Handelingen 1:15-26:
En in dezelve dagen stond Petrus op in het midden der discipelen, en sprak (er was nu een schare bijeen van omtrent honderd en twintig personen): Mannen broeders, deze Schrift moest vervuld worden, welke de Heilige Geest door de mond Davids voorzegd heeft van Judas, die de leidsman geweest is dergenen die Jezus vingen; Want hij was met ons gerekend, en had het lot dezer bediening verkregen. Deze dan heeft verworven een akker, door het loon der ongerechtigheid, en voorwaarts overgevallen zijnde, is midden opgeborsten, en al zijn ingewanden zijn uitgestort. En het is bekend geworden allen, die te Jeruzalem wonen, alzo dat die akker in hun eigen taal genoemd wordt Akeldama, dat is, een akker des bloeds. Want er staat geschreven in het boek der Psalmen; Zijn woonstede worde woest, en er zij niemand die in dezelve wone. En: Een ander neme zijn opzienersambt. Het is dan nodig, dat van de mannen, die met ons omgegaan hebben al de tijd, in welke de Heere Jezus onder ons ingegaan en uitgegaan is, Beginnende van de doop van Johannes, tot de dag toe, in welke Hij van ons opgenomen is, een derzelven met ons getuige worde van Zijn opstanding. En zij stelden er twee, Jozef, genaamd Barsabas, die toegenaamd was Justus, en Matthias. En zij baden en zeiden: Gij Heere! Gij Kenner der harten van allen, wijs van deze twee een aan, dien Gij uitverkoren hebt; Om te ontvangen het lot dezer bediening en des apostelschaps, waarvan Judas afgeweken is, dat hij heenging in zijn eigen plaats. En zij wierpen hun loten; en het lot viel op Matthias, en hij werd met gemene toestemming tot de elf apostelen gekozen.
Handelingen 6:2-6:
En de twaalven riepen de menigte der discipelen tot zich, en zeiden: Het is niet behoorlijk, dat wij het Woord Gods nalaten, en de tafelen dienen. Ziet dan om, broeders, naar zeven mannen uit u, die [goede] getuigenis hebben, vol des Heiligen Geestes en der wijsheid, welke wij mogen stellen over deze nodige zaak. Maar wij zullen volharden in het gebed, en in de bediening des Woords. En dit woord behaagde aan al de menigte; en zij verkoren Stefanus, een man vol des geloofs en des Heiligen Geestes, en Filippus, en Prochorus, en Nicanor, en Timon, en Parmenas, en Nicolaus, een Jodengenoot van Antiochie; Welken zij voor de apostelen stelden; en [dezen], als zij gebeden hadden, legden hun de handen op.
Handelingen 14:23:
En als zij in elke Gemeente, met opsteken der handen, ouderlingen verkoren hadden, gebeden hebbende met vasten, bevalen zij hen de Heere, in Welke zij geloofd hadden.
I Corinthe 16:3:
En wanneer ik daar zal gekomen zijn, zal ik hen, die gij zult bekwaam achten door brieven, zenden, om uw gave naar Jeruzalem over te dragen.
II Corinthe 8:19:
En dat niet alleen, maar hij is ook van de Gemeenten verkoren, om met ons te reizen met deze gave, die van ons bediend wordt tot de heerlijkheid des Heeren Zelven, en de volvaardigheid uws gemoeds;
I Timotheüs 5:22:
Leg niemand haastelijk de handen op, en heb geen gemeenschap aan anderer zonden; bewaar uzelven rein.
I Timotheüs 3:13:
Want die wel gediend hebben, verkrijgen zichzelven een goede opgang, en vele vrijmoedigheid in het geloof, hetwelk is in Christus Jezus.
I Timotheüs 5:17:
Dat de ouderlingen, die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer.
I Thessalonicenzen 5:12:
En wij bidden u, broeders, erkent degenen, die onder u arbeiden, en uw voorstanders zijn in de Heere, en u vermanen;
Filippenzen 2:29:
Ontvangt hem dan in de Heere, met alle blijdschap, en houdt dezulken in waarde.
Hebreeën 13:7,17:
Gedenkt uwer voorgangeren, die u het Woord Gods gesproken hebben; [en] volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst [hunner] wandeling. Zijt uw voorgangeren gehoorzaam, en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uw zielen, als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig.
II Corinthe 2:14-16:
En Gode zij dank, Die ons alle tijd doet triomferen in Christus, en de reuk Zijner kennis door ons openbaar maakt in alle plaatsen. Want wij zijn Gode een goede reuk van Christus, in degenen, die zalig worden, en in degenen, die verloren gaan; Dezen wel een reuk des doods ten dode; maar genen een reuk des levens ten leven. En wie is tot deze dingen bekwaam?
Genesis 28:17:
En hij vreesde, en zei: Hoe vreselijk is deze plaats! Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels!
Jesaja 43:5,6:
Vrees niet, want Ik ben met u; Ik zal uw zaad van de opgang brengen, en Ik zal u verzamelen van de ondergang. Ik zal zeggen tot het noorden: Geef; en tot het zuiden: Houd niet terug; breng Mijn zonen van verre, en Mijn dochters van het einde der aarde;