Er is meer te zeggen over burgerlijke regering.
We zien David, de eerste door God gewilde koning van Israël. David, in de dienst van Saul gekomen door Gods beschikking, door God beschikt om de lastering en smaad van Israëls God en volk in Zijn Naam tegenover de Filistijn Goliath uit te wissen, opdat de hele aarde zou weten, dat God regeert. David, die als bevelhebber van het leger de oorlogen van de Heere voert en overwinning op overwinning haalt. David, die geroemd en geprezen wordt door eigen volksgenoten en beroemd en gevreesd wordt in de omringende landen. David, zelf koning geworden verneemt, dat de Filistijnen hem willen overweldigen.
De mens zegt: Nou, David, laat nu zien wat je kunt! Wat doet David? II Samuël 6: ‘Zal ik optrekken tegen de Filistijnen?Zult Gij ze in mijn hand geven?’ Tot twee keer toe. Daarin toont David de juiste houding tegenover de Heere, Die hem aanstelde: afhankelijk, volledig afhankelijk van de Heere, vol vertrouwen, dat de Heere zal geven en doen wat Hem behaagt in die situatie. En de Heere doet en geeft wat David vroeg en hoe. De koningen moesten dagelijks de wet lezen om die te kennen en daarnaar te leven en te handelen. In het vervolg lezen we van meerdere koningen, dat ze dat getrouw doen. Ze handhaafden recht en gerechtigheid.
Maar nog veel meer koningen gebruikten hun ambt en macht tot eigen voordeel en tot eigen glorie. Hoe heeft de Heere velen daarin beschaamd doen staan.
In Egypte zien we ten tijde van Mozes de Farao. Hij zegt: ‘Wie is de HEERE, wiens stem ik gehoorzamen zou, om Israël te laten trekken? Ik ken de HEERE niet, en zal ook Israël niet trekken laten.’ Daarop openbaart de Heere Zijn macht en grootheid aan Farao in tal van plagen, opdat hij zich bekeert en Israël laat gaan. Tegelijk verhardt de Heere zijn hart, zodat hij Israël niet laat gaan. Daarin openbaart de Heere Zijn heiligheid, dat elk mens, hoe machtig ook, in Zijn hand is. Tegelijk blijft de volledige verantwoordelijkheid van ieder mens.
De Heere doet dit zo om Zijn macht te tonen, opdat alle volken horen en weten, dat de Heere God is en regeert, opdat ieder mens ontzag heeft. En telkens weer zien we, dat mensen zich niét bekeren, maar zich verharden. Telkens weer zien we ook, dat de Heere tot geloof brengt, wie Hij wil en wanneer Hij wil, soeverein. En ook Farao laat Israël gaan. Hij had de Heere leren kennen en hij had moeten erkennen, dat de goden van Egypte niets voorstelden; toch bekeerde hij zich niet.
En zó zien we heel veel mensen, machtigen en zwakken, die een grote mond opzetten tegen God en zich veel verbeelden, alleen of samen met …. ja, met medemensen of zich beroemen op menselijke prestaties of kunnen. De Heere blaast één keer en alles is weg. De Heere vormt Zich geen machtige wapens zoals wij die nu kennen, atoomwapens, raketschilden en wat er nog meer bedacht en ontwikkeld wordt, nee, tot vandaag toe zien we de Heere heel andere wapens gebruiken: steekvliegen, sprinkhanen, waterdruppels, zandkorrels, wind enz. Enkele of iets doet mensen lachen. Maar als de Heere heel veel geeft, dan is het wapen effectiever dan al de moderne wapensystemen. Lezen we van overstromingen, cyclonen, droogte, sneeuwstormen, aardbevingen, zeer dichte mist, in de Bijbel van zon en maan die stilstaan, ja, dan legt dat het leven plat. Zie dat in en erken, dat God die ‘grote wapensystemen’ helemaal niet nodig heeft.
Bij dat al, Hij regeert de gedachten van ieder mens, hoewel de mens er zelf van overtuigd is, dat hij dat vindt en dat hij dat bedacht en ontwikkeld heeft. Maar God doet dat alles meewerken ten goede van wie Hem liefhebben.
We lezen van Nebukadnezar, koning van Babel, om Israël te straffen vanwege verhardende afval en ongehoorzaamheid, het weigeren te luisteren naar het woord van de Heere. Dan zien we, dat de Heere ook in de heidenlanden regeert en aanstelt wie Hem behaagt, macht geeft, invloed, ja, tot ongekende hoogte. Dan lezen we in de profetieën van Daniël, dat Daniël eerst zegt: ‘De Naam Gods zij geloofd van eeuwigheid tot in eeuwigheid, want Zijne is de wijsheid en de kracht. Want Hij verandert de tijden en stonden, Hij zet de koningen af en Hij bevestigt de koningen;’ 2:20 en 21.
