Niet een mensenwoord, van wie ook, van hoeveel ook, maar het Woord van God moet ieder mens overtuigen. En nee, geen geschiedenis, geen cultuuromslag, geen revolutie of hoogconjunctuur kan iets toedoen of afdoen.
Daarom:
Jeremia 1:7: ‘Maar de HEERE zei tot mij: Zeg niet: Ik ben jong; want overal, waarheen Ik u zenden zal, zult gij gaan, en alles, wat Ik u gebieden zal, zult gij spreken.’
Jeremia 1:10: ‘Zie, Ik stel u te dezen dage over de volken en over de koninkrijken, om uit te rukken, en af te breken, en te verderven, en te verstoren; [ook] om te bouwen en te planten.’
Jeremia 1:12: ‘En de HEERE zei tot mij: Gij hebt wel gezien; want Ik zal wakker zijn over Mijn woord, om dat te doen.’
Jeremia 1:17: ‘Gij dan, gord uw lendenen, en maakt u op, en spreek tot hen alles, wat Ik u gebieden zal; wees niet verslagen voor hun aangezicht, opdat Ik u voor hun aangezicht niet versla.’
Jeremia 42:2-6: ‘En zij zeiden tot de profeet Jeremia: Laat toch onze smeking voor uw aangezicht neervallen, en bid voor ons tot de HEERE, uw God, voor dit ganse overblijfsel; want wij zijn weinigen van velen overgelaten, gelijk als uw ogen ons zien; 3 Dat ons de HEERE, uw God, bekend make de weg, dien wij zullen ingaan, en de zaak, die wij zullen doen. 4 En de profeet Jeremia zei tot hen: Ik heb het gehoord; ziet, ik zal tot de HEERE, uw God, bidden naar uw woorden; en het zal geschieden, het ganse woord, dat de HEERE u zal antwoorden, zal ik u bekend maken, ik zal u niet een woord onthouden. 5 Toen zeiden zij tot Jeremia: De HEERE zij tussen ons tot een waarachtig en gewis Getuige: indien wij niet naar alle woord, [met] hetwelk u de HEERE, uw God, tot ons zal zenden, alzo zullen doen! 6 Hetzij dan goed of kwaad, wij zullen der stem des HEEREN, onzes Gods, tot Welken wij u zenden, gehoorzaam zijn; opdat het ons welga, wanneer wij der stem des HEEREN, onzes Gods, zullen gehoorzaam zijn.’
Jeremia 42:9-22: ‘En hij zei tot hen: Zo zegt de HEERE, de God Israels, tot Welke gij mij gezonden hebt, om uw smeking voor Zijn aangezicht neer te werpen: 10 Indien gijlieden in dit land zult blijven wonen, zo zal Ik u bouwen en niet afbreken, en u planten en niet uitrukken; want Ik heb berouw over het kwaad, dat Ik u aangedaan heb. 11 Vreest niet voor het aangezicht des konings van Babel, voor wiens aangezicht gij vreest; vreest niet voor hem, spreekt de HEERE; want Ik zal met u zijn, om u te behouden en u van zijn hand te redden. 12 En Ik zal ulieden barmhartigheid geven, dat hij zich uwer erbarme, en u weer in uw land brenge. 13 Maar zo gijlieden zult zeggen: Wij zullen in dit land niet blijven; opdat gij der stem des HEEREN, uws Gods, niet gehoorzaam zijt, 14 Zeggende: Neen, maar wij zullen gaan in Egypteland, alwaar wij geen krijg zullen zien, noch het geluid der bazuin horen, noch naar brood hongeren, en daar zullen wij blijven; 15 Nu dan, daarom hoort des HEEREN woord, gij overblijfsel van Juda! Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Indien gij ganselijk uw aangezichten zult stellen om in Egypte te gaan, en zult henen ingaan, om aldaar als vreemdelingen te verkeren; 16 Zo zal het geschieden, dat het zwaard, waar gij voor vreest, u aldaar in Egypteland zal achterhalen; en de honger, waar gij voor zorgt, zal u aldaar [in] Egypte achter aankleven, en gij zult aldaar sterven. 17 Zo zullen al de mannen zijn, die hun aangezichten stellen, om in Egypte te gaan, om aldaar als vreemdelingen te verkeren; zij zullen sterven door het zwaard, door de honger en door de pestilentie; en zij zullen niemand hebben, die overblijve of ontkome van het kwaad, dat Ik over hen zal brengen. 18 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Gelijk als Mijn toorn, en Mijn grimmigheid is uitgestort over de inwoners van Jeruzalem, alzo zal Mijn grimmigheid over ulieden uitgestort worden, als gij in Egypte zult gekomen zijn; en gij zult wezen tot een vervloeking, en tot een ontzetting, en tot een vloek, en tot smaadheid, en zult deze plaats niet meer zien. 19 De HEERE heeft tegen ulieden gesproken, gij overblijfsel van Juda! Gaat niet in Egypte; weet zekerlijk, dat ik heden tegen u betuigd heb. 20 Gewisselijk, gij hebt uw zielen verleid; want gij hebt mij tot de HEERE, uw God, gezonden, zeggende: Bid voor ons tot de HEERE, onze God, en naar alles, wat de HEERE, onze God, zal zeggen, alzo maak het ons bekend, en wij zullen het doen. 21 Nu heb ik het u heden bekend gemaakt; maar gij hebt niet gehoord naar de stem des HEEREN, uws Gods, noch naar al hetgeen, [met] hetwelk Hij mij tot u gezonden heeft. 22 Zo weet nu zekerlijk, dat gij door het zwaard, door de honger en door de pestilentie sterven zult, ter plaatse, waar het u gelust heeft heen te gaan, om aldaar als vreemdelingen te verkeren.’
Jeremia 43:1-2: ‘En het geschiedde, als Jeremia geeindigd had tot het ganse volk te spreken al de woorden des HEEREN, huns Gods, [met] dewelke hem de HEERE, hun God, tot hen gezonden had, [te] [weten] al die woorden, 2 Zo sprak Azaria, de zoon van Hosaja, en Johanan, de zoon van Kareah, en al de trotse mannen, zeggende tot Jeremia: Gij spreekt leugen; de HEERE, onze God, heeft u niet gezonden, om te zeggen: Gijlieden zult niet gaan in Egypte, om aldaar als vreemdelingen te verkeren.’
Johannes 5:36: ‘Maar Ik heb een getuigenis meerder, dan [die] van Johannes; want de werken, die Mij de Vader gegeven heeft, om die te volbrengen, dezelve werken, die Ik doe, getuigen van Mij, dat Mij de Vader gezonden heeft.’
Johannes 6:38: ‘Want Ik ben uit de hemel neergedaald, niet opdat Ik Mijn wil zou doen, maar de wil Desgenen, Die Mij gezonden heeft.’
Johannes 7:7: ‘De wereld kan ulieden niet haten, maar Mij haat zij, omdat Ik van dezelve getuig, dat haar werken boos zijn.’
Johannes 8:26: ‘Ik heb vele dingen van u te zeggen en te oordelen; maar Die Mij gezonden heeft, is waarachtig; en de dingen, die Ik van Hem gehoord heb, dezelve spreek Ik tot de wereld.’
Johannes 8:28-29: ‘Jezus dan zei tot hen: Wanneer gij de Zoon des mensen zult verhoogd hebben, dan zult gij verstaan, dat Ik [Die] ben, en [dat] Ik van Mijzelven niets doe; maar deze dingen spreek Ik, gelijk Mijn Vader Mij geleerd heeft. 29 En Die Mij gezonden heeft, is met Mij. De Vader heeft Mij niet alleen gelaten, want Ik doe altijd, wat Hem behagelijk is.’
Johannes 8:31-32: ‘Jezus dan zei tot de Joden, die [in] Hem geloofden: Indien gijlieden in Mijn woord blijft, zo zijt gij waarlijk Mijn discipelen; 32 En zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken.’
