Joh 17,5 En nu verheerlijk Mij, Gij Vader, bij Uzelf, met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was.
Met ‘wereld’ wordt hier de aarde, schepping bedoeld. Christus bidt hier de Vader. Hij doet dat in alle eenvoud, opdat wij in alle zwakheid verstaan. Hoe zwak, hoe klein zijn wij, hoe stompzinnig van onszelf.
Ja, onze stompzinnigheid is zó groot, dat God ons tot twee maal toe de steen, ja, u leest goed, de steen, tot voorbeeld stelt. Jozua 24:27: ‘En Jozua zeide tot het gehele volk: Zie deze steen zal tegen ons tot getuige zijn, …. Daarom zal hij (die steen) tot getuige tegen u zijn, opdat gij uw God niet verloochent.’ Psalm 114:4: ‘de bergen sprongen als rammen, de heuvelen als lammeren.’ Vers 6: ‘gij bergen, dat gij als lammeren opsprongt, gij heuvelen, als lammeren?’ Niemand gelooft, dat een steen oren heeft, niemand ziet steen vluchten voor dreigen. En hier wordt aan de mens steen voor ogen gesteld, dat steen getuige is, dat steen voor het dreigen van God wel opspringt en vlucht. En de mens, zó goed geschapen, met zóveel gaven versierd, met oren en met verstand begiftigd, hoort niét, is niét verschrikt voor Gods dreigen. Wie durft nog iets van zichzelf verwachten??
In deze tekst toont Christus opnieuw de eenheid die Hij met de Vader heeft. Tegelijk geeft Hij aan, dat Hij God is, van eeuwigheid. Daarnaast, dat de heerlijkheid, die Hij vóór de schepping had, is de heerlijkheid van God Zelf. Hoe heerlijk is Gods Zelfopenbaring. Tegelijk, Christus bidt in vast vertrouwen, dat de Vader Hem zeker verhoort. Elke twijfel is totaal afwezig. Hoe moet ook dat ons kleingeloof diep beschamen.
Joh 17,6 Ik heb Uw Naam geopenbaard de mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. Zij waren Uw, en Gij hebt Mij dezelve gegeven; en zij hebben Uw woord bewaard.
Met ‘wereld’ wordt hier de verdorven vijandige mensenwereld bedoeld. Christus toont hier Zijn almacht, ook op aarde. Hier openbaart de Heere Jezus duidelijk, onomwonden, dat de uitverkiezing er is van eeuwigheid. Daarnaast, dat die uitverkiezing in de tijd door God drieënig is/wordt uitgewerkt, volmaakt goed. De Vader geeft aan de Zoon de met name genoemde mensen uit de totale wereldbevolking vanaf Adam en Eva tot aan de jongste dag. De Zoon openbaart God de Vader aan die met name genoemde mensen in de tijd vanaf schepping tot jongste dag.
Hij openbaart door Zijn Woord. De Heilige Geest brengt die met name genoemde mensen te binnen àl wat door de Zoon is geopenbaard en Hij bewerkt dat die met name genoemde mensen het Woord van Vader bewaren. En zó is zeer duidelijk, dat de uitverkiezing van eeuwigheid een vastgesteld aantal met name genoemde mensen is. En de diversiteit is zó oneindig groot, wie, wanneer Hij tot geloof brengt, dat elke redelijke beredenering of automatisme of verwachting beschaamd wordt en wegvalt.
Dat moet de mens er des te meer toe brengen niet te redeneren, niet af te gaan op verwachtingen en berekeningen van mensen, maar vandaag hier te doen wat God van ieder vraagt. Ja maar …. Nee, daarin getrouw zijn en de vrucht op onze trouwe arbeid, zaaien, begieten, met een gerust hart aan God overlaten.
Het is alleen aan Hem of en wanneer en hoe Hij wasdom geeft. Ik mag niet narekenen, niet controleren, niet afdwingen, nergens, nooit. Integendeel, hoe is het mogelijk, dat Hij, de levende God, Christus, mij verwaardigt zo gebrekkig te zaaien en te begieten en daaruit vruchten wil bewerken. Hoe groot is Uw Naam o God, dat U dit zo duidelijk aan de mens hebt geopenbaard. Dit is evangelie, blijde boodschap.
Joh 17,9 Ik bid voor hen; Ik bid niet voor de wereld, maar voor degenen, die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn Uw.
Met ‘wereld’ wordt de verdorven vijandige mensenwereld bedoeld, waarvan de uitverkorenen afgezonderd zijn. Christus bidt voor de verlosten, voor de met name genoemde mensen uit de verdorven vijandige mensenwereld, die van eeuwigheid verkoren zijn. De eenheid van God wordt opnieuw verkondigd: Mij gegeven, zij zijn van U. Hier wordt zo prachtig de volmaakte eenheid en harmonie geopenbaard. Niet met woorden te vatten, onbegrijpelijk, toch met woorden zó verwoord, dat we het enigszins verstaan. God,
Die als God afdaalt naar ons menselijk niveau, door de zonde in het verstand zozeer verduisterd, opdat wij verstaan. Hoe is het mogelijk, dat zoveel mensen nog steeds verkondigen, dat God alle mensen met Zich verzoent. Zowel in de vorige als in deze tekst kan er geen enkel misverstand over blijven bestaan. Het is de oude hoogmoed in de mens, die niet wil bukken onder het gezag van het Woord en in eigenwijsheid zichzelf verheft bóven God en zó God tot leugenaar verklaart.
