Eer. De mens is er heel gevoelig voor en stelt het op hoge prijs. In het geloof, in de kerk kan eer en de daarop gevolgde hoogmoed vlak naast elkaar liggen. Hoe groot is dàn de verleiding de vrucht van de hoogmoed maar haar beloop te laten. We zien het in Matt. 16. Zagen we in het vorige artikel hoe Petrus geëerd werd door de Heere Jezus, even (hoeveel tijd?) later begon Jezus aan Zijn discipelen te tonen dat Hij veel moest lijden van de kerkleiders in Jeruzalem. Dan staat er, Matt. 16:22: ‘En Petrus, Hem tot zich genomen hebbende, begon Hem te bestraffen, zeggende: Heere, [wees] u genadig; dit zal U geenszins geschieden.’
De liefde drijft Petrus, alleen, die liefde is niet ondergeschikt aan Gods raad en daardoor loopt hij zijn Meester hinderlijk in de weg. Het antwoord van Jezus laat geen enkele onzekerheid achter, vers 23: ‘Ga weg achter Mij, satanas gij zijt Mij een aanstoot; want gij verzint niet de dingen die Gods zijn, maar die der mensen zijn.’ En hierin toont de Heere Jezus ons eens voor altijd, dat we zeer bedacht moeten zijn, wat in het licht van Gods Woord juist is en wat niet juist is. En daarin legt de duivel zeer geslepen valstrikken, die gemakkelijk verleiden en velen verleid hebben.
Gevoel, beleving, ervaring, sfeer. Hoe wordt er op ingespeeld, hoe wordt er door beïnvloed. Ook, hoe snel kan gevoel, beleving veranderen, omslaan. En toch, bij zeer velen is het gevoel, de beleving, graadmeter, heeft de leiding, beheerst de mens.
– Iemand stapt uit bed, slecht geslapen, angstig gedroomd, niet uitgerust. Vervolgens blijkt, dat hij zich verslapen heeft en daarna loopt van alles tegen. Het humeur is verre van opgewekt. Dan gaat de telefoon, ook dat nog. Het is een oude kennis die ver weg woont en die langzamerhand wat op de achtergrond is geraakt. Maar nou is hij in de plaats en wil graag aankomen. Even later is de verwelkoming allerhartelijkst. Blijkt, dat hij tijd heeft mee te eten en nog langer kan blijven, dan kan de vreugde niet op. Aan het slechte humeur van vóór het telefoontje wordt niet meer gedacht.
– Iemand stapt uit bed, heerlijk geslapen, goed uitgerust, blij gevoel. Alles zit mee, ze kan de hele morgen wel zingen van levenslust, zoontje naar school. Dan, ineens, de bel. Daar staat de overbuurvrouw voor de deur; dat mens kan ellenlang doorzeuren over iets en je komt er moeilijk vanaf. Met tegenzin opent ze de deur. En ja, daar heb je het al: toen zoontje vanmorgen naar school liep heeft hij dàt gedaan, en dat nog wel pal voor haar deur. Vreselijk! Dat moet eens àfgelopen zijn, hij moet strakker opgevoed worden. Het goede gevoel is voor de rest van de dag radicaal bedorven.
Herkenbare voorvallen.
In de Bijbel wordt verteld van een man, die anderen op een bepaalde manier voor zich inneemt. Dat gebeurt met een doel, alleen is dat doel bij betrokkenen niet duidelijk en daardoor laten velen zich door zijn optreden inkapselen. We doelen op Absalom, de zoon van David. In II Samuël 14:25 lezen we: ‘Nu was er in gans Israël geen man zo schoon als Absalom, zeer te prijzen; van zijn voetzool aan tot zijn hoofdschedel toe was er geen gebrek in hem.’
Vervolgens II Samuël 15:2-6: ‘Ook maakte zich Absalom des morgens vroeg op en stond aan de zijde van de weg der poort. En het geschiedde dat Absalom alle man, die een geschil had om tot de koning ten gerichte te komen, tot zich riep en zei: Uit welke stad zijt gij? Als hij dan zei: Uw knecht is uit een der stammen Israëls; zo zei Absalom tot hem: zie, uw zaken zijn goed en recht; maar gij hebt geen verhoorder van des konings wege. Voorts zei Absalom: Och, dat men mij ten rechter stelde in het land; dat alle man tot mij kwam, die een geschil of rechtzaak heeft, dat ik hem rechtsprak!