Johannes 8:38a: ‘Ik spreek wat Ik bij Mijn Vader gezien heb;’
Johannes 8:39-47: ‘Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Abraham is onze vader. Jezus zei tot hen: Indien gij Abrahams kinderen waart, zo zoudt gij de werken van Abraham doen. 40 Maar nu zoekt gij Mij te doden, een Mens, Die u de waarheid gesproken heb, welke Ik van God gehoord heb. Dat deed Abraham niet. 41 Gij doet de werken uws vaders. Zij zeiden dan tot Hem: Wij zijn niet geboren uit hoererij; wij hebben een Vader, [namelijk] God. 42 Jezus dan zei tot hen: Indien God uw Vader ware, zo zoudt gij Mij liefhebben; want Ik ben van God uitgegaan; en kom [van Hem]. Want Ik ben ook van Mijzelven niet gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden. 43 Waarom kent gij Mijn spraak niet? [Het is], omdat gij Mijn woord niet kunt horen. 44 Gij zijt uit de vader de duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen; die was een mensenmoorder van de beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven; want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar, en de vader derzelve [leugen]. 45 Maar Mij, omdat Ik [u] de waarheid zeg, gelooft gij niet. 46 Wie van u overtuigt Mij van zonde? En indien Ik de waarheid zeg, waarom gelooft gij Mij niet? 47 Die uit God is, hoort de woorden Gods; daarom hoort gijlieden niet, omdat gij uit God niet zijt.’
Johannes 8:51: ‘Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand Mijn woord zal bewaard hebben, die zal de dood niet zien in der eeuwigheid.’
Johannes 10:25: ‘Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd, en gij gelooft het niet. De werken, die Ik doe in de Naam Mijns Vaders, die getuigen van Mij.’
Johannes 10:37-38: ‘Indien Ik niet doe de werken Mijns Vaders, zo gelooft Mij niet; 38 Maar indien Ik ze doe, en zo gij Mij niet gelooft, zo gelooft de werken; opdat gij moogt bekennen en geloven, dat de Vader in Mij is, en Ik in Hem.’
Hebreeën 2:7-18: ‘Gij hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen; met heerlijkheid en eer hebt Gij hem gekroond, en Gij hebt hem gesteld over de werken Uwer handen; 8 Alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen. Want daarin, dat Hij hem alle dingen heeft onderworpen, heeft Hij niets uitgelaten, dat hem niet onderworpen zij; doch nu zien wij nog niet, dat hem alle dingen onderworpen zijn; 9 Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, Die een weinig minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor allen de dood smaken zou. 10 Want het betaamde Hem, om Welken alle dingen zijn, en door Welken alle dingen zijn, dat Hij, vele kinderen tot de heerlijkheid leidende, de oversten Leidsman hunner zaligheid door lijden zou heiligen. 11 Want en Hij, Die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit een; om welke oorzaak Hij Zich niet schaamt hen broeders te noemen. 12 Zeggende: Ik zal Uw naam Mijn broederen verkondigen; in het midden der Gemeente zal Ik U lofzingen. 13 En wederom: Ik zal Mijn betrouwen op Hem stellen. En wederom: Zie daar, Ik en de kinderen, die Mij God gegeven heeft. 14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door de dood te niet doen zou degene, die het geweld des doods had, dat is, de duivel; 15 En verlossen zou al degenen, die met vreze des doods, door al [hun] leven, der dienstbaarheid onderworpen waren. 16 Want waarlijk, Hij neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het zaad Abrahams aan. 17 Waarom Hij in alles de broederen moest gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn, in de dingen, die bij God [te doen waren], om de zonden des volks te verzoenen. 18 Want in hetgeen Hij Zelf, verzocht zijnde, geleden heeft, kan Hij dengenen, die verzocht worden, te hulp komen.’
