De mensheid, geschapen als de bruid. Als we lezen, wat God aan de mens gaf als onderkoning in leven, liefde, zorg, in het onderhoud.
Daarbij bedenkend, dat héél de schepping daartoe geschapen en dienstbaar werd: GODS EER! Wàs er voor de mens één reden te bedenken tot wantrouwen, tot mistrouwen? Kòn de mens God op één puntje kritiseren? Het moest en moet de mens heel scherp voor ogen staan, dat God aan niemand of niets ook maar één verplichting had en heeft, dàt of hóe God schiep, om daarmee opnieuw de plááts van de mens aan te wijzen. De plaats in de schepping, de plaats tegenover de Schepper met de gaven en talenten waarmee God hem gesierd had.
De mens die nu leeft – de verdorven mens! – kan zich onmogelijk een gedachte, begrip, vormen hóe schoon, zuiver, heilig, volmaakt de plaats en het leven was in het paradijs, ZOALS GOD WILDE!
De zondeval, gepleegd als overspel, ontrouw, echtbreuk. Het luisteren naar de duivel, het als mens, als schepsel – verleid – komen tot een eigenwillige beoordeling, het MOET de mens dagelijks voor ogen staan, het MOET de mens verpletteren en vermorzelen: IK HEB GEZONDIGD! Hoe heb ik – mens – zo dwaas kunnen zijn!?
Toch, onze eerste voorouders hebben dat gedaan en WIJ, IK, in hen. En daarmee is onze, mijn schuld voor God werkelijkheid. En elke dag maken we de zondelast en zondeschuld groter. Maar èlke zonde is bevestiging van ontrouw, overspel, echtbreuk. Dat moet ieder mens elke dag goed beseffen.
Als we vervolgens zien, dat de mens zich gemakkelijk uitleeft in de zonde, als we daarnaast zien, dat de mens schakel 1 en schakel 2 gemakkelijk vergeet, overslaat en meteen wil overgaan naar schakel 3, dan bevestigt dat: de mens wil niet denken aan zonde, vloek, schuld, dood en er helemaal niet aan herinnerd worden. En als dezelfde mens meteen naar schakel 3 wil grijpen, dan kan het niet anders dan dat de mens alleen uit egoïsme en zelfbehoud zó reageert en handelt. Met als argumentatie dat God ‘liefde’ is, dat God ‘genadig’ is en wat de mens nog meer fantaseert.
Nog steeds: hoe geslepen is de mens om zichzelf ‘schoon’ te praten. De mens staat voor God en weet: Hij doorgrondt me volkomen, ik kan voor Hem niets verbergen, Zijn oordeel is rechtvaardig.
Daarnaast de verblinding die er is als de mens gaat leunen op de beoordeling en waardering van en door andere mensen. Hoe verleidelijk kunnen uitingen van mensen zijn!! En hoe meeslepend!! En hoe misleidend!! Toch weet de mens, dat het weinig meer dan een zucht is: vandaag zó, morgen anders, inderdaad, van en door dezelfde mens(en). Toch, de blindheid is zó groot, dat de mens er zich gemakkelijk toe laat overhalen en in meenemen.
Maar staat ieder mens elke dag dan niet eigen gepleegd overspel tegenover God scherp voor ogen? Met het besef: hier en nu is tijdelijk, maar ik moet vandaag of morgen voor God verschijnen en verantwoording afleggen, en ik wéét!! Of dringen we dat gemakkelijk in de vergeethoek, we leven immers hier en nu, en morgen … ach, dat zien we dan wel. O, die zorgeloosheid!! Zien we er met reikhalzend verlangen naar uit, dat de door ons, mij, gepleegde echtbreuk weer hersteld wordt, niet tijdelijk, maar eeuwig? En jagen we daar elke dag naar, in gedachte, woord, daad, tegenover God, tegenover de naaste, tegenover de schepping? Uit dankbaarheid, dat God ons zó liefhad, dat Hij Zijn Zoon, onze Heere Jezus Christus, gaf tot volkomen verzoening van àl onze zonden?
Kijk, en die hartelijke bekering, die waarachtige bekering, met als noodzakelijk gevolg de wedergeboorte van onze verdorven gezindheid, kàn niet bestaan náást het overslaan van schakel 1 en schakel 2. Daarmee wordt de noodzakelijkheid van het onderscheiden onderstreept. En met welk een arsenaal aan doorslaggevende ‘redenen’ ik of anderen ook proberen te overtuigen, het kan of mag niet baten, want we houden èn God èn onszelf èn anderen voor de gek.