Daarna tegen koning Nebukadnezar, vers 37 en 38: ‘Gij, o koning, zijt een koning der koningen; want de God des hemels heeft u een koninkrijk, macht en sterkte en eer gegeven; en overal waar mensenkinderen wonen heeft Hij de beesten des velds en de vogelen des hemels in uw hand gegeven, en Hij heeft u gesteld tot een heerser over al dezelve;’ Dan in vers 44: ‘Doch in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk verwekken, dat in eeuwigheid niet zal verstoord worden; en dat koninkrijk zal aan geen ander volk overgelaten worden; het zal al die koninkrijken vermalen en tenietdoen, maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan.’ En zó is gebeurd: Jezus Christus, de Koning der koningen, de Heere der heren, heeft overwonnen en zal overwinnen.
We zien, dat Nebukadnezar zich niet bekeert, noch zijn wijzen, noch zijn machtigen, waarna God hem voor een tijd het verstand ontneemt en hem gras doet eten als een rund. Daarna doet God hem terugkeren tot zijn vorige glorie, eer en macht, maar hij bekeert zich niet.
Dan wordt Nebukadnezar gestraft, dan wordt Babel gestraft. Want de Heere roept mensen tot macht, stelt heersers aan en voert – ook door hen – Zijn oordelen uit. Ze worden neergestoten in het dodenrijk, daar liggen ze, te midden van hen die ze verdrukten en vervolgden. Lees Ezechiël 31 en 32 daarover. Laat ieder mens, hoog of laag, tot grote macht gekomen of machteloos, bedenken, dat het leven een ogenblik, een damp, is en daarna het oordeel van de levende God, de Eeuwige, Die rechtvaardig oordeelt en vergeldt naar ieders werk.
En als in bovenstaande Gods oordelen over heidenen uitgesproken worden, laten christenen niet en nooit een gearriveerde houding aannemen of voorstaan. Zeer ernstig is de waarschuwing in I Petrus 4:17: ‘Want het is de tijd, dat het oordeel beginne van het huis Gods; en indien het eerst van ons begint, welk zal het einde zijn dergenen die het Evangelie Gods ongehoorzaam zijn?’
Toen volken de verwoesting van Israël en Juda zagen zeiden ze ook: Hoe is dit gekomen? Dan was het antwoord: Omdat zij de Heere hun God hebben verlaten en zich voor vreemde goden hebben neergebogen en die gediend, dáárom heeft de Heere hen verstoten en hen verdelgd. Opdat ook de heidenen diep ontzag zouden hebben voor de heilige ijver en toorn van de levende God. En zó is het ook gebeurd met Jeruzalem in 70 na Chr.
Om alle christenen des te meer ernstig van iedere valse geruststelling en gearriveerdheid te genezen lezen we in I Petrus 4:18: ‘En indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen?’ Daarmee vervalt elke zelfverwachting. Nee, terug naar het Woord, luisteren naar het Woord, het Woord ernstig onderzoeken en smeken of de Heere in Zijn genade Zijn Geest geeft om ons hart en verstand te verlichten, opdat we het Woord in gehoorzaamheid aannemen en er in woord en daad van harte naar gaan leven. Erkennen: IK heb gezondigd, goddeloos gehandeld. Vergeef mij, zie mij aan in Jezus Christus, Uw Zoon, de enige Verlosser en Zaligmaker. Was mij en reinig mij in Zijn bloed.
En dan mag de mens weten: God vergeeft gráág ieder die zó tot Hem komt. De mens beseft en erkent ook: Heere, U hebt het Zelf gewerkt, het is een gave van U. U alleen alle dank en eer en aanbidding.
De mens ziet dit alles toch en bekeert zich toch met haast? Zeker, de Heere heeft ernstig gewaarschuwd, de Heere heeft Zijn oordelen uitgegoten op aarde, de zondvloed, Sodom en Gomorra, opdat de mens tot inkeer zou komen, opdat de mens geen verontschuldiging zou hebben: we wisten het niet. Nee, de mens wil het niet weten, gelooft steeds weer de leugen: het valt wel mee, het zal mijn tijd wel duren, dat zien we dan wel, dood is dood. O, hoe zal die luchthartige zorgeloosheid steeds weer de kop opsteken en heersen over de mensheid. En hoe gemakkelijk zal de mensheid daarin blijven en slapen en niet weer wakker worden, totdat, totdat het te laat is en de mens hoort: Ik, de levende God, Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, vervloekten!
Dan zal de mens zich met grote wroeging bedenken: hoe heb ik zó dwaas kunnen zijn en mij niet laten waarschuwen en mij zo over kunnen geven aan het hier en nu, het hebben en houden, mijn eer, mijn genot, mijn geld en goed. Inderdaad, terugziend was het leven een zucht. Maar nu is het te laat, eeuwig.
Opdat de mens vreest voor de levende God en beeft voor Zijn heilige woord, dat blijft en regeert tot in eeuwigheid, vol van kracht en leven en oordeel.
De mens moet steeds beseffen, dat ieder mens die tot regeren geroepen is, ouder, werkgever of overheidspersoon, of daaraan gerelateerd, tijdelijk en beperkt is en niets vermag buiten God om. Hij, de levende God, bron en oorsprong van alle kracht en macht, Hij regeert absoluut. Maar Hij schiep de mens met volle verantwoordelijkheid en ook na de zondeval veranderde Hij dat niet. Daarom kan Hij de mens straks ook roepen tot volle verantwoording.
29 november 2011