Het geschiedde ook als iemand naderde om zich voor hem te buigen, zo reikte hij zijn hand uit en greep hem, en kuste hem. En naar die wijze deed Absalom aan gans Israël, die tot de koning ten gerichte kwamen. Alzo stal Absalom het hart der mannen Israëls’ We zien hier, dat Absalom op slinkse wijze het volk paait, het recht verkwanselt, ongeoorloofd zich indringt in de rechtspraak en de aanwezige rechtspraak verdacht maakt en belastert.
Want van koning David staat geschreven, I Kronieken 18:14: ‘Alzo regeerde David over gans Israël, en hij deed zijn ganse volk recht en gerechtigheid.’ Toch laat het volk zich door de handelwijze van Absalom meeslepen en protesteert niet krachtig tegen de rechtsverkrachting.
Het blijkt telkens weer: de mens is heel toegeeflijk aan-, meegaand met het kwaad. Zit dáár nu zoveel verkeerds in?? De mens verstopt zich heel graag achter ‘onwetendheid’. En prompt is diezelfde mens er van overtuigd, dat hij – omdat hij onwetend is! – daarom ook onschùldig is. We zien het terug. In het vervolg van II Samuël zien we waartoe het leidt: opstand, revolutie, oorlog.
Nu kunnen we zeggen: maar dat had Nathan David toch voorzegd, dat er n.a.v. zijn zonde met Bathseba en Uria vreselijke dingen zouden gebeuren? Zeker. Maar het moet de mens steeds heel scherp voor ogen staan: wàt een ander ook doet, wèlke oordelen een ander ook krijgt, ALTIJD ben en blijf ikzelf volledig verantwoordelijk voor wat ik doe of niet doe. En zo ook Absalom, zo ook het volk.
We moeten onszelf steeds afvragen: is onze onwetendheid voor God een ònschuldige onwetendheid? U heeft een Bijbel, maar u kent de inhoud nauwelijks? Maakt u er voldoende tijd voor vrij òm de Bijbel te kennen? En dan, ja, dan staat het schaamrood ons àllemaal op de kaken! Wat zijn we gemakzuchtig, zorgeloos, uitstellend, ons vergelijkend met anderen, ons verontschuldigend achter allerlei uitvluchten. Nee, de hoeveelheid kennis brengt ons geen millimeter verder.
Het gaat om de gezindheid van ons hart: heb ik God ècht lief, heb ik Gods Woord ècht lief? Zó lief, dat ik eerder àlles en àllen opgeef dan die liefde verloochen? In woord en daad en gedachte? Maar hoe kan ik God, Gods Woord liefhebben, als ik Ze nauwelijks kèn, Ze nauwelijks wìl kennen? Want als ik Ze leer kennen, dan moet ik mijn ingeboren wantrouwen afzweren òf handhaven.
Maar als Absalom nu een echt lelijke slaaf geweest was, gehuld in stinkende lompen, met een afstotende stem. Proeft u, dat het ons ook verschrikkelijk tussen de oren zit, hoe snel de mens beïnvloedbaar is door uiterlijkheden? Ja, dat die uiterlijkheden onze beoordeling sterk beïnvloeden, onze beoordeling en oordeel vaak bepalen? Het vervolg is dan ook vaak, dat anderen, die tot een ander oordeel (inhoudelijk?) gekomen zijn, gemakkelijk luidkeels als ‘dwaas’ aangemerkt en afgeschreven worden. Hoe kostbaar is ONAFHANKELIJKE en ONPARTIJDIGE oordeelsvorming en rechtspraak. ….. We proberen de (slijt)vastheid, hechtheid, waarde van ons gevoel, onze beleving en ervaring te ontdekken.
We gaan nog wat verder: Lukas 4:16: Jezus komt in Nazareth – waar Hij opgegroeid is – en gaat op de sabbatdag naar Zijn gewoonte naar de synagoge, staat op, leest een gedeelte uit de profetieën van Jesaja voor en zegt, vers 21: ‘Heden is deze schrift in uw oren vervuld.’ Vers 22: ‘En zij gaven Hem allen getuigenis, en verwonderden zich over de aangename woorden, die uit Zijn mond voortkwamen, en zeiden: Is Deze niet de zoon van Jozef?’ Ziet u? Wàt een eenheid, wàt een eenstemmigheid, wàt een sfeer, wàt een gemoedelijkheid. Ons kent ons, het kan niet meer stuk!