Tegelijk de hardnekkigheid die zich niet laat gezeggen, zich niet laat buigen, niet wil luisteren, die alleen in verblindheid doorgaat: ik wil niet geloven, ik wil mijn eigen beoordeling niet gehoorzaam leggen onder Gods zo betrouwbare Woord. Tegelijk de duivel die zich voordoet als een engel des lichts. Daarin is hij echter gemakkelijk te ontmaskeren, daar hij de leugen niet aflegt.
Daarom moeten we elke geest beproeven of ze uit God is, leggen onder de klem van het Woord alleen. Zeker, er is veel huichelarij. Maar ook die is gemakkelijk te onderscheiden van de ware gelovige. Het eerste is: luisteren naar wat iemand zegt, schrijft. Vervolgens letten op de levenswandel van de persoon. Als de persoon in die levenswandel toont, dat hij keer op keer zich misgaat en niet wil leven naar het geopenbaarde Woord, dan blijkt hij een huichelaar. O zeker, we zullen de persoon moeten aanspreken op zijn woorden en op zijn daden. Tot behoud, niet om eigen gelijk.
Ook dan blijkt, dat velen zich niet willen laten aanspreken op hun daden, op hun woorden. Het lijkt er sterk op, dat, als het door de overgrote meerderheid geaccepteerd wordt, dat leer en leven met elkaar in strijd zijn of beide dwalen, dat de beoordeling van en door mensen dan voldoende is. Nee, zegt de Schrift, het is woord èn daad, het is de heiligheid van het hart. De Heilige Geest woont en werkt niet alleen in het hart van de gelovige, maar Hij heiligt het hart, zodat al de uitgangen en uitingen van het hart heilig zijn.
Daarnaast stelt de Schrift het nog een stuk scherper: ‘Ik haat en verafschuw valsheid, maar Uw Wet heb ik lief.’ En daarin zet de Schrift de liefde tot Gods goede Woord en Wet tegenover valsheid, leugen. Ofwel, het één betekent het ander en omgekeerd. Het blijkt heel gauw òf we Gods goede Woord en Wet liefhebben of niet. Natuurlijk, huichelaars proberen altijd anderen te misleiden. Maar zelfs als ze dat bij mensen kunnen volhouden tot hun dood, voor God kunnen ze het geen ogenblik.
En daarom kan er geen waar geloof zijn als het niet gepaard gaat met diepe droefheid en gebrokenheid over de eigen zonde. En zo alleen kunnen we in Christus tot God naderen in het gebed, in vast geloof, onszelf nietswaardig achtend voor God. Het gebed, dat zó door de Heilige Geest gewerkt wordt, door de Zoon geheiligd wordt, is aangenaam voor de Vader. Opnieuw, als de Zoon dit bidt van de Vader, dan zal de Vader dit gebed zéker verhoren!
Joh 17,11 En Ik ben niet meer in de wereld, maar deze zijn in de wereld, en Ik kom tot U, Heilige Vader, bewaar ze in Uw Naam, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij een zijn, gelijk als Wij.
Met ‘wereld’ wordt hier twee maal de verdorven vijandige mensenwereld bedoeld. De eerste zinsnede kan wat voorbarig overkomen, immers, nog vóór het sterven, toch doet Christus hierin opnieuw de garantie, dat de toegezegde verlossing in Zijn lijden en sterven een feit is, door niets en niemand te weerstaan. Daarin zien we opnieuw eigen zwakheid, kleinheid en beperktheid, daar we geen ogenblik vooruit kunnen zien, laat staan kunnen bewerken wat we voor de toekomst plannen.
Telkens opnieuw toont de Heere ons onze diepe afhankelijkheid van Hem: geeft Hij leven en gezondheid en alles wat we nodig hebben om gestelde doelen te bereiken? En hoe zien we, dat mensen telkens weer moeten bijstellen, veranderen, opgeven. Tegelijk heel veel ondankbaarheid, als we wel onze doelstelling mogen bereiken, maar het alleen toeschrijven aan èigen prestatie, èigen vermogen, èigen slimheid en geslepenheid.
En de Heere Jezus zegt hier, dat de gelovigen in de wereld blijven, maar meteen bidt Hij de Vader, dat de Vader hen zal bewaren in Zijn Naam. Hoe heerlijk dat gebed: de Zoon Die voor ons pleit. Zijn wij het niet waard, dat God naar ons luistert, de Vader luistert en verhoort Zijn Zoon altijd.
Tegelijk bidt Hij, dat de gelovigen één zijn, één in geloof, één in streven, één in dienstbetoon, één in dankzegging, één in Waarheid, één in gerechtigheid. Waar komt dat voor?? De verdeeldheid is immers immens groot. Zeker, voor onze ogen openbaart zich enkel gebrokenheid, halfheid, onenigheid. Dat moet ons zeer klein houden en doen beseffen, dat we er in eigen kracht niets van terecht brengen.
Daarnaast weten we, dat koren en onkruid náást elkaar opgroeien tot de oogst. En laten we ons geen illusie maken, het onkruid probeert ons zoveel mogelijk dwars te zitten en te verstikken. Maar door het geloof zijn we als gelovigen zó één met elkaar in Christus. En zo mogen we ook een begin van voorproef ondervinden met broeders en zusters. Ja, we mogen ons op weg weten naar het nieuwe Jeruzalem, in en door Christus.
Joh 17,13 Maar nu kom Ik tot U, en spreek dit in de wereld, opdat zij Mijn blijdschap vervuld mogen hebben in zichzelf.
Met ‘wereld’ wordt hier de in beginsel verlòste mensenwereld bedoeld. Hier en nu benoemd tot erfgenaam, straks de erfenis toe beschikt. In dit vers zegt de Zoon in het gebed tegen de Vader, dat Hij tot de Vader komt. We hebben al vaker gezien, dat dezelfde zaken onder verschillende beelden of zegswijzen vermeld worden. Hier opnieuw ten opzichte van het vorige vers. Hoe klein weten we ons bij deze hoogheid in afbeelden.