En telkens opnieuw blijkt – de geschiedenis is er vol van!! – dat al die ‘redenen’, al die ‘argumenten’, van wie ook, van hoeveel ook, niets anders zijn dan een schijn om onze gezindheid van het hart te verbergen en schoon te doen schijnen. Want onze gezindheid moet zuiver, rein, heilig zijn, voor God!
Of willen we er van overtuigd blijven, dat we God toch een handje moeten helpen?, dat God toch iets van ons afhankelijk is?, dat God toch zeker blij is met ons doen, ons spreken?, ofwel de gedachte: IK KAN VOOR GOD IETS VERDIENEN! En dáár moeten we heel radicaal vanaf! ELKE inbreng van ons IS voor God WAARDELOOS! Daarom is de beloning voor onze goede werken NOOIT uit verdienste, maar ALTIJD ALLEEN uit genade! Aan Gods kant geen enkele verplichting!
Het kopen van de bruid uit de gevallen en verdorven mensheid door de Bruidegom, Christus.
Het leven van de bruidsgemeente, zich zeer bewust van haar ontrouw!!!, als bruid.
Het leven van de leden van de bruidsgemeente als leden van de bruid, in trouw, toeziende op zichzelf, op elkaar, op de leer, op het leven. Daartoe willen leden van de bruidsgemeente de Bruidegom kennen, Zijn Woord kennen. Daartoe willen de leden van de bruidsgemeente de Bruidegom liefhebben, Zijn Woord liefhebben.
En als er dan afdwaling is, afval, door één, door meerderen, dan staat een lid toch in brand om de ander(en) ernstig te waarschuwen, te vermanen, zo mogelijk terug te brengen. Dan ziet een lid toch het levensgrote gevaar, dat niet alleen betreffend lid, maar heel de gemeente besmet wordt, ja, meegezogen wordt op heilloze wegen.
Maar in de eerste plaats weet een lid dan dat de Bruidegom, Jezus Christus, het Hoofd, die besmetting niét verdraagt, niét toestaat, van wie ook, van hoe velen ook. Lezen we Openbaring 2 en 3, dan zien we de heilige Bruidegom, Die de gemeenten en de leden van die gemeenten ernstig onderzoekt, beproeft, of er een heilloze weg is of wordt toegestaan en hoe andere leden daarop reageren of doorslapen.
Ook, dat de aanvallen, bedreigingen, besmettingen heel geraffineerd, heel divers, sluipenderwijs komen. We moeten daarvan steeds weer diep doordrongen zijn, intens overtuigd. Tegelijk moeten we ons zelf ernstig waarschuwen, dat wij niet beter, niet sterker zijn dan de gemeenteleden toen en daar. En komen verleidingen en beproevingen en aanvallen hier en nu van nog meer kanten, individueel, gezamenlijk, in combinatie, door wie ook, door hoeveel ook, we moeten niet verbaasd staan, want we zijn ernstig gewaarschuwd. Door de Heere Jezus Christus, door Zijn Woord, door de praktijk.
Toch zien we sinds de zondeval, èn toen, èn in de geschiedenis, èn nu, een onvoorstelbare zorgeloosheid en gemakzucht bij mensen. We laten onze ogen zó gemakkelijk dichtstrijken met allerlei schoonklinkende redeneringen, we slapen zó gemakkelijk in, we zijn zó gewend aan allerlei comfort en gemak en …. en …. inderdaad, als iemand ons dan ernstig waarschuwt voor dreigende gevaren, voor afval en afwijking van de zuivere leer, dan zijn we zeer gepikeerd! Wij wéten en zién het zèlf toch wel en er zijn toch voorgangers die wakker en waakzaam zijn en ons tijdig zullen waarschuwen! Val ons niet lastig, want je waarschuwen is niet op de juiste tijd, plaats, gelegenheid, ofwel, het past me niet, ik heb er nú geen zin in. We zeggen er niet bij: en morgen ook niet, en overmorgen ook niet. De praktijk is veelzeggend.
Zien we ook de spòt, de spot met God? Immers, we hebben gezondigd, we hebben de eeuwige dood verdiend! Na het zètten van de dodelijke vijandschap tussen vrouwenzaad en slangenzaad, na de vloek over heel de schepping lezen we dat de mens sterft, is gevolg van de zondeval. Zien we, dat de mens geestelijk sterft, met de zondeval. Maar de mens draait de zaken om en ziet en erkent de dood en de vloek niét àls straf en vloek van God, nee, ze verklaart openlijk, dat de dood bij het leven, de natuur hóórt. En daarmee is de angel eruit: niets schuld, niets vloek, dood is dood.
Zien we ook de spòt, de spot met God? Want God gaat voort met de uitvoering van Zijn raadsplan en Hij laat de mens geworden in haar zonde, in haar verdorvenheid. Zeker, Hij doet de mens sterven, Hij slaat de schepping met Zijn vloek, Hij geselt de mensheid met allerlei ramp en plaag, ziekte en lijden, Hij geeft de mens over aan haar verdorvenheid. Daarnaast toont en bewijst Hij zeer groot geduld, langdurige verdraagzaamheid, opdat de mens tot inkeer komt, zijn zonde overdenkt en tot waarachtig berouw en bekering komt. Daarmee neemt Hij alle verontschuldiging weg.
Zien we ook de spòt, de spot met God? Door de mens, die dat grote geduld, die langdurige verdraagzaamheid niet meteen met beide handen aangrijpt, God er dag en nacht voor dankt en eert en prijst, omdat de mens besèft en erkènt, dat het ONverdiend is. De mens moet toch verbijsterd staan, als hij ziet, dat de mens – opnieuw – de zaken precies omdraait en praat over rècht, dat geduld en die verdraagzaamheid aangrijpt en misbruikt púúr voor èigen voordeel en gemak en genot. En hoe!!
De Heere, zó bespot en geminacht heeft er geen onduidelijkheid over laten bestaan, dat Zijn geduld en verdraagzaamheid niét goedkoop zijn. Hij heeft de eeuwige dood en vloek gelegd op Zijn Eigen Zoon, onze Heere Jezus Christus, voor allen die Hij van eeuwigheid liefheeft, die wèl geloven, die wèl beven voor Zijn Woord, die wèl vervuld zijn met een diepe afkeer van zichzelf vanwege hun zonden en misdaden (schakel 1 en 2). Maar voor al de anderen, die spotten en blijven spotten, voor hen ligt de eeuwige dood en vloek weggelegd, daar zij de tijd van geduld en verdraagzaamheid slapend voorbij hebben laten gaan en geweigerd hebben zich te laten waarschuwen en zich te bekeren.
En de mens moet zeer goed beseffen, dat God dàn en dáár Zijn brandende toorn en vloek over zoveel spot en hoon ongemengd zal uitgieten over de duivel, zijn trawanten en over alle mensen, die Hem hier en nu niet van harte hebben liefgehad en gediend. Dàn en dáár is het eeuwige refrein: IK HEB HET VERDIEND! God doet mij geen onrecht!
Dan zal Jezus Christus, de Bruidegom, de losgekochten, Zijn bruid, tot Zich trekken, rein, zuiver, heilig, onbesmet, eeuwig, Zich ten eigendom. Tot Zijn eer, lof, roem en aanbidding, tot eeuwige dank van de bruid voor dit onverdiend herstel tot onderkoning.
Het herstel van de ontrouw – hier en nu – in betuiging en bewijs van liefde, trouw, onderwerping, aan de Bruidegom, Zijn Woord, uitkomend in de gezindheid van het hart van de leden. De eeuwige bruiloft wenkt, ook de eeuwige dood. Kiest dan vandaag, niet wetend of Gods geduld en verdraagzaamheid er morgen opnieuw is, wèl wetend, dat Hij bezig is met háást weer te komen zoals Hij beloofd heeft, opdat die dag ons niet overvalt.
Elke dag weer moeten we met schrik erkennen, dat schakel 1 en schakel 2 door mijzelf gelegd zijn, dat God uit grondeloze liefde en barmhartigheid schakel 3 – onze Heere Jezus Christus – gegeven heeft. Laten we alle spot en hoon ver van ons werpen en de levende God smekend om ontferming en genade bidden door Jezus Christus. Biddend, dat Hij ons hart zacht maakt en vervult met Zijn Heilige Geest.
9 februari 2012