Dan zegt Jezus, vers 25, 26: ‘Maar Ik zeg u in der waarheid: Daar waren vele weduwen in Israël in de dagen van Elia, toen de hemel drie jaren en zes maanden gesloten was, zodat er grote hongersnood werd over het gehele land; en tot geen van haar werd Elia gezonden, dan naar Sarepta Sidonis, tot een vrouw, [die] weduwe [was].’ Kijk eens naar de gezichtsuitdrukkingen van de mensen. Gezichten betrekken, er vlamt weerstand op, het wordt angstwekkend stil en de spanning is te snijden. Wèg sfeer, wèg gemoedelijkheid.
Waarom zegt Jezus dat? Hij heeft toch gehoord: Is Deze niet de zoon van Jozef? Ja, en? Juist, maar Ik mag niet toegeven aan de enorme verleiding en verzoeking om de ‘sfeer’ op de eerste plaats te laten staan, hier en nu, en het Woord te verzwijgen. En nu spreek Ik het Woord en Ik zie, dat dat onverdraaglijk is. Want Ik ontdek hen aan hun zonden!!, en daar willen ze niet aan herinnerd worden! Immers, wat zeg Ik hiermee? Dit: waaròm waren er veel weduwen in de dagen van Elia, waaròm was er langdurige droogte en hongersnood? Omdat zij God verlaten hadden, omdat zij Gods Woord verlaten hadden en zich gewend hadden tot de afgoden en onbekeerlijk bleken.
Ze hadden immers het Woord, dus ook Leviticus 26 en Deuteronomium 28: de zegen en de vloek!! En ze moesten opmerken, dat de Heere trouw was en bleef aan zegen bij luisteren en vloek bij niet luisteren naar het betrouwbare Woord, ook het dreigende Woord. Maar dat was toch de schuld van koning Achab en dat van zijn vrouw Izebel? Zeker, zij gingen daarin vóór, maar de inwoners waren daarom niet onschuldig! Zij volgden, liepen hen achterna en deden hetzelfde of nog erger. Ze hadden als gewone kerkmensen heftig moeten protesteren, weigeren in woord en daad daaraan mee te doen! Al veel eerder, want veel priesters – zij moesten het volk onderwijzen! – waren onder Jerobeam naar Juda gevlucht wegens vervolging en verdrukking. En zodoende was er weinig onderricht, was er weinig kennis.
Toch waren zij niet te verontschuldigen, zij konden weten en zij moesten zich tegen deze afgoderij verzetten en er zich niet mee laten besmetten. En nu, u, inwoners van Nazareth, u bent hun zonen en dochters, u weet dat en wat doet u nu? U zegt: is Deze niet de zoon van Jozef! NEE. Hier spreekt de Zoon van God, Jezus Christus, het Woord en Hij ontdekt de mensheid aan haar zondeval, haar zondeschuld, haar blindheid en zegt: Staar u niet blind op gevoel, beleving, ervaring, sfeer, laten die niet heersen bóven het Woord, maar bekeer u en leef!
Jezus spreekt verder, vers 27: ‘En daar waren vele melaatsen in Israël ten tijde van de profeet Elisa; en geen van hen werd gereinigd dan Naäman de Syriër.’ Heeft Jezus hen in de eerste toespraak wakker geschud en ernstig gewaarschuwd: Kom tot bezinning, nu, nu het nog kan, verander de gezindheid van uw hart ten opzichte van uw vaderen; erken, dat God hen geen enkel onrecht aandeed in Zijn oordelen, want ze waren ernstig gewaarschuwd, zie Leviticus 26 en Deuteronomium 28, plus de hele praktijk tot nu toe! Ja, en inderdaad, dan worden twee heidenen, die weduwe en Naäman, wèl geholpen en genezen, OMDAT zij Mijn Woord vertrouwden, dat Ik hen toesprak door Mijn knechten Elia en Elisa.
Zeker, hun geloof was (naar onze inschatting) niet groot, niet sterk, toch heeft God dat geloof daarin willen zegenen. Daarom, nu dubbel, dat ziende: BEKEER U EN LEEF! Verneder u onder de machtige hand van God. Dan staat er, vers 28, 29: ‘En zij werden allen in de synagoge met toorn vervuld als zij dit hoorden. En opstaande wierpen zij Hem uit buiten de stad, en leidden Hem op de top des Bergs, op welke hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte af te werpen.’
Ziet u het? Ze bekeerden zich niét! Ook onderweg naar de top niet. Ze tonen de gezindheid van de zondeval: WIJ WILLEN NAAR U NIET LUISTEREN, WIJ BEOORDELEN ZELF! En daarom is er voor U, Zoon van God, op deze aarde géén plaats voor U, en dus ook niet voor Uw Woord.