Tegelijk, hoe doet de Heere het uiterste voor ons, opdat wij toch geloven, opdat er geen onduidelijkheid achterblijft. Natuurlijk, ik schrijf als mens met een verduisterd verstand, met veel gebreken, met slecht begrip. Toch meen ik Gods heerlijkheid en grootheid hierin op te merken, telkens weer. En voor zover dat mogelijk is probeer ik enkel Gods goedheid, liefde, genade, barmhartigheid, gunst en ontferming over zondaren zo duidelijk mogelijk te doen schitteren.
Want Hem alleen komt alle eer en lof en dank en aanbidding toe, nu in onvolkomenheid, straks in volkomenheid, eeuwig. Hij spreekt dit in de wereld, voor Zijn verloste kinderen en erfgenamen, opdat wij ten volle in Zijn blijdschap mogen delen, ja, die blijdschap ten volle mogen bezitten. Ons verstaan daarvan is hier onvolkomen, straks volmaakt. Toch, het weten, het beseffen van die vrede met God, die blijdschap in Christus mag ons hart zo vervullen, dat we moeten opmerken, dat ze ons verstand verre te boven gaan. Immers, telkens daarbij is de gedachte, het weten, het beseffen, wij hebben van uit onszelf niéts verdiend, helemaal niets, het is enkel genade, ontferming. Hoe groot is Uw liefde o God!
Joh 17,14 Ik heb hun Uw woord gegeven; en de wereld heeft ze gehaat, omdat zij van de wereld niet zijn, gelijk als Ik van de wereld niet ben.
Met ‘wereld’ wordt hier drie maal de verdorven vijandige mensenwereld bedoeld, waarvan de uitverkorenen afgezonderd zijn. De Heere Jezus betuigt hier opnieuw, dat Hij aan Zijn kinderen Gods Woord heeft gegeven. Daarmee wordt opnieuw door Hem betuigd, dat Hij alléén het initiatief daartoe had en nam, dat de mens zelf nooit op die gedachte wilde en kon komen.
Tegelijk, gegeven aan hen die van voor de grondlegging der wereld daartoe onverdiend verkoren zijn. Omdat we al diverse keren gezien hebben, dat de boosheid en slechtheid van de mens, van het hart van de mens sinds de zondeval zó groot is, dat er geen goed meer uit kan komen, zegt Jezus hier, dat de goddeloze wereldmens de kinderen van God heeft gehaat en blijft haten. Waarom? Omdat de goddeloze mens in de gezètte vijandschap door God, niet anders wil en niet anders kan.
Omdat door het geloof, door de werking van de Heilige Geest het hart en de geest van de gelovigen vernieuwd zijn, zij tegen de zonde, de duivel, de wereld en het eigen vlees met al het zondige begeren strijden en zó de oude mens afleggen en de nieuwe mens aandoen en als nieuwe mensen gaan leven. Maar daardoor komen die gelovigen in de wereld in aanraking met de mensen uit de wereld, die leven náár de wereld. Dat moet leiden tot confrontatie, ja, tot vijandschap, tot dodelijke haat en vijandschap van de kant van de wereld.
Want de gelovige wéét van zijn eigen komaf, wéét van eigen verdorvenheid en wordt diep bewogen met de mensen, die nog in en naar de wereld leven. En hij heeft zijn zondige naaste lief en tracht hem te bereiken met het evangelie, de ontferming van God over arme zondaren, om, ware het mogelijk, hen tot het waarachtige licht in Christus te leiden, biddend, dat God Zich over nog velen wil ontfermen. Tegelijk, wetend, dat de ene mens de ander geen geloof kan geven; standvastig biddend, dat God vruchten wil geven op de verkondiging en het getuigenis in waarheid, vruchten van geloof en bekering.
We moeten opmerken, dat die liefde tot de naaste door de ongelovige naaste niét gewaardeerd wordt, niét op prijs gesteld wordt, niét begrepen wordt, maar integendeel scherp afgewezen wordt. Vanwaar? Omdat geloof in God totale zelfverloochening vraagt, erkenning van eigen verdorvenheid, afzien van enige goedheid in onszelf. Dat kunnen we niet, dat willen we niet, daarom dodelijke haat, omdat we als ongelovige het geloof niet kunnen verstaan, ook niet willen verstaan.
En de duivel heeft ons VRIJHEID beloofd, naast God, boven God. En die ‘vrijheid’ wordt door geloof bedreigd en aan banden gelegd; dat verdragen we nooit! Omdat de waarachtige vrijheid in Christus niet verstaan wordt. En daarmee is liefde: haat en verwerping van de liefde tot de wereld, die het ongeloof eigen is.
Joh 17,15 Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van de boze.
Met ‘wereld’ wordt hier de verdorven vijandige mensenwereld bedoeld. De Heere Jezus bidt voor de Zijnen, niet dat de Vader hen uit de wereld wegneemt, maar dat Hij hen bewaart voor de boze. Hiermee zegt Jezus niet, dat de Zijnen geen taak in de wereld hebben. Integendeel, ze hebben de taak om te blijven staan in het geloof, om daarin toe te nemen, om daarin te volharden.
Tegelijk hebben ze de taak om in de wereld te getuigen van de hoop die in hen is. Het is hoop die niet gezien wordt, toch hoop die door het geloof ver verheven is boven elke vastheid hier op aarde. In het voorgaande hebben we al gezien, dat geloof op aarde niet welkom is, integendeel, dat het haat ontmoet en ondervindt. Dit gebed van Jezus vraagt geduld van ons in de tijd die we hier krijgen.
