Geest – steeds meer te heiligen en te zuiveren van alle verdorvenheid en onreinheid in waarachtige bekering.
En zó, geleerd door het Woord ook te onderscheiden wàt de bedoeling van iets is en wàt daarin kan leiden tot afval van God en tot vallen in de zonde en wàt God daarin legt om hem op de proef te stellen of hij God echt lief heeft. En zó blijft de verantwoordelijkheid van de mens steeds weer recht overeind staan en wordt zó de mens ook steeds weer verantwoordelijk gesteld met betrekking tot de gezindheid van zijn hart.
Daarnaast is er nog een belangrijke factor: het hart van de mens, zó verdorven, zó toegeeflijk naar de zonde, zó blind voor alle vuilheid en haar doorwerking die elke dag weer vanuit eigen begeren en vanuit de wereld in en over haar wordt uitgestort.
En als de mens dàt ziet en dàt erkent en dàt onderkent en zich daarin totaal onbekwaam weet, hulpeloos, reddeloos en dàn alle hulp en kracht en wijsheid en geloof alleen van God verwacht door Christus, geleid en gewerkt door de Heilige Geest, dan wil God zeker helpen en doorhelpen, leren onderscheiden, leren vechten en strijden om staande te blijven in dat gevecht op leven en dood. Leven met en in en door Christus, dood in zichzelf, dood in de zonde, dood als slaaf van de duivel.
Dat betekent strijd, strijd, en nog eens strijd, levenslang.
Het betekent het onderkennen van de noodzaak tot die strijd. God zètte vijandschap! Vijandschap roept tot strijd. Geen strijd betekent òf verliezen en zich daarbij neerleggen, òf deserteren en daarop verliezen, òf de strijd strijden tot aan de overwinning in en door Christus. Immers, de gelovige hééft in Hem al overwonnen en strijdt in dàt geloof. Daarom, niet strijden in eigen kracht, maar in Christus kracht met het ene Woord.
De diepe vreugde dat God na MIJN zondeval in Adam ook mij heeft aangezet tot die strijd tegen duivel, zonde, wereld en eigen vleselijk begeren, terwijl ik van mijzelf niet beter ben dan enig ander mens. Hoe is het mogelijk, dat God anderen voorbijgaat en mij heeft aangezien in mijn jammerlijk dood- en verloren zijn!! In het geloof mag ik zeggen: omdat Hij mij liefhad en liefheeft, daarom alleen. Nee, Hij vond daartoe niets in mijzelf, helemaal niets: totaal verdorven!
En nu de strijd er is en gestreden moet worden, nu tracht ik naar het Woord te strijden. Daarbij zit eigen dwaasheid en onverstand en eigenwijsheid en eigenwilligheid en al die andere verkeerdheid in mij, mij telkens weer dwars en ik weet, dat ik die eerst bij het sterven of bij Christus wederkomst definitief achterlaat.
Maar tot dat moment heb ik er tegen te strijden, te erkennen, dat ik ze door de zonde mij toegeëigend heb.
Daarnaast is er de strijd van het geloof: de goede strijd om het geloof te behouden, de goede strijd tegen twijfel, ongeloof, aanvechtingen, beproevingen, verzoekingen, biddend om de hulp en leiding van de Heilige Geest, dat Hij mij leidt en vasthoudt bij het volstrekt betrouwbare Woord van de levende God. De goede strijd om me steeds weer te verdiepen in dat betrouwbare Woord, ook al weet en zie en hoor ik dat zeer velen dat Woord als ‘waardeloos’ minachten en achter zich werpen, om – door God geleerd! – mij steeds meer aan dat Woord te onderwerpen en daardoor te onderscheiden waarop het aankomt. En door dat onderscheid ook steeds beter te proeven welke elementen trachten te verzoeken en welke trachten te beproeven.
Ofwel, hoe tracht God mijn geloof op de proef te stellen of mijn geloof hecht en vast is en hoe tracht de duivel mij in het geloof te doen struikelen en van het geloof af te doen vallen. Nee, er kan géén vertrouwen zijn in mij zelf, in eigen weten of kennis of slimheid. Mijn vertrouwen en geloof mogen en kunnen op God alleen zijn. In dat geloof mag ik er heel zeker van zijn, dat Hij mij nu ook alles wil en zal geven wat ik daartoe nodig ben, van ogenblik tot ogenblik, overal, altijd.
Laten we eens één voorbeeld noemen, in de Bijbel telkens herhaald: de strijd om te blijven bij het ware geloof. Daarbij kunnen zóveel tegenslag, zóveel moeiten, zóveel teleurstellingen ons beproeven, dat we in eigen kracht spoedig zouden bezwijken.
Tegelijk kunnen zóveel voorspoed, zóveel gunsten, zóveel bezittingen, zóveel aanmoedigingen en toejuichingen van mensen ons zó benevelen, dat we menen het zèlf te kunnen en te weten. Ze kunnen ons ook toeschijnen als zegeningen van God op ons geloof, zodat ze ons ertoe verleiden op grond dáárvan gerust te kunnen zijn.
Dan kunnen we ook afgeleid worden als we de voorspoed (materieel) van mensen zien die openlijk te kennen geven niét te geloven in God, terwijl we ogenschijnlijk zelf van tegenslag naar tegenslag strompelen. En dan de vragen: Ziet God dat niet? Weet God dan niet, dat…? Speelt God een zinloos spel om Zijn kinderen te plagen? En dan de schampere opmerkingen van ongelovigen, die de spot met ons (geloof) drijven. En dan praten we nog niet eens over daadwerkelijke vervolgingen met alle bedreiging en leed daarbij.
Het geloof, de gelovige vindt steeds weer rust en houvast en vertrouwen in God, in Zijn Woord, in het ene offer van Christus. En dan mag ons een wolk van getuigen omringen, die in de tijd en op de plaats hen gegeven óók gestreden en geworsteld en overwonnen hebben. Ze hebben óver al dat leed, al die moeiten en tegenslagen heen gezien op Jezus Christus, OT de beloofde Messias, NT de gekomen Messias, Die overwonnen hééft.
En in en door het geloof wisten ze zich in Hem mede-overwinnaars. Zeker, daarmee werden de moeiten geen bagatel, de tegenslagen geen kleinigheid, de spot en hoon geen farce. Toch, in het geloof werden ze gesterkt en achten het lijden in de tegenwoordige tijd als niets, ziende op de overwinning. En ze zijn niet beschaamd uitgekomen. En zó zal ook het geloof, de gelovige nu, vandaag niet beschaamd uitkomen.
Jezus Christus hééft overwonnen. Hem alle eer! Wat de duivel ook doet, hoe de wereld ook feest en spot. Want Christus kòmt weer, zoals Hij beloofd heeft. En geen enkele belofte heeft zo’n hoog waarheidsgehalte als die. Zoals alle voorgaande beloften bewezen!
Daarom, medemens, wees verstandig en laat u gezeggen door de levende God, door Zijn heilig Woord en bekeer u met haast.
24 februari 2012