Vrede, vrede, de mensen zijn er vol van. Al die ellende, terreur, aanslagen, oorlogen. De Heere Jezus wordt de Vredevorst genoemd. Terecht. Wat zegt de Heere Jezus Zelf? Lukas 12:49a: ‘Ik ben gekomen om vuur op de aarde te werpen;’ vers 51-53: ‘Meent gij dat Ik gekomen ben om vrede te geven op de aarde? Neen, zeg Ik u, maar veeleer verdeeldheid (in Matt. ‘zwaard’). Want van nu aan zullen er vijf in één huis verdeeld zijn, drie tegen twee, en twee tegen drie. De vader zal tegen de zoon verdeeld zijn, en de zoon tegen de vader; de moeder tegen de dochter, en de dochter tegen de moeder; de schoonmoeder tegen haar schoondochter, en de schoondochter tegen haar schoonmoeder.’
Hoe kan dat? Spreekt de Schrift zichzelf tegen? Of verloochent Jezus de Schrift? Nee. We moeten onderscheiden tussen wat de mens ‘vrede’ noemt en wat God ‘vrede’ noemt. Want de mens spreekt over vrede als de situatie in de wereld, het land, rustig is, zonder onenigheid, zonder dreiging van geweld, als we in vrijheid de straat op kunnen gaan, op elk moment, op elke plek. Maar God spreekt van vrede, als de vrede van God met de mens weer hersteld is. Herinner u, God zètte vijandschap, doordat de mens het vertrouwen in God en Zijn Woord opzegde en de duivel en zijn woord als waarheid omhelsde en vertrouwde. En de mens ziet elke dag opnieuw, dat Gods Woord betrouwbaar is, want er is onnoemelijk veel vijandschap, haat, wraak, geweld, laster, leugen.
Daarnaast blijkt elke dag weer, dat de duivel de mens met zijn leugens misleid heeft en de dood heeft ingestort. Dat kan niemand ontgaan. Alleen, ontgaan is niet erkennen, en helemaal niet erkennen, dat IK, MENS, ZELF in Adam en Eva, onze eerste voorouders, daaraan de enige schuldige ben. Die weg van de zonde is in één richting: de dood! Nu heeft God het zó besloten in Zijn raad, dat er wèl een weg tot ontkoming is, terugkeer: Jezus Christus, de Heiland der wereld, de Vredevorst, want Hij herstelt door Zijn lijden en sterven, door Zijn betaling van ONZE schuld de vrede, de vrede met God tussen God en arme zondaren.
En waar Jezus in Lukas 12 over sprak, vuur, verdeeldheid, zwaard, dat is het Woord, dat zó scherp, zó zuiverend werkt en vaneen scheidt als niets anders. En Hij onderstreept dat zo nadrukkelijk door de tegenstellingen direct in huis te plaatsen. Overal waar het Woord komt IS onenigheid, totdat de zondaar rust vindt in God, in Christus, in het Offer van Christus, in het Woord en zó de echte vrede hersteld wordt. En die vrede is eeuwig, vanaf de erkenning, de verplettering onder het gebod, de aanvaarding door het geloof en het smekend gebed om ontferming door Christus, door God, daartoe bewerkt en geleid door de Heilige Geest. Denk aan de moordenaar aan het kruis. Geen vrede met God, is dood, eeuwig. Zoekt dan de vrede met God die alle verstand te boven gaat en alleen te koop is met en door het bloed van Christus. Hem alle dank, lof en aanbidding.
We willen afsluiten met Matt. 16:24, 25: ‘Toen zei Jezus tot Zijn discipelen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf, en neme zijn kruis op en volge Mij. Want zo wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar zo wie zijn leven verliezen zal om Mijnentwil, die zal het vinden.’
Ja, de mens zal opnieuw in woord en daad God en Zijn Woord moeten vertrouwen, restloos. Dan verstaat die mens meteen, dat de mens het leven in het lichaam hier en nu ter wille van het geloof kan verliezen, maar dat het leven met God, hier en nu, nooit ophoudt, maar over dood en graf blijft, eeuwig en op de jongste dag weer verenigd wordt met dit mijn lichaam, opgewekt, verheerlijkt, onsterfelijk. En wie het leven hier en nu in het lichaam lief heeft, liever heeft dan het leven met God, die draagt geen kruis achter Christus aan, die wordt wel weer opgewekt, maar dan tot eeuwige ondergang, verschrikking, verderf en verlating, van God en mensen.
15 december 2011