Het tweede deel garandeert ons, dat de Vader dat gebed zeker zal verhoren en ons zeker zal bewaren voor de boze. Dat wil niet zeggen, dat we hier een rustig en gezapig leven krijgen. Het moet ons aansporen tot de strijd van het geloof, vast vertrouwend, dat we in die strijd nooit alleen staan, het niet in eigen kracht hoeven te doen, niet hoeven vertrouwen op eigen geheugen, inzicht, verstand, er niet van uit moeten gaan, dat we wel op anderen kunnen vertrouwen.
Nee, in vast vertrouwen op God, op Zijn volmaakt betrouwbaar Woord, dat Hij naar Zijn almacht en voorzienigheid alles en iedereen zó leidt en bestuurt en in toom houdt, dat niets of niemand ons uit Zijn hand kan rukken. Vast vertrouwen op de Heilige Geest, dat Hij ons in de eigen ogenblikken te binnen zal brengen wat we moeten spreken, schrijven. Tegelijk wetend, dat mensen onbetrouwbaar zijn en we zo des te meer ons alleen aan God moeten toevertrouwen.
Dat vraagt van ons, dat we de Schriften ijverig moeten onderzoeken, bestuderen, biddend, dat de Heilige Geest ons verstand en hart wil verlichten opdat we de Schriften mogen verstaan. Tegelijk, dat we steeds meer van onszelf, van eigen denken en willen afzien en ons eigen denken steeds meer binden onder het gezag van het Woord. Het gebod: ‘Zoekt eerst het Koninkrijk van God’, ijverig uitvoeren, ook al zien we, dat velen dat maar onzin vinden, ook al zien we, dat velen er niet eens aan beginnen of er een loopje mee nemen.
Ook, omdat velen niet verstaan, wat met het Koninkrijk van God bedoeld wordt. Dat Koninkrijk is in de eerste plaats geestelijk: waarheid, recht en gerechtigheid, heiligheid. Dat zijn tegelijk de grondslagen van het Koninkrijk. Vóór de zondeval, ná de zondeval, eeuwig. En daarmee verdraagt leugen zich nooit. Dan zien we meteen de ‘bekleding’ van vóór de zondeval: waarheid, recht en gerechtigheid en heiligheid, tegelijk de naaktheid toen ze dat ‘kleed’ afgeworpen hadden en ze omkeken naar valse bedekking.
Joh 17,16 Zij zijn niet van de wereld, gelijk Ik van de wereld niet ben.
Met ‘wereld’ wordt hier twee keer de verdorven vijandige mensenwereld bedoeld. De Heere Jezus zegt hier, dat de Zijnen niet uit de wereld zijn. Dat moet ons meteen het schaamrood op de kaken brengen. Immers, we moeten in onszelf en bij onszelf zóveel zwakheid en gebrek opmerken in al ons doen en laten, in al ons spreken en zwijgen, in al ons denken, waarin we moeten erkennen, dat we hebben toegegeven aan de lusten en begeerten van het zondige vlees, aan de zondige begeerten van onze ogen, onze oren, onze maag, onze oude mens hebben laten regeren, dat we wanhopig zouden worden over en in onszelf als we alleen maar op onszelf zouden zien. Nee, God dank, we mogen op Christus zien, op Zijn offer, op Zijn voldoening daarin.
Tegelijk moet het ons van dag tot dag aansporen tot grotere ijver, tot nieuwe moed, om de strijd tegen de zonde en haar begeren des te sterker te voeren, in vast vertrouwen, dat we volkomen veilig zijn in Gods vaderhand. En zó begrijpen we, dat we als eigendom van Christus door God Zelf uit de zondige mensenwereld getrokken zijn – o wonder van genade en ontferming!! – en zó gerékend worden als mensen niét uit de wereld, vrijgekocht. We hebben al eerder diverse malen gezien, dat de Heere Jezus Christus niét uit de wereld is, op geen enkele manier ook maar enigszins deel heeft aan iets van de zonde, nog niet besmet.
En zó worden de gelovigen hier door Christus met Hem daarin vereenzelvigd, met Hem één gemaakt en gerekend. En als we dat mogen zien en geloven, dan is het onmogelijk, dat we in de zonde leven, ons daarin met lust en liefde bevinden en daarin ons vertier vinden. Want dan zijn we geheiligd, dan is ons hart geheiligd, dan leren we van daaruit de zonde en haar begeren te háten, dodelijk te háten. Dan is en wordt de afkeer van de zonde zo groot, dat we steeds scherper gaan onderscheiden en direct verstaan, dat liefde tot Gods goede Woord en Wet MOET leiden tot dodelijke haat en afkeer van alle valsheid en leugen.
Want dan weten we ons burgers van het Koninkrijk der hemelen, hier in begin, straks volkomen, om God eeuwig te loven en te prijzen. Zijn we eigendom van Christus? Kunnen wij van de zonde genieten, terwijl we hier lezen, dat Christus vèr is van alle zonde?
Joh 17,18 Gelijk Gij Mij gezonden hebt in de wereld, [alzo] heb Ik hen ook in de wereld gezonden.
Met ‘wereld’ wordt hier twee keer de verdorven vijandige mensenwereld bedoeld. Zoals we al diverse keren gezien hebben is Christus door de Vader in deze wereld gezonden, niet op verzoek van mensen, nee, geheel op Zijn initiatief. Evenzo is Christus op Zijn initiatief gekomen naar deze zondige wereld, deze mensenwereld, die één brok haat en vijandschap en afkeer van Hem was en is.
Hij kwam, soeverein, daarin tonend, dat niét de duivel, maar dat HIJ, Hij alléén de soevereine God is, die alleen beschikt en regeert en bestuurt. En zó heeft Hij de Zijnen, losgekocht van vóór de grondlegging der wereld, genomen, Zich ten eigendom en hen in de weg van geboorte in de wereld gezonden. Het kan niet vaak genoeg herhaald worden, dat de vijandschap, die God in het paradijs zèt tussen vrouwenzaad en slangenzaad daarvóór al gezet was in Gods raad, toen Hij de schepping, de zondeval, de verlossing daarna, gezet had, beschikt had.
Zeker, God is op geen enkele manier, voor geen enkel deel, schuldig aan de zondeval, noch aan de zondeval van de duivel, noch aan de zondeval van de mens. Velen willen Hem dit aanpraten of stellen Hem schuldig, omdat Hij niet anders besloten en uitgevoerd heeft. ‘Kon Hij de engelen, de mens, niet zó scheppen, dat ze niet konden zondigen?’ wordt vaak gevraagd.
In de eerste plaats moeten we ons plekje en plaatsje kennen: we zijn schepsel! Wie zijn wij, dat we de grote Schepper ter verantwoording zouden roepen? Omdat wij Gods raad niet verstaan in al haar diepten, hebben wij te aanvaarden hoe die raad uitgewerkt is en ons te bepalen bij onze eigen verantwoordelijkheid, onze eigen zondeval en verlorenheid. Dat moet ons genoeg zijn, zonder te vragen. We moeten scherp voor ogen houden, dat God ons zeer goed geschapen heeft, in alle opzichten en ons overladen heeft met zegeningen. Ook met een eigen verantwoordelijkheid, met een vrije wil.
En WIJ hebben die verantwoordelijkheid, die vrije wil, misbruikt, schandelijk misbruikt, en gemeend, dat wij het beter wisten en beter konden en we HEBBEN revolutie gepleegd, God de rug toegekeerd, God diep beledigd en geminacht, ja, onze beoordeling geplaatst náást, tegenover Gods betrouwbaar Woord.
En ondertussen doen we ons van dag tot dag tegoed aan alles wat God vanaf ONZE zondedaad toch nog is blijven geven in de aarde met alles wat er op is. En in plaats dat de mens vanaf dat moment overloopt van dankbaarheid: ‘Hoe is het mógelijk, dat God ons nog zóveel goeds geeft, ondanks dat WIJ Hem zó geminacht hebben’, nee, integendeel, sloven we ons van dag tot dag uit in het uitbuiten en plunderen van de wereld en alles wat er in is.
Dat niet alleen, we deinzen er niet voor terug elkaar tot en met naar het leven te staan, te stelen, te moorden, te liegen, te bedriegen, te haten, en al ons doen en laten toe te schrijven aan EIGEN kracht en slimheid en redeneren. Ons daarin uitlevend en per direct vergetend, dat God eens rekenschap vraagt van ieder mens. Onze vijandschap tegen God is zó groot, dat ‘Dank U wel’ voor al die voorrechten nog niet gehoord wordt. Daarin zien we, dat de mens heel consequent de eigen verantwoordelijkheid in de eerste zondedaad handhaaft, zich daarin verhardt, daarvan niét wil terugkomen in berouw en bekering. Zó is het met ons gesteld.
Alleen, dat wil de mens niet horen! We spreken graag over onze rechten, we zijn zo subjectief als het maar kan, egoïstisch, hebzuchtig, we liegen en bedriegen er op los en vervolgens nemen we veel liegen en bedriegen aan als de volledige waarheid. Gods Woord?? Daarnaar luisteren, ons daaraan onderwerpen? Door Iemand anders gered worden uit deze poel van het verderf? NEE, we willen niet, nooit! Hier en nu genieten en na ons de zondvloed.
Gewoon net doen alsof er niets gebeurd is en helemaal niet willen weten, dat we verantwoordelijk zijn voor alle ellende en ons er dus ook niet verantwoordelijk voor stellen of laten stellen. Gewoon het onderwerp negeren!
Maar God stelt de mens, iedereen, wèl verantwoordelijk. En ziende op alle voorspoed denken we, dat we gewoon een vrije wil zijn blijven houden. Daarmee ontkennen we onze diepe verdorvenheid en houden we onszelf voor, dat het nog best meevalt. We willen de diepte van ons eigen verderf niét zien, niét erkennen, niét belijden en zó smekelingen om genade worden. Nee, God moet ons dankbaar zijn, als we ons hart aan Jezus ‘geven’ en we beseffen niet, dat we ons alleen met inbeelding blij maken.
Een andere kant is, dat we onszelf met woorden zó slecht maken en vinden, dat er geen redding mogelijk is. Dan moet er wel eerst een teken van de hemel komen, dat ons dat bewijst. En dat teken moet ons overtuigen, dat God naar ons omgezien heeft, ons aangeraakt heeft. Waar staat dat? Of hebben we het ons laten aanpraten? De Heere zegt: ‘Geloof!’ ‘Geloof op Mijn Woord!’
Inderdaad, dat is blind geloof, puur op het Woord alleen. Omdat God ons in Zijn Woord aanspreekt, tot ons komt met Zijn verbond, Zijn beloften. En nergens zegt God, dat Hij eerst een bepaald teken of een daadwerkelijke bekeringsgeschiedenis ons doet overkomen. Alleen Zijn Woord. En alles wat door mensen, vrome mensen, is gefantaseerd en bedacht en beredeneerd, dat moeten we leggen naast het Woord en onder de klem van het Woord: EIST God dat uitdrukkelijk in Zijn Woord van Zijn kinderen, ja of nee.
En wat mensen dan aanpraten, het is bijzaak. Of willen we toch liever mensen gehoorzamen dan God? Kan een mens ons redden uit de poel van het verderf, uit de dood, uit de macht van zonde of duivel of hel? Nee, nooit, nergens. Alleen God door Christus. Maar als God toch mensen op wonderbaarlijke wijze bekeert, zoals Saulus? Dan doet God dat inderdaad zo op dat moment, bij Saulus. Is dat teken dan het belangrijkste?? Nee, in die bekering mogen we opmerken, dat de Heere ook naar Saulus omzag, Saulus, de verschrikkelijke vervolger van de gemeente, die niets of niemand ontzag.
Het gaat er dus toch om of we goed doen of in het kwade blijven liggen? Nee. De roep tot geloof en bekering gaat uit naar alle mensen. De mens draagt zijn volledige verantwoordelijkheid. Dus de mens kan in vrijheid kiezen? Nee. We liggen door de zonde allemaal midden in de dood. God werkt in Zijn kinderen op Zijn tijd door Zijn Heilige Geest het geloof en door het geloof overwint Hij de oude mens in ons en doet de nieuwe mens opstaan.
Hoewel we tot onze laatste snik te strijden hebben tegen de oude mens, mogen we opmerken, dat de nieuwe mens in ons gaat leven, steeds krachtiger wordt en de oude mens steeds meer wegdringt. En zó mogen we met vreugde opmerken, dat de Heilige Geest ons overwonnen heeft en onze harten heiligt tot een heilig leven, dat Christus ons met Zijn kostbaar bloed heeft gekocht en betaald Zich ten eigendom, dat de Vader ons aan de Zoon gegeven heeft vóór de grondlegging der wereld. Ons verstand staat stil, we begrijpen het niet, het gaat ons verstand vèr te boven: heeft de levende God ook naar mij omgezien??
Terwijl ik vanuit mijzelf niets beter ben dan die en die. Inderdaad, puur door Zijn verkiezende liefde en genade, niet op grond van goede werken of enige verdienste van onze kant, helemaal niet op grond van onze goede wil, nee, nee, alleen omdat Hij ons liefhad. Inderdaad, ons liefhad en anderen niet liefhad. Maar ons moet steeds voor ogen staan: door MIJN zondedaad in Adam en Eva ben IK des doods schuldig en daarin is geen enkel onderscheid met een ongelovige.
Wee de gelovige, die denkt, dat hij door het geloof méér is dan een niet-gelovige, belangrijker is, het beter weet. Zeker, hij mag met diepe vreugde en dankbaarheid opmerken, dat God naar hem omzag, onverdiend, en van daaruit zich dienstbaar stellen aan Gods kerkvergaderend werk, aan zijn naaste, om ook anderen op te roepen tot geloof en bekering. Want in die weg bereikt God andere kinderen van Hem die nu nog in het heidendom leven.
Maar telkens opnieuw moet ons scherp voor ogen staan, dat we kunnen zaaien en begieten met veel gebreken en tekortkomingen, maar dat de wasdom alleen van God komt. En als God vruchten geeft op onze arbeid, dan kent onze verbazing geen grenzen: heeft God onze arbeid willen zegenen met vruchten? Hoe is het mogelijk! Paulus sprak voor de Areopagus, niets bijzonders, dat doen er meer. Maar enkelen sloten zich bij hem aan, die ook tot geloof kwamen. Ja maar, nee, God werkt in wie Hij wil, wanneer Hij wil.
En zo heeft een kind geboren uit gelovige ouders een groot voorrecht maar is niets beter dan een kind geboren uit ongelovige ouders. Hoe moeilijk is het voor mensen om de verkiezing alleen te zien als oneindige gunst en liefde van God alleen, los van alles wat voor ogen is, los van alle gaven en talenten in een mens. Telkens opnieuw moet ons scherp voor ogen staan: Wie heeft elk mens gemaakt? God, Hij alleen. En het heeft Hem goed gedacht de ene mens zo en de andere mens anders te scheppen, de ene met die gaven, de ander met die talenten, toch, allemaal kinderen des doods.
Ieder mens moet de gaven en talenten die hij kreeg aanwenden en gebruiken alleen tot Gods eer. Ja, en dan zien we de mens, die daarmee niet God eert, maar zichzèlf bewierookt, zichzèlf aanprijst, zichzèlf verheft boven anderen, ja, er niet voor terugdeinst zichzelf daarmee en daardoor te bevoordelen ook over de rug van anderen, zwakkeren, heen. En dat op alle mogelijke manieren en met alle middelen. Hoe is de wereld er vol van!
En de mens ziet het, spreekt er zijn afkeuring en afschuw over uit, belooft het zelf beter te zullen doen, maar de geschiedenis leert, dat hij die dat niet doet, die daaraan niet mee doet, gauw vergeten wordt, als dwaas aan de kant geschoven wordt. De gelegenheid maakt de dief, is er niet alleen voor de gelegenheid, maar is ook het vaste advies. De mogelijkheid móet gewoon benut worden.
Maar wat zegt de Schrift? Hij, die véél talenten en gaven gekregen heeft dient hem daarmee, die weinig of minder gaven en talenten gekregen heeft, belangeloos. Hij, die weinig of minder gaven en talenten gekregen heeft, mag gebruik maken van hem, die meer gaven en talenten gekregen heeft. En beiden danken God ervoor, dat de één mag meedelen in eenvoud en de ander mag genieten van de gaven aan de ander, en samen danken ze God voor Zijn goedheid in de door Hem gegeven gaven en talenten. En dat op allerlei vlak.
Samen belijden ze, dat God gaven geeft of niet geeft, dat God gaven kan vermeerderen of wegnemen. Samen erkennen ze ook, dat ze er beiden, ieder in eigen leven, ernstig tekort schieten in het woekeren met de gekregen gaven, tot Gods eer, tot heil van de naaste.
Joh 17,21 Opdat zij allen een zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons een zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt.
Met ‘wereld’ wordt de verdorven vijandige mensenwereld bedoeld. Met onderscheid. Dit vers sluit nauw aan bij vers 11 en breidt het verder uit. Christus bidt om eenheid tussen de gelovigen, volmaakte eenheid, onderling, ten opzichte van God. Hoe fijntjes klinkt hier het veelvuldig gebruik in de Schrift van het huwelijk, het één worden van twee mensen, ook het geestelijk één worden van Christus als Bruidegom met Zijn duur gekochte gemeente, Zijn bruid.
Verstaan we er iets van in een huwelijk tussen twee mensen, het grote wonder in de grote bruiloft van het Lam, Christus met Zijn gemeente, het gaat ons verstand ver te boven. Toch, we mogen dat vast geloven en we mogen door het geloof weten, dat we leden van die gemeente mogen zijn, gekocht en betaald door de Bruidegom met Zijn Eigen kostbaar bloed. In deze bede klinkt de hunkering van de Bruidegom duidelijk door naar die eenheid, tegelijk het zekere weten, dat de bruiloft aanstaande is.
Niet een mooi plaatje, even, nee, ééuwig! Immers, Zijn gebed wordt door de Vader altijd verhoord. Daarnaast de dringende herhaalde oproep naar de wereld: GELOOF!! Geloof, dat alleen door Christus behoud is te zoeken en te vinden, echt, door niemand anders. Voor de gelovigen: bevestiging van het geloof, beklemtoning van het geloof, dat de overtuiging onderstreept, dat Christus echt van God is uitgegaan, dat Christus offer echt ONZE, MIJN schuld heeft voldaan, opdat àlle twijfel uitgebannen wordt!
Joh 17,23 Ik in hen, en Gij in Mij; opdat zij volmaakt zijn in een, en opdat de wereld bekenne, dat Gij Mij gezonden hebt, en hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt.
Met ‘wereld’ wordt de kerk, de bruid van Christus bedoeld, de uitverkorenen, zij die geheiligd, gerechtvaardigd zijn. De bruid, de kerk, moet steeds weer overtuigd worden en overtuigd zijn van Christus zending en liefde. Als er in de Schrift staat: ‘de mens ziet aan wat voor ogen is’, dan geldt dat gelovigen en ongelovigen.
En gelovigen moeten telkens weer alle eigendunk, alle gearriveerdheid, alle eigenwaan en automatisme bestrijden en afzweren. Hoe kan het hart van een gelovige in heilige gedachten en overwegingen verzonken zijn n.a.v. de Schriftlezing, een gesprek, een gebeurtenis; dan, plotseling, wordt hij door iets wat hij ziet, hoort, afgeleid en even plotseling kunnen heilige gedachten vervangen worden door vleselijke gedachten, begeerten, lusten. Achteraf moeten we erkennen, dat we zó zwak, zó kwetsbaar, zó snel beïnvloedbaar, zó onevenwichtig zijn.
Brengt dat er ons toe, dat we vanaf dan zowel in gedachten en woorden en daden voorzichtiger zijn, scherper opletten, ons er des te bewuster van zijn, dat wij niet alleen, maar dat alle gelovigen daar mee te maken hebben, daar tegen te strijden hebben? Vaak niet!
Hoe gemakkelijk praten we vol overtuiging (we menen het echt!), terwijl, als het even later ons in de praktijk van het leven tegenkomt, ja, dan is er aarzeling, twijfel, onzekerheid: moeten we er wat van zeggen, moeten we ertegen waarschuwen? Maar hoe zal dat opgevat worden? Stel dat …. En we zeggen maar niks, bang voor mogelijke gevolgen, reacties, verwijdering, heibel.
Eerst maar eens zien hoe anderen daar mee omgaan, ouderen, vooraanstaanden. Maar die reageren vaak net zo! En als er toch iemand is die er wat van zegt, dan is de reactie al gauw: verkeerd, ontijdig, te scherp, de toon, het gezicht …. Maar hoe moet het dan wel? En gaven we zèlf het goede voorbeeld? Zagen we al hoe onevenwichtig de mens IS!!!, ieder mens!, dan verbaast het, dat mensen daardoor zo snel in de war raken, van hun stuk.
Blijkbaar verwachten we dan heel vaste, standvastige overtuigingen, die vandaag en morgen en overmorgen gelijk blijven, wat er ook gebeurt. Nee, we moeten vast staan, steeds vaster staan in geweten en overtuiging, gefundeerd in waar geloof, in vast vertrouwen, onwankelbaar en dan spreken, zwijgen, doen, laten, wat uit geloof IS! Niet twijfelen, niet bang zijn, onbuigzaam richting zonde. Daarbij onderscheiden waarop het aankomt.
Want God heeft Christus gezonden tot redding, Hij is gekomen tot redding omdat Hij ons liefhad. Zié dat, bekèn dat, twijfel niét. Dat moet elke verzekering ver te boven gaan, daarin mogen we rust vinden, altijd, overal. Gemakkelijk praten? Ja. En de praktijk? Daarin moeten we heel eerlijk zijn, tegenover God, tegenover onszelf, tegenover anderen. En dan zullen we vaak moeten erkennen, ook belijden, dat we ten onrechte zwegen en tegelijk biddend ertegen moeten strijden, biddend om standvastigheid, biddend om vast vertrouwen, biddend om de juiste woorden, biddend om meer liefde.
