Genesis 1:26:
En God zei: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.
Genesis 10:32:
Deze zijn de huisgezinnen der zonen van Noach, naar hun geboorten, in hun volken; en van dezen zijn de volken op de aarde verdeeld na de vloed.
Mattheüs 19:4:
Doch Hij, antwoordende, zei tot hen: Hebt gij niet gelezen, Die van de beginne [de mens] gemaakt heeft, dat Hij ze gemaakt heeft man en vrouw?
Handelingen 17:26:
En heeft uit een bloede het ganse geslacht der mensen gemaakt, om op de gehele aardbodem te wonen, bescheiden hebbende de tijden te voren geordineerd, en de bepalingen van hun woning.
I Corinthe 15:45:
Alzo is er ook geschreven: De eerste mens Adam is geworden tot een levende ziel; de laatste Adam tot een levendmakende Geest.
Genesis 4:16,17:
En Kain ging uit van het aangezicht des HEEREN; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden. En Kain bekende zijn huisvrouw, en zij werd bevrucht en baarde Henoch; en hij bouwde een stad, en noemde de naam dier stad naar de naam zijns zoons, Henoch.
Genesis 6:2-4:
Dat Gods zonen de dochteren der mensen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij verkozen hadden. Toen zei de HEERE: Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met de mens, dewijl hij ook vlees is; doch zijn dagen zullen zijn honderd en twintig jaren. In die dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan waren, en zich [kinderen] gewonnen hadden; deze zijn de geweldigen, die van ouds geweest zijn, mannen van name.
Romeinen 5:14:
Maar de dood heeft geheerst van Adam tot Mozes toe, ook over degenen, die niet gezondigd hadden in de gelijkheid der overtreding van Adam, welke een voorbeeld is Desgenen, Die komen zou.
Genesis 2:7:
En de HEERE God had de mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen de adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel.
Job 27:3:
Zo lang als mijn adem in mij zal zijn, en het geblaas Gods in mijn neus;
Jesaja 42:5:
Alzo zegt God, de HEERE, Die de hemelen geschapen, en dezelve uitgebreid heeft, Die de aarde uitgespannen heeft, en wat daaruit voortkomt; Die de volke, [dat] daarop is, de adem geeft, en de geest dengenen, die daarop wandelen:
Job 33:4:
De Geest Gods heeft mij gemaakt, en de adem des Almachtigen heeft mij levend gemaakt.
Zacharia 12:1:
De last van het woord des HEEREN over Israel. De HEERE spreekt, Die de hemel uitbreidt, en de aarde grondvest, en des mensen geest in zijn binnenste formeert.
Romeinen 8:9-16:
Doch gijlieden zijt niet in het vlees, maar in de Geest, zo anders de Geest Gods in u woont. Maar zo iemand de Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe. En indien Christus in ulieden is, zo is wel het lichaam dood om der zonden wil; maar de geest is leven om der gerechtigheid wil. En indien de Geest Desgenen, Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij, Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken, door Zijn Geest, Die in u woont. Zo dan, broeders, wij zijn schuldenaars niet aan het vlees, om naar het vlees te leven. Want indien gij naar het vlees leeft, zo zult gij sterven; maar indien gij door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zo zult gij leven. Want zovelen als er door de Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods. Want gij hebt niet ontvangen de Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen de Geest der aanneming tot kinderen, door Welke wij roepen: Abba, Vader! Dezelve Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn.
I Corinthe 2:11:
Want wie van de mensen weet, hetgeen des mensen is, dan de geest des mensen, die in hem is? Alzo weet ook niemand, hetgeen Gods is, dan de Geest Gods.
I Thessalonicenzen 5:23:
En de God des vredes Zelf heilige u geheel en al; en uw geheel oprechte geest, en ziel, en lichaam worde onberispelijk bewaard in de toekomst van onze Heere Jezus Christus.
Mattheüs 10:28:
En vreest niet voor degenen, die het lichaam doden, en de ziel niet kunnen doden; maar vreest veel meer Hem, Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel.
I Corinthe 2:11:
Want wie van de mensen weet, hetgeen des mensen is, dan de geest des mensen, die in hem is? Alzo weet ook niemand, hetgeen Gods is, dan de Geest Gods.
