c. Praktisch vermanend, waarschuwend onderwijs, ook bij grote verleiding:
Spreuken 1:10-19: ‘Mijn zoon! indien de zondaars u aanlokken, bewillig niet; 11 Indien zij zeggen: Ga met ons, laat ons loeren op bloed, ons versteken tegen de onschuldige, zonder oorzaak; 12 Laat ons hen levend verslinden, als het graf; ja, geheel en al, gelijk die in de kuil nederdalen; 13 Alle kostelijk goed zullen wij vinden, onze huizen zullen wij met roof vullen. 14 Gij zult uw lot midden onder ons werpen; wij zullen allen een buidel hebben. 15 Mijn zoon! wandel niet met hen op de weg; weer uw voet van hun pad. 16 Want hun voeten lopen ten boze; en zij haasten zich om bloed te storten. 17 Zekerlijk, het net wordt tevergeefs gespreid voor de ogen van allerlei gevogelte; 18 En deze loeren op hun [eigen] bloed, en versteken zich tegen hun zielen. 19 Zo zijn de paden van een iegelijk, die gierigheid pleegt; zij zal de ziel van haar meester vangen.’
Spreuken 4:14-17: ‘Kom niet op het pad der goddelozen, en treed niet op de weg der bozen. 15 Verwerp die, ga er niet door; wijk er van, en ga voorbij. 16 Want zij slapen niet, zo zij geen kwaad gedaan hebben; en hun slaap wordt weggenomen, zo zij niet [iemand] hebben doen struikelen. 17 Want zij eten brood der goddeloosheid, en drinken wijn van enkel geweld.’
Spreuken 4:19: ‘De weg der goddelozen is als donkerheid, zij weten niet, waarover zij struikelen zullen.’
Spreuken 5:3-6: ‘Want de lippen der vreemde [vrouw] druppen honigzeem, en haar gehemelte is gladder dan olie. 4 Maar het laatste van haar is bitter als alsem, scherp als een tweesnijdend zwaard. 5 Haar voeten dalen naar de dood, haar treden houden de hel vast. 6 Opdat gij het pad des levens niet zoudt wegen, zijn haar gangen ongestadig, [dat] gij het niet merkt.’
Spreuken 6:12-15: ‘Een Belialsmens, een ondeugdzaam man gaat met verkeerdheid des monds om; 13 Wenkt met zijn ogen, spreekt met zijn voeten, leert met zijn vingeren; 14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te aller tijd kwaad; hij werpt twisten in. 15 Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij.’
Spreuken 6:24-35: ‘Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 26 Want door een vrouw, [die] een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 32 [Maar] die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in de dag der wraak zal hij niet verschonen. 35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.’
Spreuken 7:6-27: ‘Want door het venster van mijn huis, door mijn tralie keek ik uit; 7 En ik zag onder de slechten; ik merkte onder de jonge gezellen een verstandeloze jongeling; 8 Voorbijgaande op de straat, nevens haar hoek, en hij trad op de weg van haar huis. 9 In de schemering, in de avond des daags, in de zwarte nacht en de donkerheid; 10 En ziet, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel, en met het hart op haar hoede; 11 Deze was woelachtig en wederstrevig, haar voeten bleven in haar huis niet; 12 Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende; 13 En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zei tot hem: 14 Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald; 15 Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstig te zoeken, en ik heb u gevonden. 16 Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte; 17 Ik heb mijn leger met mirre, aloe en kaneel welriekend gemaakt; 18 Kom, laat ons dronken worden van minnen tot de morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde. 19 Want de man is niet in zijn huis, hij is een verre weg getogen; 20 Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemde dage zal hij naar zijn huis komen. 21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. 22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar de strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.’
Spreuken 9:13-18: ‘Een zotte vrouw is woelachtig, de slechtigheid [zelf], en weet niet met al. 14 En zij zit aan de deur van haar huis, op een stoel, [op] de hoge plaatsen der stad; 15 Om te roepen degenen, [die] [op] de weg voorbijgaan, die hun paden recht maken, [zeggende]: 16 Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts; en tot de verstandeloze zegt zij: 17 De gestolen wateren zijn zoet, en het verborgen brood is liefelijk. 18 Maar hij weet niet, dat aldaar doden zijn; haar genoden zijn in de diepten der hel.’
De grote BARMhartigheid van de Heere gaat nog stappen verder. Niet alleen wijst Hij ons op de Bron van alle Wijsheid, op het onderwijs en de tucht om ons te bewaren bij de Wijsheid die uit God is, nee, Hij voegt daartoe allerlei praktische voorbeelden, praktijken, die met vele te vermenigvuldigen zijn. De praktijk, ook het noodzakelijk gevolg, eeuwig.
Merk daarin opnieuw dat grote gedùld, die grote zorgvuldigheid en aandacht op. Immers, Hij wil niet dat één verloren gaat. Tegelijk beklemtoont Hij daarmee indringend de boosheid van de duivel, de wereld, alle verleidingen die er zijn en komen, alle verleiders die zich veelal voordoen als engelen des lichts en als zodanig geloofd en gevolgd willen worden.
Allemaal, om ons des te meer àlle verontschuldiging te ontnemen, als wij die Wijsheid toch in de wind slaan en in eigenwilligheid en hoogmoed alle onderwijs en tucht en vermaan vèr van ons werpen en minachten. Daarin handhavend, bevestigend onze zondeval in Adam en Eva.
Maar het kost ons heel veel inspanning, heel veel moeite, heel veel strijd, om tot die Wijsheid te komen, om ons daaraan te onderwerpen, om daarin te groeien. Om Haar lief te hebben bóven alles, er naar te zoeken en te speuren als naar de grootste schat! Daarnaast heel veel onbegrip, heel veel smaad en laster en hoon en spot van andere mensen. Dàt vraagt de Heere toch niet van ons?!?!
Maar wat betekent het dàn, als de Heere Jezus zegt: Volg Mij; neem uw kruis op; draag uw kruis achter Mij aan, als Mijn navolgers, Mijn leerlingen. Zou de Heere Jezus dàt zeggen, als Hij duidelijk wist, dat die weg de meest aangename, de aller gemakkelijkste, de meest vanzelfsprekende weg was? Heeft het leven van Hem Zèlf, Zijn discipelen, Zijn profeten, Zijn kinderen, Job, niet overduidelijk gemaakt, dat die weg vòl zelfverloochening is? Herinner!!!: In onze eerste voorouders hebben WE, heb IK zèlf voor de weg van de dóód gekozen!
Het is waar, vanaf de zijlijn dringt het heel moeilijk tot ons door. Zeker, we kunnen zeggen: wat erg, wat die en die overkomt, is overkomen, meemaakt, mee moet maken. Nee, het betreft mijzèlf, onszèlf, die dat op (vaak) het onverwachtst overkomt, meemaakt. En dan hebben we niet eerst te zien op anderen, of die hetzelfde (of nog erger) meemaken, maar dan heb ik, hebben wij tot inkeer te komen en te onderkennen: de Heere beproeft ons, om te zien wat er in ons hart is. De Heere zoekt onze gezindheid te doorgronden, ook als er (zware) beproevingen zijn, komen. Zie Job.
We moeten terug naar onze zondeval, en wat het oordeel van God daarover is! Nooit is er een moment, dat we achterover kunnen leunen en denken, zeggen, dat God ook maar één verplichting tegenover ons heeft. Wat we ook gedaan hebben, hoe we ook geleefd hebben. Telkens weer moeten we eerst voor ogen houden: door MIJN zonde moet ik eerst zien op dat, wat God mij gaf, geeft. In allerlei opzicht, op allerlei vlak. ONVERDIEND!
Daarbij, onze HOOGMOED is geweldig groot in al die eigenwaan, dat WIJ iets weten, iets kunnen, iets presteren, dat WIJ daarmee iets toevoegen. We hopen daarop terug te komen.
d. Erkenning van eigen dwaasheid in het niet luisteren naar- en gehoorzamen van tucht:
Spreuken 5:11-13: ‘En gij in uw laatste brult, als uw vlees, en uw lijf verteerd is; 12 En zegt: Hoe heb ik de tucht gehaat, en mijn hart de bestraffing versmaad! 13 En heb niet gehoord naar de stem mijner onderwijzers, noch mijn oren geneigd tot mijn leraars!’
Inderdaad, als het té laat is, als er géén weg terug is. Hoe indringend is dit vermaan, deze ernstige waarschuwing, opdat we ons laten waarschuwen en ons van harte bekéren! Nú! Hiér! Met háást!
Heeft de mens geluisterd? Nadat ze al dit onderwijs en vermaan gehoord had? Telkens weer? Ook van de Heere Jezus Zelf? Nadat de Heere Jezus daar tal van werken van barmhartigheid aan had toegevoegd? Gezondmakingen, opwekkingen, zonde vergeven, wonderbare maaltijden, enz. enz. En dat alles om NIET!, KOSTELOOS!
De climax:
Matt. 23:37: ‘Jeruzalem, Jeruzalem! gij, die de profeten doodt, en stenigt, die tot u gezonden zijn! hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugels; en gijlieden hebt niet gewild.’ Hoe geweldig zwaar geladen is dit spreken van de Heere Jezus.
De gewone verkondiging van het Woord is sinds de zondeval tot dan toe totaal verworpen door de mensheid. Van toen af heeft de Heere Zijn richters, zieners, profeten, priesters, enz. gestuurd om met de verdubbelde BARMhartigheid van het vermaan de mensen alsnog tot inkeer en wederkeer te bewegen. Dan het refrein: ‘U HEBT NIET GELUISTERD! U HEBT UW HART VERHARD, UW OREN TOEGESTOPT!’
Dan komt de Heere Jezus Zèlf en preekt, preekt, doet tal van wonderen. De ene blijk van BARMhartigheid struikelt over de andere, de volgende. We weten, kunnen lezen, hóe Hij verworpen is, hóe Zijn leer geháát is en veracht, hóe al die BARMhartigheid verdacht gemaakt is en veracht. De zèlfhandhaving in HOOGMOED – het zèlf weten en kunnen! – worden in DOODSSLAAP omhelsd en vastgeklemd. Dááráán hecht de mens méér waarde en houvast, dan aan het volmaakt BEtrouwbare Woord van de levende God, en zo aan God Zelf.
En dit zegt de Heere Jezus ná een hoofdstuk, waarin Hij de geweldige huichelarij openlijk en duidelijk benoemt en aanwijst, doorziénde al die veinzerij. Hebben de mensen toen zich met haast bekeerd? NEE!!! Ze hebben met haast de Heere Jezus uitgeworpen en gekruist. ‘Wij wensen geen deel te hebben aan Hem, noch aan Zijn Woord, noch aan Zijn BARMhartigheid. Wij wensen voort te gaan met dit SPEL van huichelarij en schijnvertoon.’
Maar daarna – tot vandaag toe! – hebben de mensen, de geslachten, die dit lézen en lázen, dat toch doorzien en zich met haast bekeerd? Zij zien toch de geweldige BARMhartigheid in de ware verkondiging van het Woord, in de geweldige BARMhartigheid van het vermaan, het onderling en ambtelijk vermaan in wáárheid? Zij luisteren toch gráág naar de tucht en het onderwijs in de Waarheid van het Woord? En Zij geloven toch de volkomen WAARachtigheid van Gods Woord, Daarin tot en met bevestigd door Christus opstanding en hemelvaart, door het Pinksterfeit, door het tot vandaag toe blijven vergaderen van Zijn volk in eenheid van het ware geloof?
Met grote schaamte moeten we zien en constateren: ER IS NIETS VERANDERD!!! En néé, er mag bij ons geen enkele zelfingenomenheid of zelfvoldaanheid zijn, dat WIJ, IK, het beter gedaan hebben. Integendeel, afdalend in onszelf in zelfonderzoek moeten we erkennen, dat God zo onnoemelijk veel geduld met mij, ons heeft gehad en nog heeft, dat we erkennen, dat God ons geen enkel onrecht had gedaan, als Hij ook mij, ons, had losgelaten en gezegd had: ‘Zoek de goden maar op die je je verkozen hebt, laten die je maar verlossen.’ Vergelijk Richteren 10:13, 14: ‘Nochtans hebt gij Mij verlaten, en andere goden gediend; daarom zal Ik u niet meer verlossen. 14 Gaat henen, roept tot de goden, die gij verkoren hebt; laten die u verlossen, ter tijd uwer benauwdheid.’
Laten we onszelf ernstig beproeven, òf we de Israëlieten óók gevolgd zijn in wat zij daarna deden, Richteren 10:15, 16: ‘Maar de kinderen Israels zeiden tot de HEERE: Wij hebben gezondigd; doe Gij ons, naar alles, wat goed is in Uw ogen; alleenlijk verlos ons toch te dezen dage! 16 En zij deden de vreemde goden uit hun midden weg, en dienden de HEERE. Toen werd Zijn ziel verdrietig over de arbeid van Israel.’ Hoezo, luistert de Heere niet? Doet Hij iemand die ernstig bidt en ernstig zoekt tevergeefs bidden en zoeken? Dus toch ONbetrouwbaar in wat Hij zegt en belooft? Opnieuw, hoe is Job in het geloof BEVESTIGD en VERSTERKT, maar zeker niet beschaamd geworden. Het gekrégen geloof. God alle eer!
Tegelijk, hoe wordt daarmee àlle eigenwilligheid en àlle eigenwijsheid (‘wijs’ bóven Gods geopenbaarde Woord!) vèroordeeld en staat daarmee beschaamd. Ook dié vreemde goden moeten we uit ons midden weg doen. Tegelijk, alle stroperigheid van de structuren en de verzwaring en verstikking ervan met allerlei regeltjes en gebodjes en bepalinkjes, hoe moeten ze ons beklemmen! Het ‘gij geheel anders!, gij hebt Christus leren kennen!’ betreft àlle facetten van het leven, geen uitgesloten. Hoe vaak is dat tot een dode letter verworden.
Zelfonderzoek, elke dag opnieuw onszelf onder de klem en eis van God, Zijn Woord en wet en gebod en orde stellen. Hèm volgen, in woord, in daad, onszelf verloochenen, onze oude natuur doden en Godvrezend leven. BARMhartig zijn en BARMhartigheid bewijzen, als christen, niet als naäper en schijnchristen. In woord, in daad! Naar Gods gebod!
3 september 2016