Daarnaast nuchter onder ogen zien, dat het tal van processen zijn gedurende heel ons leven waar we mee te maken hebben. Maar we moeten ons ook telkens weer afvragen: strijd ik òf heb ik de strijd opgegeven? Daarbij scherp beseffend: de strijd wordt steeds zwaarder òf ik geef de strijd steeds gemakkelijker op. De Schrift is heel duidelijk: STRIJD de goede strijd van het geloof! Dat is geen vrijblijvend advies, een wens, nee, een opdracht, ieder met de talenten die hij kreeg. En dan mag deze tekst ons van dag tot dag bemoedigen, aansporen, sterken, bevestigen: zie op Christus, ons Hoofd, de Bruidegom.
Joh 17,24 Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt; want Gij hebt Mij liefgehad, voor de grondlegging der wereld.
Met ‘wereld’ wordt hier de aarde bedoeld. Was de voorgaande tekst ter bemoediging, bevestiging van ons vanuit onszelf o zo wankel geloof, deze tekst wil dat nog zeer versterken, benadrukken, bevestigen.
Het lijkt er op, alsof de Heere Jezus hier telkens weer een bladzij omslaat en op elke nieuwe bladzij ons weer een stuk twijfel en wankelmoedigheid ontneemt, door steeds nadrukkelijker, steeds opener, woord voor woord ons te betuigen: LEES!!, LUISTER!!, DOE JE OGEN OPEN!!, VERGEET NIET!!, GELOOF!! Om ons geloof te sterken, ons des te bereidwilliger te maken tot de strijd, ons vertrouwen te bevestigen, onze liefde te verdiepen.
Ook met het perspectief: houd de ogen gericht op de toekomst, over dood en graf heen! Draag je verantwoordelijkheid, hier en nu, ziende op Christus! Merken we hier op, dat Christus dit bidt, staande vóór Gethsemane, vóór Golgota. Toch: ‘die Gij Mij gegeven hebt;’ ZO zeker stond Christus’ overwinning vast. Herhaling van Genesis 3: ‘dit zal haar de kop vermorzelen.’
Opdat we hieruit ons geloof mogen en zullen bevestigen en vast maken, onwankelbaar. Des te meer geschikt en bereid tot de strijd. Hij bidt hier niet alleen voor onbekenden, eeuwen geleden, in verre landen, nee, ook voor iedere gelovige hier en nu. Ja maar, al mijn zonden dan, mijn zwakheid, mijn twijfel, mijn onzekerheid, mijn …. Het is waar, die kunnen overstelpend veel en groot zijn. Toch, we moeten vandaag die strijd beginnen, voortzetten, ons uitstrekkend naar hetgeen vóór ons ligt. En in en door die strijd achter ons laten wat was, ook die zonden, ook die zwakheid, ook die twijfel, ook die onzekerheid, ook ….
Maar dan mogen we ook weten, vast vertrouwen, dat we in het geloof met Christus in Zijn overwinning mogen delen en met Hem mogen aanzitten op die grote Bruiloft. Dit zijn maar geen beloftes ontstaan in de tijd. Nee, Christus wijst nadrukkelijk op de liefde van de Vader naar de Zoon, vóór de grondlegging der wereld.
Kan het vaster, kan het zekerder? ZO VAST, ZO ZEKER IS ELK GODDELIJK WOORD! En de hele Bijbel onderstreept van bladzij tot bladzij die vastheid, die zekerheid, opdat wij er ons aan vastklemmen en nooit loslaten, vertrouwen en nooit twijfelen. Christus bidt: ‘Ik wil,’ Dat kan de Heere Jezus alleen bidden, als Hij wéét, dat die wil eenswillend is met Vaders’ wil. En dus: bevestiging. De wil van de Vader en de wil van de Zoon zijn één wil, in de tijd uitgewerkt door de Heilige Geest, Die van de Vader en de Zoon uitgaat.
Joh 17,25 Rechtvaardige Vader, de wereld heeft U niet gekend; maar Ik heb U gekend, en dezen hebben bekend, dat Gij Mij gezonden hebt.
Met ‘wereld’ wordt hier de verdorven vijandige mensenwereld bedoeld, de ongelovigen, zij die uitgeworpen, zij die onterfd worden. Daarom begint de Heere Jezus deze bede ook met: ‘Rechtvaardige Vader’. Daarmee beklemtoont Hij, dat de uitwerping, de onterving puur rechtvaardig is, puur naar Gods recht, dat elke schijn van onrecht ontbreekt. ‘de wereld heeft U niet gekend’ is niet een kale kennisgeving, vol met onschuld, nee, integendeel, de wereld KON en KAN het weten, lezen, geloven, hier, in dit hoofdstuk en zoveel meer, maar ze hebben niet gewild!
Het is alleen maar SCHULD, VERWERPING, willens en wetens. Dan, opnieuw, de bevestiging, de herhaling, opdat wij niet vergeten. Proef het overweldigende geduld, de onmetelijke verdraagzaamheid met al onze zwakheid, met al onze aarzeling, met al ons kleingeloof. Tegelijk, dat wij ze al strijdend overwinnen, opdat dat geduld en die verdraagzaamheid eens niet tegen ons getuigen. Laat er geen enkele gedachte bij ons zijn dat ze goedkoop zijn of dat ze nog wel een poosje wachten totdat het ons gelegen komt. Denk aan de dwaze maagden: te laat, eeuwig!
5 juni 2012