Wat is leven?
In het eerste artikel zeiden we, dat God de bron en oorsprong van alle leven is. Alles waarin leven is, is uit en van God. Bron en oorsprong van alle leven. En hoewel de mens het elke dag ziet, zelf ervaart, heeft dezelfde mens er geen vat op, geen zeggenschap over. Het leven is ongrijpbaar, onzichtbaar, onbegrijpelijk. Zeker, de mens doet en praat alsof alle geheimen van het leven duidelijk en begrijpelijk en te beredeneren zijn. Of de mens denkt er helemaal niet over na, maar accepteert het leven als vanzelfsprekend. En vervolgens gaat de mens er mee om zoals het de mens op dat moment het beste uitkomt.
Het is heel duidelijk, dat God – bron en oorsprong van alle leven – de mens zó geschapen heeft, bestemd om eeuwig voor Hem te leven. Tegelijk, dat de dreiging met de dood, de mens veel méér zei, dan ‘alleen maar’ een andere kant. De mens begreep heel goed, dat dood de totale losmaking van God en de totale ontbinding van het leven inhield. Daarnaast begreep de mens ook heel goed, dat het zich losrukken van het woord van God het pure tegenovergestelde zou inhouden: haat tegen God, tegen Zijn woord, haat tegen elke medemens, individualisme.
Daarmee is het ook heel duidelijk, dat er buiten God géén leven is of kan bestaan. Elk doen, spreken, denken, los van God, is dood! Elke gedachte van welk mens ook, van hoeveel mensen ook, die meent buiten God iets te hebben, te weten of te kunnen, is dood! En elk beredeneren en beraadslagen en plannen buiten God om, heeft één resultaat: de dood!
Spreekt hier de aartspessimist? Nee! Het kan alleen niet voldoende benadrukt worden de mens er steeds weer met de neus op te duwen hoe verdorven de mens ná de zondeval is! Ja, dat ook alle vooruitgang, op welk gebied ook!, TIJDELIJK en VERGANKELIJK is. Geen mens kan in het sterven iets meenemen. En wat de mens ook bedenkt, met het sterven vergaan alle plannen. Tegelijk moet de mens er zich ernstig van bewust zijn, dat GOD beschikt over het leven. Hij geeft leven, Hij neemt het leven op Zijn tijd, op Zijn wijze. En waar mensen er van overtuigd zijn, dat ze gezond en sterk nog een lang leven vóór zich hebben, bepaalt God: déze ademtocht is de laatste, ongeacht of de mens sterk en gezond is of doodziek, gehandicapt, oud of jong, vitaal of afgeleefd.
Maar wat doet de mens sinds de zondeval? De mens kijkt om zich heen, ziet andere mensen, ziet hoe die andere mensen leven en denken en praten en past zich daarbij aan. Vervolgens bemerkt hij, dat het leven hier en nu nog wel meevalt, of niet. Dan fantaseert de mens, dat ‘het’ afhangt van het noodlot, het toeval, het geluk, en vertrouwt daarin op de medemens, zijn weten en denken, of zijn macht, invloed, rijkdom en slimheid. Maar de mens wil niet herinnerd worden aan zijn totale onwetendheid, aan de leugen die regeert, aan de leugen waarmee elk mens doordrenkt en vervuld is.
Daarmee en daarin totaal overtuigd weigert de mens te erkennen, dat hij op de knieën moet, moet erkennen, dat buiten God, buiten het woord van God géén waarheid en géén leven bestaat. En, zeg nou zelf, iedereen vindt dit toch!! En, dood is dood, toch! Niemand is teruggekomen en heeft verteld, dat het anders is. En zó regeert de duivel, moordenaar van de beginne en vader van alle leugen.
Schreven we tot nu toe voornamelijk over de mens naar vlees en bloed, de mens moet een nog veel grotere stap maken: het geestelijk leven. Met de zondeval stierf de mens geestelijk. Gods Geest week van de mens en stortte de mens in de geestelijke dood. En die dood is totaal en absoluut los van God met nog één richting: de eeuwige dood! Toch roept God de mens tot leven, geestelijk leven, herstel van de volmaakte harmonie en gemeenschap met God en naaste, hier en nu: herstel op de weg naar het eeuwige leven! Zó schiep God de mens toch? Kijkt de mens terug op de harmonie en gemeenschap van vóór de zondeval – voor zover dat in onze blindheid kan – dan ontdekt de mens, dat ALLES wat in de mens is dat helemaal niet wil, ja, zich daartegen verzet met alle beschikbare energie.
Ook, dat de mens alle liefde tot God en naaste mist, zo vervuld van hebben en begeren, dat het hem onmogelijk voorkomt, dat het anders kan of moet. Daarmee is de uitnodiging van God, om God en naaste lief te hebben, op zijn hoogst iets voor kennisname, om daarna snel te vergeten. En dat brengt de mens er toe te moeten erkennen, dat er in de mens géén goed woont en dat het alleen aan God is, Die de mens daartoe kan bewerken en overtuigen met Zijn liefde, door Zijn Geest en woord, op Zijn tijd.
Blijft staan, dat de mens ten volle verantwoordelijk is en blijft voor God en naaste om lief te hebben, God te dienen naar Zijn woord en de naaste lief te hebben als zichzelf. En, ook al is er geen mens terug gekomen om het anders te vertellen, het woord van God is meer dan voldoende duidelijk, dat God aan ieder mens verantwoording vraagt of de mens God gediend heeft naar Zijn Woord of niet. Er is géén andere mogelijkheid.
Hoe het oordeel van de medemens is, is beperkt. Immers, de Heere ziet het hart aan, kent en doorgrondt al onze gedachten, terwijl de mens heel beperkt ziet en nog veel minder doorgrondt. Daaruit volgt meteen, dat Gods Woord de enige toetssteen in het leven is en de mening van de mens, alle mensen, ook daaronder valt en daaronder moet vallen. Het grote gebod: God liefhebben boven alles en de naaste als onszelf, is en blijft onverminderd van kracht. En elke fantasie of gedachte, dat God Zijn eis van volmaakte liefde tot God en naaste van vóór de zondeval, ná de zondeval naar beneden heeft bijgesteld ter wille van de onwil en het onvermogen van de mens, moet de mens meteen vergeten. God doet de mens geen enkel onrecht aan die eis vast te blijven houden. Ja, God blijft daarin en daardoor volstrekt geloofwaardig!
Geachte medemens, bedenk, dat elke ademtocht, die u ontvangt een geschenk is van de levende God. Hem alleen alle eer en dank en aanbidding. Daarnaast, waarachtige bekering tot geestelijk leven voor God betekent totale zelfverloochening en afkeer van al het ‘ik’. Ik moet sterven om uit genade door Jezus Christus voor God te leven. Eeuwig!
25 november 2011