6b. Bestrijden Evangelieverkondiging: ONbarmhartigheid, toch vergeefs!
Het bestrijden van het zaaien van het goede Woord van God: ONBARMHARTIGHEID van de duivel en zijn volgers.
We moeten die absolute tegenstelling steeds heel scherp voor ogen houden: de Heere, Die Zijn kinderen vergadert door de verkondiging van Zijn Woord, wijzend op het Lam, geofferd aan het kruis. Voor het oog totaal zwak en nietszeggend en onbeduidend. Daar tegenover de duivel, die de mensheid misleidde en vervolgens de mensheid misleidt in dodelijke BLINDHEID, wìjzend op zijn ‘macht’, ‘invloed’, ‘heerschappij’, ‘aanzien’, dat béwijzend in alles wat voor ogen is en beredeneerd kan worden. Tegelijk steeds weer herhalend: VERTROUW OP MIJN BELOFTE, DAT IK MIJN WOORD HOU EN DAT HET EINDDOEL IN ZICHT IS!!!
En laten we direct zeggen: met onze vleselijke ogen lijkt het er heel sterk op, dat de duivel gelijk heeft; het lijkt er heel sterk op, dat nagenoeg àlles bereikbaar is en verwezenlijkt kan worden. Nog een paar hobbeltjes… Maar er wordt hard aan gewerkt! HOE VERBLINDEND!!!
Maar wáárom zijn de duivel en zijn volgers dan zo razend fanatiek in het bestrijden van de verkondiging van het Woord van God? Immers, wijs nu zelf de MACHT, de INVLOED, de HEERSCHAPPIJ, het AANZIEN aan, dat het Woord van God in de wereld heeft. ALS het Woord nog gevonden wordt, verkondigers, belijders, daders. Is hun aantal niet zeer onbeduidend, hun invloed nietszeggend? Zie daarnaast hoe dat Woord bespot en verguisd en gehaat wordt, tegelijk de God van het Woord. En ze kunnen daarin toch al hun perversie en hoon en spot en smaad telkens weer volop uitgieten, tot groot vermaak van de massa, daartoe aangedreven en toegejuicht en ondersteund door nagenoeg alle middelen en media? En nee, ook de kleinste details worden weloverwogen in acht genomen en uitgewerkt en ingezet. Niets mag aan het toeval worden overgelaten. Fouten, missers worden per direct hard en meedogenloos afgestraft.
En het lijkt er toch heel sterk op, dat God zwijgt, dat God het ook niet meer ziet zitten? En Zijn kinderen, doen die er ook maar niet snel het zwijgen toe? Je moet het uiteindelijk wel geloven … Want die kinderen wòrden toch van dag tot dag OOGVERBLINDEND overstroomd met al wat voor ogen is, met alles wat beredeneerd kan worden, met zoveel informatie en ‘bewijsstukken’ van hun òngelijk? En tal van mensen willen daartoe graag hun bijdrage leveren.
En dan praten we nog niet eens over al het raffinement, al de geslepenheid, de enorme druk die gelegd wordt om toch vooral op de hoogte te zijn en te blijven van alle ontwikkelingen en uitvindingen en vooruitgang die plaats vinden. We moeten immers ‘bij de tijd’ blijven? En natuurlijk moeten we ook op de hoogte zijn van al de inspanningen die verricht worden tot het bereiken en in stand houden van de vrede in de wereld, ook van het klimaat en de beheersing daarvan, ook van het leefklimaat in de naaste omgeving, ook van veiligheid en gezonde leefwijze, en natuurlijk daarmee de noodzakelijke ontspanning en vermaak.
Trouwens, wie gelooft er nog in het bestaan van de duivel, in zijn handelen, in zijn streven, in zijn intenties? Velen achten die gedachten toch al lang als achterhaald, als fantasie, als een sprookje?
Maar wáárom zijn de duivel en zijn volgers dan zo razend fanatiek in het bestrijden van de verkondiging van het Woord van God? Het is de háát, de grenzenloze háát, tégen God, tégen Zijn Woord, Zijn geboden. Tegen het gezàg Ervan, het niet toestaan, dat er een (andere) mening rechtmatig náást staat, er dùs ook tegenover kan staan. Het is de háát tegen de door God gezette òrdes in Zijn schepping: de engelen als knechten, de mensen als kinderen.
En dùs moesten die ordes veranderd worden, omgezet. En het bleek, dat de mensen zich lieten verleiden door de duivel en zich daarmee als kinderen onderwierpen aan de knecht. Tegelijk die omkering van ordes accepteerden. En daarmee zich onderwierpen aan het gezag van de duivel, en zijn volgelingen werden. In woord, in daad, in gedachte. Vanuit zichzelf vanaf toen ook niet meer anders wìlden, ook niet anders kònden.
Toen zètte God de vijandschap tussen de duivel en de mens, tussen het zaad van de één en het zaad van de ander. Tegelijk beloofde God de nederlaag, daarmee de ondergang van de duivel, zijn volgers. We kunnen er heel vast van overtuigd zijn, dat de duivel die dreiging geen dag vergeet. Nog scherper, hij wéét heel zeker, dat die ondergang, die eeuwige ondergang aanstaande is, en hij siddert. Toch houdt hij vast aan al zijn leugens en houdt de mens(heid) daarin gevangen en verblind. En de mens wil dat graag zo houden en volgt hem daarin blindelings. De duivel vergeet dat geen dàg, hij doet het zijn volgers zo mogelijk èlke dag vergéten!
Zeker, de duivel wéét, dat het grote oordeel voor de deur staat en dat er geen enkele manier of mogelijkheid is om daaraan te ontkomen. En het oordeel staat onwrikbaar vàst! Want Gòd sprak! En hóe de duivel God en Zijn Woord ook háát, tegelijk beseft hij terdege, dat dat Woord volmaakt BEtrouwbaar is. Hoe vaak is hij daarin bevestigd. Zie Bijbelboek Job. Toch doet de duivel zijn volgers graag ‘geloven’ dat het Woord van God nietszeggend en totaal ONbetrouwbaar is.
Hoewel de duivel dat alles zeer goed wéét, doet hij vervolgens het uiterste in raffinement en geslepenheid om voort te gaan met het stichten en in stand houden van ontbinding en ontwrichting en het door leugen en bedrog de mens(heid) bevestigen in die DOODSSLAAP!
En dùs móet hij elke waarachtige Woordverkondiging wel hartgrondig háten, dodelijk háten! Die verkondiging, tegelijk de verkondigers. Daarom wakkert hij elke afwijking van dat Woord zo veel als mogelijk is, aan, doet hij daartoe alle moeite, ja, plaveit daartoe (zo mogelijk) alle wegen. En daartoe moet vóór alles de BEtrouwbaarheid van het Woord, daarmee de God van het Woord, in twijfel getrokken worden, verdacht gemaakt worden. In mensen, die zich naar hun verdorven aard sinds de zondeval helemaal thuis voelen en weten in die twijfel.
Daarom is ‘vast staan in het geloof’ een pure verschrikking voor hem, een geweldige ergernis, een dodelijke vijand. Dan is bestrijding met alle mogelijke middelen en methoden het begin; de totale uitroeiing en vernietiging het einddoel. Hoe dan ook!
En zo móet de mens zien, dat de duivel telkens weer de nederlaag lijdt, moet èrkennen, dat zijn leugens en verleiding en misleiding enkel drogredenen zijn met de vastheid van drijfzand. Ja, dat hóe de duivel, zijn volgers, ook hun best doen, dàt God voortgaat met het vergaderen van Zijn kinderen, dwars door oceanen van verdrukking en vervolging en laster en hoon en smaad en haat heen.
Is de mens zó verblind, dat hij meent, dat God niet bestaat, dat God niet regeert, ja, dat de intensiteit van alle afval en ongeloof zó indrukwekkend groot en totaal zijn, dat God daar niets aan kan veranderen, dan is zelfs het geloof van één hèt BEWIJS, dat God regéért! Ja, ook terwijl àlles wijst op Zijn ‘onmacht’, Zijn ‘onvermogen’ om Zijn Woord gestand te doen.
Dan zien we, dat het geloof inderdaad oneindig sterker is dan àlle vertoon van macht en invloed en kracht en heerschappij en kunst en vooruitgang en wetenschap, omdat dat geloof niét ziet op zichzelf, anderen, maar op de levende God, Zijn volmaakt BEtrouwbaar Woord en beloften en eisen en verbond.
Bij wijze van spreken veegt het geloof àl die geweldige háát van de duivel en zijn volgers met één gebaar aan de kant, en zegt: ‘ik gelóóf en vertròuw God op Zijn Woord, daarom ook dàt Hij volmaakt rechtvaardig zàl oordelen, over duivelen en mensen.’ Wàt een troost, wàt een bemoediging. Ook de bevèstiging van Christus Woord: ‘Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde.’ Daarnaast: ‘Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld.’
Dat wéét de duivel ook, hij siddert. Mensen kùnnen het weten, maar zij wensen onwetend verder te slapen in de verstikkende doodsslaap. God roept alle mensen tot geloof en bekering. O, dat grote wonder van verkiezende liefde!
Die grote dag kòmt, door niemand tegen te houden, ook door niemand te ontlopen. Want God roept alle duivelen en alle mensen dan vóór Zich en ze zùllen erkennen, dat niemand onschuldig Gods ordes in twijfel trekt of ze probeert om te draaien.
Dan zullen alle mensen die tot de eeuwige dood veroordeeld worden èrkennen de geweldige ONbarmhartigheid van de duivel en zijn volgers, daarin, dat ze de eenvoudige verkondiging van het BEtrouwbare Woord zó gehaat en bestreden hebben. Tegelijk de geweldige wroeging, dat ze hem daarin toch geloofd hebben en gevolgd zijn, en nu eeuwig delen in Gods oordeel en toorn en wraak daarover in de eeuwige verlating en verdoemenis en onterving.
Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God, als vijand van Hem, als bestrijder van Hem, als minachter van Hem, Zijn Woord. Erkennend, dat we de onverdiende BARMhartigheid van de eenvoudige verkondiging van het Woord geminacht en versmaad hebben, tegelijk, dat we de ONbarmhartigheid van de duivel liefgehad en met haast gevolgd zijn, hoewel we het kònden weten, maar niet wìlden!
Die ONbarmhartigheid van de duivel is er zeker in het fel bestrijden van de verkondiging van het Woord van God. Maar die ONbarmhartigheid is minstens net zo groot, waar aan het Woord wordt tóegedaan, van het Woord wordt àfgedaan. We komen te staan tegenover alle vàlse verkondiging, alle eenzìjdige verkondiging, tegelijk alle zùivere verkondiging die vervolgens bestreden wordt als er daarna door hoorders naar gedáán wordt. Het is verstikkend hoeveel huichelachtigheid daarin plaats vindt, daarin verdragen wordt, daarin aangemoedigd en verdedigd wordt.
De Bijbel staat vol met voorbeelden, hoe geraffineerd de duivel en zijn volgers daarin te werk gaan. Enkele sprekende voorbeelden:
Oude Testament,
I Koningen 22: Op aandringen van koning Josafat roept koning Achab Micha, de zoon van Jimla, maar hij voegt er meteen aan toe, dat hij hem háát, omdat hij nooit iets goeds over hem profeteert, enkel kwaad. Micha komt en verkondigt zo uitgebreid mogelijk Gods barmhartigheid, dàt God nòg een laatste appèl doet op Achab tot bekering. Tegelijk geeft God duidelijk aan, dàt Achab onbekeerlijk ìs en zich niét laat gezeggen, blìjft in zijn ongehoorzaamheid. Opnieuw: hoe schìttert het Woord, de BEtrouwbaarheid en waarachtigheid van het Woord!!! De profeet wordt gevangen gezet, het Woord kàn niet gevangen worden. En nee, ook de camouflage van Achab is een vergeefse poging. WIE leidt de geschiedenis? WIE doet Zijn Woord nóóit leeg terugkeren? GOD!!! HIJ bestuurt ook die naamloze soldaat die een pijl afschiet, zonder bepaald doel; HIJ bestuurt ook die pijl, die Achab treft en ernstig verwondt. Achab sterft, zoals Micha geprofeteerd heeft, in gehoorzaamheid aan God.
Nieuwe Testament,
Handelingen 5:34, 35, 38, 39: ‘Maar een zeker Farizeer stond op in de raad, met name Gamaliel, een leraar der wet, in waarde gehouden bij al het volk, en gebood, dat men de apostelen een weinig zou doen buiten [staan].’ 35 ‘En hij zei tot hen: Gij Israelietische mannen, ziet voor u, wat gij doen zult aangaande deze mensen.’ 38 ‘En nu zeg ik ulieden: Houdt af van deze mensen, en laat hen [gaan]; want indien deze raad, of dit werk uit mensen is, zo zal het gebroken worden.’ 39 ‘Maar indien het uit God is, zo kunt gij dat niet breken; opdat gij niet misschien bevonden wordt ook tegen God te strijden.’ Dit lijkt uitermate onschuldig, vol barmhartigheid. Maar onderkèn de ONbarmhartigheid, tegelijk de onbeschaamde ONgehoorzaamheid aan God, Zijn Woord. Want dit zegt niet het eerste het beste gemeentelid, maar één van de algemeen gewaardeerde leiders, voorgangers, een léráár der wet!!! En die adviseert, dat men zich afzijdig moet houden. Maar zie het geraffineerde venijn: hij WIL de Schrift niét kennen, onder het gezàg van het Woord niét buigen. Onderkèn de ONbarmhartigheid om een afwachtende houding aan te nemen tegenover de apostelen, hun Boodschap. Onderkèn de ONbarmhartigheid dáárin, dat gedaan wordt alsof het Woord van God zeer duister en onbegrijpelijk is: wij wéten niet! Onderkèn de geweldige aanval op de apostelen, dat ze feitelijk maar een onbeduidende en voorbijgaande boodschap verkondigen. Onderkèn de ONbarmhartigheid dáárin, dat nadrukkelijk het beeld neergezet wordt, dat ‘afzijdig blijven’ ONschuldig is, ja, ook dus voor God! Onderkèn de ONbarmhartigheid dáárin, dat een leraar der wèt de eerste regel der wet overtreedt door te gebieden de apostelen eerst buiten te zetten, zodat ze zich niét kunnen verdedigen. Onderkèn de ONbarmhartigheid dáárin, dat hij zich door middel van deze voorstelling van zaken vóórdoet als een geweldig diplomaat, die de vréde bewerkt en bevordert, maar ondertussen méér bedacht is op de voortzetting en handhaving van èigen eer en aanzien en positie en rust. Bedenk, hoe schijnheilig dat laatste gedeelte is: ‘opdat gij niet misschien bevonden wordt ook tegen God te strijden.’ Het refrein van de geschiedenis: wèigeren grondig te onderzoeken, maar vanuit ‘veilige’ neutraliteit wèl anderen de weg willen wijzen. Met als noodzakelijk gevolg: blìjven in de DOODSSLAAP van de zonde!
Dan vers 40: ‘En zij gaven hem gehoor; en als zij de apostelen tot zich geroepen hadden, geselden zij [dezelve], en geboden [hun], dat zij niet zouden spreken in de Naam van Jezus; en lieten hen gaan.’ De raad stemt tóe! Ze onderkennen niét het raffinement van het gesprokene en de uitwerking van de inhoud daarvan. Maar zien we het levensgrote geváár van het aantal, de sluipende betovering van eigen eer en positie, het dreigend meegesleept worden in de redenering tot handhaving van eigen aanzien en rust? Maar ze weten toch heel goed, dat Gòds eer, gehoorzaamheid aan Gòds Woord altijd, overal, op de eerste plaats moeten staan? En zij zijn toch dé voorbeelden van de kudde? Maar zié, hoe verblìnd ze zijn in die zelfhandhaving en betovering van èigen zaken in òrde te stellen en te houden vóór, bóven, Gòds Naam en eer en Woord. En vervolgens zien we, dat ze de apostelen roepen. Nee, ze vertellen hen niet hun redenering, ze vertellen hen niet dat ze met een onbeduidende boodschap bezig zijn die te verkondigen, nee, niets daarvan. Wat zeiden ze ook al weer? ‘AFZIJDIG HOUDEN?’ Dan kunnen de apostelen toch vrij vertrekken? Nee, de ONbarmhartigheid moet wel zichtbaar gemaakt worden, pardon, hun zelfhandhaving moet wel bevestigd worden, en daarom: geselen!!! En vervolgens: ‘WIJ WETEN NIET?’ En toch gebiéden niet meer in de Naam van Jezus te spreken! Wat is dat: rechtvaardig rechtspreken?
Hoe ontzaglijk moeilijk is het voor een mens zich te ontdoen van al de strikken en lussen en haken en verleidingen en druk en last van het meegezogen worden in het warnet van eigenwilligheid en zelfhandhaving. Hoe gemakkelijk zoekt de mens hiér en nú in de eerste plaats rùst en vréde hiér en nú, en in grote hoogmoed èigen eer en roem en aanzien.
We lezen ook nog vers 41: ‘Zij dan gingen heen van het aangezicht des raads, verblijd zijnde, dat zij waren waardig geacht geweest, om Zijns Naams wil smaadheid te lijden.’ Zeker, die geseling voelden ze, en dat verbod klonk nog in hun oren. Maar zié!, hoe de Heilige Geest hen daaraan voorbij doet zien en hen de ogen wijd opent, zodat zij ZIEN dat Jezus hen deelgenoot doet zijn in Zijn smaad. Dàt is BARMhartig, dàt te zien, dàt te mogen ondervinden, dááraan deel te hebben. Tegelijk het onderkennen van al die ONbarmhartigheid, die zovelen betovert en tot blinde woede en haat brengt tégen God, tégen Zijn Woord, tégen alle zuivere verkondiging Daarvan èn het met de daad Daarnaar leven. Hoe bemoedigend te mogen weten, dat die smaad van korte duur is, het loon voor het blijven – uit GENADE! – in die gehoorzaamheid, eeuwig!
Het kind van God wandelt op de smalle weg en verwerpt in en door het geloof dat verblindende en betoverende warnet en ziet in de eerste plaats op God, Zijn Woord, Zijn eer en roem. Dat kind van God doorziét al die geslepen valsheid in redenering en valse voorstelling van zaken. Dat kind ziet op God, Zijn Woord en verbond en beloften en eisen, en jaagt ernaar om in gehoorzaamheid aan het Woord niét toe te doen, niét af te doen van dat uitermate BEtrouwbare Woord. Beseffend: als ik in woord en daad belijd, dat het Woord van God volmaakt BEtrouwbaar is, hoe bestaat het dan er van af te doen of er aan toe te doen? En besef ik dat voor mezelf, – dat eerst! – hoe kan ik even later rustig meegaan en ONbarmhartig verdragen en toestaan en toejuichen, dat iemand anders, anderen wèl af doen of toe doen?
Hoe noodzakelijk is het en blijft het om niét op mensen te vertrouwen, niét op aantallen-, niét op leiders of voorgangers te zien, maar telkens weer ernaar te jagen om zèlf tot het juiste inzicht te komen en daarbij te blijven. Niet in hoogmoed, wèl gewaarschuwd. Niet ‘afzijdig’ aan de zijlijn blijven staan, passief, afwachtend. Ook niét nederig de ander maar direct gelovend op zijn woord, zijn redenering, die ander uitnemender achtend. Hoe gemakkelijk wordt dit Woord daartoe mìsbruikt, alsof het daarmee de plìcht, de òpdracht, zou opheffen om op elkaar toe te zien, om vrij van aanzien van persoon elkaar aan te spreken op afdwalen, op afwijken, op afdoen of toedoen.
Hoe dringend noodzakelijk is het èlke dag weer de ONbarmhartigheid van de duivel, zijn volgers te kennen, te léren kennen, daartoe te léren onderscheiden, om staande te blijven in het geloof, geleid door de Heilige Geest, onderwezen in en door het BEtrouwbare Woord. Daarnaast direct het zién van Gods BARMhartigheid, van Zijn Woord, de zuivere verkondiging Ervan.
Buigt het hoofd nu voor de levende God in aanbidding en bekering en verwondering. Hij geeft nog tijd en ruimte. Want Hij zal alle lof en dank en aanbidding volmaakt ontvangen, eeuwig, van al Zijn kinderen!
15 juli 2016