Hebreeën 3:1-8: ‘Hierom, heilige broeders, die der hemelse roeping deelachtig zijt, aanmerkt de Apostel en Hogepriester onzer belijdenis, Christus Jezus; 2 Die getrouw is Dengene, Die Hem gesteld heeft, gelijk ook Mozes in geheel zijn huis was. 3 Want Deze is zoveel meerder heerlijkheid waardig geacht dan Mozes, als degene, die het huis gebouwd heeft, meerder eer heeft, dan het huis. 4 Want een ieder huis wordt van iemand gebouwd; maar Die dit alles gebouwd heeft, is God. 5 En Mozes is wel getrouw geweest in geheel zijn huis, als een dienaar, tot getuiging der dingen, die [daarna] gesproken zouden worden; 6 Maar Christus, als de Zoon over Zijn eigen huis; Wiens huis wij zijn, indien wij maar de vrijmoedigheid en de roem der hoop tot het einde toe vast behouden. 7 Daarom, gelijk de Heilige Geest zegt: Heden, indien gij Zijn stem hoort, 8 Zo verhardt uw harten niet, gelijk [het geschied is] in de verbittering, ten dage der verzoeking, in de woestijn;’
Hebreeën 4:14-16: ‘Dewijl wij dan een grote Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, [namelijk] Jezus, de Zoon van God, zo laat ons deze belijdenis vasthouden. 15 Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, [doch] zonder zonde. 16 Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijd.’
Hebreeën 5:1-10: ‘Want alle hogepriester, uit de mensen genomen, wordt gesteld voor de mensen in de zaken, die bij God [te doen zijn], opdat hij offere gaven en slachtofferen voor de zonden; 2 Die behoorlijk medelijden kan hebben met de onwetenden en dwalenden, overmits hij ook zelf met zwakheid omvangen is; 3 En om derzelver [zwakheid] wil moet hij gelijk voor het volk, alzo ook voor zichzelven, offeren voor de zonden. 4 En niemand neemt zichzelven die eer aan, maar die van God geroepen wordt, gelijkerwijs als Aaron. 5 Alzo heeft ook Christus Zichzelven niet verheerlijkt, om Hogepriester te worden, maar Die tot Hem gesproken heeft: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. 6 Gelijk Hij ook in een andere [plaats] zegt: Gij zijt Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek. 7 Die in de dagen Zijns vleses, gebeden en smekingen tot Dengene, Die Hem uit de dood kon verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd hebbende, en verhoord zijnde uit de vreze. 8 Hoewel Hij de Zoon was, [nochtans] gehoorzaamheid geleerd heeft, uit hetgeen Hij heeft geleden. 9 En geheiligd zijnde, is Hij allen, die Hem gehoorzaam zijn, een oorzaak der eeuwige zaligheid geworden; 10 En is van God genaamd een Hogepriester, naar de ordening van Melchizedek.’
Hebreeën 9:11-15: ‘Maar Christus, de Hogepriester der toekomende goederen, gekomen zijnde, is door de meerdere en volmaakte tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van dit maaksel, 12 Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. 13 Want indien het bloed der stieren en bokken, en de as der jonge koe, besprengende de onreinen, [hen] heiligt tot de reinigheid des vleses; 14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door de eeuwige Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw geweten reinigen van dode werken, om de levende God te dienen? 15 En daarom is Hij de Middelaar des nieuwen testaments, opdat, de dood [daartussen] gekomen zijnde, tot verzoening der overtredingen, die onder het eerste testament waren, degenen, die geroepen zijn, de beloftenis der eeuwige erve ontvangen zouden.’
Hebreeën 10:7-9: ‘Toen sprak Ik: Zie, Ik kom (in het begin des boeks is van Mij geschreven), om Uw wil te doen, o God! 8 Als Hij te voren gezegd had: Slachtoffer, en offerande, en brandoffers, en [offer] voor de zonde hebt Gij niet gewild, noch hebben U behaagd (dewelke naar de wet geofferd worden); 9 Toen sprak Hij: Zie, Ik kom, om Uw wil te doen, o God! Hij neemt het eerste weg, om het tweede te stellen.’
Openbaring 22:19: ‘En indien iemand afdoet van de woorden des boeks dezer profetie, God zal zijn deel afdoen uit het boek des levens, en uit de heilige stad, en [uit] hetgeen in dit boek geschreven is.’
Lukas 17:7-10: ‘En wie van u heeft een dienstknecht ploegende, of [de beesten] hoedende, die tot hem, als hij van de akker inkomt, terstond zal zeggen: Kom bij, en zit aan? 8 Maar zal hij niet tot hem zeggen: Bereid, dat ik te avond zal eten, en omgord u, en dien mij, totdat ik zal gegeten en gedronken hebben; en eet en drink gij daarna? 9 Dankt hij ook denzelve dienstknecht omdat hij gedaan heeft, hetgeen hem bevolen was? Ik meen, neen. 10 Alzo ook gij, wanneer gij zult gedaan hebben al hetgeen u bevolen is, zo zegt: Wij zijn onnutte dienstknechten; want wij hebben [maar] gedaan, hetgeen wij schuldig waren te doen.’