I Petrus 3:19:
In Denwelken Hij ook, henengegaan zijnde, de geesten, die in de gevangenis [zijn], gepredikt heeft,
Openbaring 6:9:
En toen Het het vijfde zegel geopend had, zag ik onder het altaar de zielen dergenen, die gedood waren om het Woord Gods, en om de getuigenis, die zij hadden.
Prediker 12:7:
En dat het stof wederom tot aarde keert, als het geweest is; en de geest weder tot God keert, Die hem gegeven heeft.
Zacharia 12:1:
De last van het woord des HEEREN over Israel. De HEERE spreekt, Die de hemel uitbreidt, en de aarde grondvest, en des mensen geest in zijn binnenste formeert.
Hebreeën 12:9:
Voorts, wij hebben de vaders onzes vleses wel tot kastijders gehad, en wij ontzagen hen; zullen wij [dan] niet veel meer de Vader der geesten onderworpen zijn, en leven?
Genesis 9:6:
Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door de mens vergoten worden; want God heeft de mens naar Zijn beeld gemaakt.
Handelingen 17:28:
Want in Hem leven wij, en bewegen ons, en zijn wij; gelijk ook enigen van uw poëten gezegd hebben: Want wij zijn ook Zijn geslacht.
I Corinthe 11:7:
Want de man moet het hoofd niet dekken, overmits hij het beeld en de heerlijkheid Gods is; maar de vrouw is de heerlijkheid des mans.
Jacobus 3:9:
Door haar loven wij God en de Vader, en door haar vervloeken wij de mensen, die naar de gelijkenis van God gemaakt zijn.
Efeze 4:24:
En de nieuwe mens aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid.
Colossenzen 3:10:
En aangedaan hebt de nieuwe [mens], die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld Desgenen, Die hem geschapen heeft;
Romeinen 5:12:
Daarom, gelijk door een mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood; en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welke allen gezondigd hebben.
Romeinen 6:23:
Want de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onze Heere.
I Corinthe 15:21,22:
Want dewijl de dood door een mens is, zo is ook de opstanding der doden door een Mens. Want gelijk zij allen in Adam sterven, alzo zullen zij ook in Christus allen levend gemaakt worden.
Genesis 6:5:
En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was.
Romeinen 3:10-12:
Gelijk geschreven is: Er is niemand rechtvaardig, ook niet een; Er is niemand, die verstandig is, er is niemand, die God zoekt. Allen zijn zij afgeweken, te zamen zijn zij onnut geworden; er is niemand, die goed doet, er is [ook] niet tot een toe.
Romeinen 8:7:
Daarom dat het bedenken des vleses vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich der wet Gods niet; want het kan ook niet.
Efeze 2:1:
En u [heeft Hij mede levend gemaakt], daar gij dood waart door de misdaden en de zonden;
Titus 3:3:
Want ook wij waren eertijds onwijs, ongehoorzaam, dwalende, menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde, [en] elkander hatende.
Jeremia 13:23:
Zal ook een Moorman zijn huid veranderen? of een luipaard zijn vlekken? [Zo] zult gijlieden ook kunnen goed doen, die geleerd zijt kwaad te doen.
Romeinen 8:7:
Daarom dat het bedenken des vleses vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich der wet Gods niet; want het kan ook niet.
I Corinthe 2:14:
Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden.
II Corinthe 3:5:
Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God;
Efeze 4:18:
Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetendheid, die in hen is, door de verharding huns harten;
Johannes 1:5:
En het Licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft hetzelve niet begrepen.
Johannes 3:19:
En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren boos.
Johannes 6:65,44:
En Hij zei: Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij komen kan, tenzij dat het hem gegeven zij van Mijn Vader. Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke; en Ik zal hem opwekken ten uiterste dage.
Romeinen 8:7:
Daarom dat het bedenken des vleses vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich der wet Gods niet; want het kan ook niet.
I Corinthe 2:14:
Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden.
II Corinthe 3:4:
En zodanig een vertrouwen hebben wij door Christus bij God.
Filippenzen 2:13:
Want het is God, Die in u werkt beide het willen en het werken, naar [Zijn] welbehagen.
Johannes 15:5:
Ik ben de Wijnstok, [en] gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen.