Er wordt tegen een kind wel eens gezegd: ‘Je bent een parel in Gods hand.’ Klopt deze uitspraak? Niet voor mensen, maar is deze uitspraak in overeenstemming met Gods Woord? Is dit een uitspraak van God Zelf? Als ik het goed heb worden er meerdere elementen in de Bijbel bij elkaar gevoegd. Je, dat betreft meestal een kind, een gedoopt kind, een kind dus waarmee God een Verbond aangaat onder ede: doop is teken en zegel van het Verbond.
Parel, we lezen in Matt. 13:45, 46: ‘Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een koopman, die schone parelen zoekt; Dewelke, hebbende een parel van grote waarde gevonden, ging heen en verkocht al wat hij had, en kocht dezelve.’ Hierin wordt het Koninkrijk der hemelen als vergelijking gezèt náást een parel van grote waarde, omdat een mens het Koninkrijk der hemelen met vleselijke ogen niet kan zien maar een parel van grote waarde wel. Hierdoor tracht de Heere Jezus de onnoemelijk grote waarde van het Koninkrijk der hemelen de mens zo dicht mogelijk onder ogen te brengen, ja, ook de vleselijke mens die het geestelijke niet verstaat, om de vleselijke mens te lokken en te overtuigen.
En is de uitspraak: ‘Je bent een parel in Gods hand’ dan niet een goede, juiste combinatie? Nee, want in deze uitspraak mìssen de 1e en 2e schakel. Die worden gepasseerd en we gaan meteen naar de 3e schakel. En dan is het vaak maar even en meer onjuistheden, eenzijdigheden, valse leringen, komen naar voren en worden als énige waarheid verkondigd, of gewoon: zo kijk ik er tegen aan. En dàt ‘recht’ is niet te bestrijden …. en zó staat de mens weer centraal en wordt zìjn beoordeling als ‘juist’ en ‘rechthebbend’ neergezet.
Hoe wil de mens deze uitspraak uitleggen, naast het Woord van de Heere, Romeinen 3:12: ‘Allen zijn zij afgeweken, te zamen zijn zij onnut geworden; er is niemand, die goed doet, er is [ook] niet tot een toe.’ Want, òf we moeten dit Schriftwoord wegmoffelen en in eigen fantasie doorgaan, òf we moeten eigen fantasie afzweren en met haast terugkeren naar schakel 1 en schakel 2 en dáárdoor komen bij schakel 3.
Hierbij komt nog een aspect. De mens, die eigen inzicht projecteert op God en daarmee suggereert, dat God er ook zó tegenaan kijkt. Opnieuw de hoogmoed, die de kop opsteekt. Want: ik ben christelijk, ik ben gelovig, ik weet de bedoeling van God, ik heb God lief, ik heb mijn naaste lief, met als onuitgesproken conclusie: van daaruit kan mijn kijk niet onjuist zijn en daarom ís dit zoals God het (ook) beoordeelt. En daarom telkens weer: die hoogmoed in mij – in allerlei vorm en uiting – moet ik steeds weer brengen onder het gezag van God, van Zijn Woord, want Die moeten heerschappij voeren in mijn leven en in het leven van alle mensen. En omdat ik weet, dat ik na een heel leven nog nooit het uiterste van het kennen van God, van Zijn Woord, heb bereikt, ben ik verplicht elke dag opnieuw te leren, mij daartoe gewillig buigend onder het Woord.
En als ik door mijn naaste aangesproken wordt op mijn doen, mijn spreken, dan moet ik mij daarnaar bereidwillig schikken. Vervolgens nauwkeurig in het licht van de Schrift nagaan wat de Heere vraagt, gebiedt. Dat vraagt onderzoek, studie, onderscheiding. Dat doe ik niet alleen, nee, samen met hen die een even kostbaar geloof ontvingen. Om samen verder te komen op die ene weg. Dan zien we de weg van:
a. Hem, die een ander aanspreekt. Voor die persoon is het noodzakelijk, dat hij ernstig onderzoekt, of hetgeen waarop hij van plan is aan te spreken juist is, volledig is, of er sprake is van zònde voor God: een juiste beeldvorming. Vervolgens, of het iets is waarop beslist moet worden aangesproken, iets wat duidelijk afwijkt van Gods Woord en wat – als het verder doorwoekert – ernstige schade brengt en vergroot, voor de persoon zelf, voor de omgeving, voor de kerk. Bij dit alles zichzelf onderzoeken, of hij het doet vanuit liefde tot God, liefde tot Zijn Woord, liefde tot die naaste, daarmee tot alle naasten, zonder bijbedoeling, met als doel, insteek: God liefhebben, Zijn Woord liefhebben, zijn naaste liefhebben. En dàn kan die liefde niet weerhouden, dàn drijft die liefde uit naar die naaste en spreekt met hem over de zonde die hij bedreef, over de afwijking van het Woord die hij uitsprak, opschreef, publiek maakte.