Lukas 12:45-48: ‘Maar indien dezelve dienstknecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen; en zou beginnen de knechten en de dienstmaagden te slaan, en te eten en te drinken, en dronken te worden; 46 Zo zal de heer deszelven dienstknechts komen ten dage, in welke hij hem niet verwacht, en ter ure, die hij niet weet; en zal hem afscheiden, en zal zijn deel zetten met de ontrouwen. 47 En die dienstknecht, welke geweten heeft de wil zijns heeren, en [zich] niet bereid, noch naar zijn wil gedaan heeft, die zal met vele [slagen] geslagen worden. 48 Maar die [denzelven] niet geweten heeft, en gedaan heeft [dingen], die slagen waardig zijn, die zal met weinige [slagen] geslagen worden. En een iegelijk, wie veel gegeven is, van die zal veel geeist worden; en wie men veel vertrouwd heeft, van die zal men overvloediger eisen.’
Zo zien we in Jeremia, dat God gebiedt alleen te spreken Zijn Woord, niet meer, niet minder. En als die trotse mannen zeggen: Jeremia, u spreekt leugens, dan gebeurt niets vreemds. Zo is de mens na de zondeval, ongehoorzaam, niet willende luisteren.
In het Johannes evangelie herhaalt de Heere Jezus regelmatig, dat Hij niet anders spreekt, niet meer doet, dan wat de Vader Hem geboden heeft te spreken, te doen. Dan zien we hetzelfde: de mensen willen niet luisteren, niet geloven, ze blijven in hun zonden. Er is voortgang: van niet willen luisteren gaat het naar blinde hardnekkigheid en haat. Als dat Christus deel was en is, kunnen wij er vrij van zijn als wij getrouw zijn? Getrouw tot de dood? Getrouw tot Christus komst?
In de Hebreeënbrief wordt ons heel uitvoerig beschreven de aard van-, de gang van-, het doel van Christus Hogepriesterschap, daarin en daarmee vervullend ALLES wat de Vader Hem geboden had. Zie Johannes evangelie hierboven.
In Openbaring 22:19 staat de ernstige waarschuwing voor ieder mens: DOE NIET AF, VOEG NIET TOE! In feite de herhaling van het geciteerde uit Jeremia, Johannes, Hebreeën.
Bent u dienstknecht, dienstmaagd van de Heere Jezus Christus, in het bijzonder ambt, buiten het bijzonder ambt? Wijk niet af, rechts noch links, zie Lukas 17:7-10.
Wilt u dienstknecht, dienstmaagd van de Heere Jezus Christus zijn, maar meent u af te kunnen wijken, rechts of links, in alle eigenwilligheid en eigenwijsheid, naar eigen goeddunken of naar de mening van mensen, dan waarschuwt de Heere Jezus Christus u in Lukas 12:45-48 zeer ernstig, opdat u wéét, wat uw loon is en zal zijn, indien u zich niet met haast bekeert om hier en nu slaaf, slavin van Christus te zijn, in woord, in daad. Of bent u méér dan de Heere Jezus Christus? Weet u het beter?
Inderdaad, de Heere vraagt van alle mensen gehoorzaam terug te keren tot de gehoorzaamheid van vóór de zondeval om zich daarmee en daardoor met liefde en van harte te voegen tot de door God gestelde orde van onderkoning. Dat betekent tegelijk herstel in het kindschap om daardoor de door Christus verworven erfenis mee te beërven. Of slaaf van de duivel, daarmee slaaf van de zonde blijven, liggend midden in de dood, en zo voor eeuwig onterfd zijn en worden.
De Heere zal ieder mens steeds weer herinneren aan- en aanspreken op Zijn geopenbaarde Woord. Dat Woord, wat telkens weer zo uitermate betrouwbaar is en blijft, omdat de levende God spreekt!
17 oktober 2013