Dan kan er tal van hindernissen op de weg liggen: ben ik de aangewezen persoon, is dat niet een taak van die, van die, van de ambtsdragers, maar ik kan slecht uit mijn woorden komen, ik ben niet onderlegd, ik ben bang, ik ben vreselijk zenuwachtig, ik …. En daarbij nog een heel andere kant: wat zal die persoon er wel van denken, dat ik …. Wat zullen andere mensen er wel van denken, en wat (nog veel groter!) als het blijkt, dat IKZELF er vreselijk náást zit en zèlf de Schriften niet goed verstond. Het is zeker, we moeten dit vóóraf rustig overwegen, al biddend om wijsheid, inzicht, rust. Maar heeft God ons zó geleid en sterk doen toenemen in de overtuiging, dat ik het voor Hem niet kan verantwoorden te zwijgen, dan móet ik gaan, dan móet ik spreken, dan móet ik schrijven.
Dan hèb ik rust in God en dan vrees ik niet voor reacties van betrokkene, anderen, welke ook. Dit geldt niet alleen voor ambtsdragers, nee, dit geldt voor àlle gemeenteleden, jong en oud, niemand uitgezonderd, wie betrokkene ook is, wie betrokkenen ook zijn.
b. Hem, (hen) die aangesproken, aangeschreven wordt. Voor die persoon is het plicht, PLICHT!, de persoon te woord te staan, aandachtig te luisteren naar wat die persoon aanvoert, in klacht, in onderbouwing, in oproep. Eventueel nadere uitleg, toelichting vragen. Altijd moet de liefde vooropstaan. Liefde tot God, liefde tot Zijn Woord, liefde tot de (ook deze!) naaste. Steeds bereidwillig samen met hem, anderen, het Woord van God te openen om sámen te verstaan, wat naar het Woord van God is om ons sámen te buigen onder het gezag van de Schrift.
Dan mag het er nóóit om gaan wie gelijk heeft of krijgt, want de liéfde tot het Woord heeft alleen tot doel, dat het Woord regeert en daarin het Hoofd, Christus. Als dàt doel scherp voor ogen staat, kan de persoon van de één of van de ander, de eer, de positie of wat dan ook nóóit op de eerste plaats staan. En zo moet ieder en alles zich ootmoedig buigen onder het gezag van het ene Hoofd, Zijn ene Woord. En dan moeten ook alle andere belemmeringen die zich (kunnen) voordoen, meteen aan de kant gezet worden, radicaal.
Als daar zijn: wil dié mij aanspreken, dié, die zelf dit of dat of…. Als u daartegen bezwaar heeft, ernstig gegrond bezwaar, heeft u die persoon daarover aangesproken??, uit liefde? Ja, maar die is zo betweterig. En hij wéét toch, dat ik dié positie, dàt ambt, dié achting heb, dat ik dat al zoveel jaar heb en al zoveel jaar zó doe en dat er nog nooit iemand geweest is die me daarop aangesproken heeft. En, wil hìj als gewoon gemeentelid mij, met zó’n staat van dienst, aanspreken? Hoe dùrft hij. Dat zal ik hem laten weten ook! En dàn, die tóón, die scherpe woorden, zijn gezichtsuitdrukking, de manier, het tijdstip, de plaats, enz.
Ziet u, met al die (mogelijke) belemmeringen strelen en stimuleren we alléén onze eigen HOOGMOED! Nee, ik moét nederig zijn, voor God, voor mijn naaste, wie ook. En ook, als ik van alle kanten, door hoeveel mensen ook, hoe vooraanstaand ook, in die hoogmoed gesteund wordt, ik moét nederig zijn. Opnieuw, heeft u God van advies gediend vóór uw geboorte, dat u zó zou zijn en van daaruit vanzelf tot dié positie en dàt ambt zou komen? En dàt, dat u àlles om niet ontving van God, de Gever, dàt moet u en mij heel klein maken en doen zijn. Wilt u dat niet, en niémand wil dat vanuit zichzelf!!, dan sterft u in uw hoogmoed.
Besef wel, dat u voor die eigenwillige beoordeling en de eigenwillige gevolgen daarvan zèlf verantwoording moet afleggen voor God, de Gever. Nee, in onderling vermaan is NIEMAND vrijblijvend. En dan kan het helemaal niet bestaan, dat er een orgaan is, personen zijn, die een nauwkeurig reglement opstellen waarin alle regeltjes, voorwaarden enz. enz. staan opgetekend en de drempel vormt voor het wèl of niét ontvankelijk verklaren van een bezwaarschrift. Te controleren (uiteraard) door de opstellers zèlf. Maar als we dat zo niet doen, dan wordt het chaos, dan doet ieder maar op eigen manier, dan …. Inderdaad, en zó wordt vermaan weerhouden, weerstaan, door … zelfbescherming.
Telkens weer duikt een portie arglistigheid op, heel serieus gebracht, zeer vroom klinkend, en uiteraard met de beste bedoeling. Hoe zou iemand op de gedachte kunnen komen, dat er àndere motieven achter schuilen? Telkens opnieuw: I Corinthe 4: BETROUWBAAR BLIJKEN! door anderen over mij waar ik afwezig ben. Het gebod: onafhankelijk, onpartijdig, onomkoopbaar, belangeloos, rechtvaardig, zonder aanzien van, recht spreken voor Gods aangezicht. Het geldt in de wereld, het geldt in de kerk. En aantallen kunnen en mogen er nooit de dienst uitmaken, ook de geroepen ambtsdragers niet, hoe veel ook, nee, alleen Het Hoofd, Christus, door Zijn Geest en Woord.
De LIEFDE moet regeren!
26 december 2011