Joh 12,19 De Farizeeën dan zeiden onder elkander: Ziet gij [wel], dat gij gans niet vordert? Ziet, de [gehele] wereld gaat Hem na.
Hier wordt met ‘wereld’ alle mensen, de daar aanwezige mensheid, bedoeld, te weten alle mensen die niet tot de Farizeeën behoorden. In deze geschiedenis lopen de joden nog massaal achter de Heere Jezus aan vanwege de opwekking van Lazarus. De Farizeeën, die dat zien, constateren naar hun verstand, dat ze op dat moment niets tegen Christus kunnen beginnen, daar ze weten, dat de scharen op dat moment massaal verzet zullen bieden.
Zó heeft God het bewerkt, daar het op dat moment nog niet Zijn ure was. En zo bewerkt en beschikt God alle dingen in alle tijden door alle mensen, zodat allen en alles meewerkt aan de uitvoering en uitwerking van Zijn raadsplan. En Hij bewerkt het zó, dat de mensen vol overtuiging doen wat ze doen moeten en zó zijn – hoewel de mensen het niet erkennen – ze allemaal ten volle verantwoordelijk voor hun doen en laten. De mensen moeten bij alles beseffen wat de wil van de Heere is. En bij het steeds beter leren kennen van Gods wil willen ze – bewerkt door de Heilige Geest – hun hart steeds meer buigen ònder Gods wil.
Tegelijk zullen de gelovigen erkennen, dat ze van zichzelf niets weten en niets willen en niets kunnen, maar dat God Zelf eerst het willen en het kunnen in hen moet werken. Ze beseffen daarin hun diepe afhankelijkheid van Hem en onderwerpen zich daar graag aan. En zó buigen de gelovigen zich in al hun doen onder Zijn wil. Tegelijk weigeren de ongelovigen zich te buigen onder Zijn wil en blijven zich – zoveel in hen is – verzetten tegen Hem.
Dat alles naar Zijn raad, naar Zijn voorzienigheid, naar Zijn beschikking, naar Zijn verkiezing en verwerping. Toch roept God alle mensen tot bekering, tot geloof. De mens kan echter nooit God de schuld geven van zijn onwil, want de mens wil uit overtuiging niet naar God horen, omdat hij voluit staat in de staat van ná de zondeval: God en de naaste háten. God láát de mens in die staat, die de mens vrijwillig verkozen heeft. En daarmee heeft de mens het eigen besluit in het zondigen verkozen en verkoren bóven de staat waarin God de mens geschapen had: zeer goed in Gods ogen in de positie van onderkoning.
En nu strijdt de mens – ziende zijn ellendige toestand – tegen God en wil zijn eigen verantwoordelijkheid in de zondedáád ontkennen of nivelleren. God houdt echter elk mens ten volle verantwoordelijk voor de zondedáád en de gevolgen. En zó zal de mens eens verantwoording moeten afleggen voor de eigen zondedáád en het gevolgde leven daarná.
Joh 12,25 Die zijn leven liefheeft, zal hetzelve verliezen; en die zijn leven haat in deze wereld, zal hetzelve bewaren tot het eeuwige leven.
Met het woord ‘wereld’ wordt het leven, het bestaan, in deze verdorven mensenwereld bedoeld. Jezus legt er opnieuw de nadruk op, dat de mens verder moet zien dan voor ogen is, verder dan het vlees, geestelijk. Want, wie heeft zijn leven niet lief, hier en nu? Wie zal niet al het mogelijke doen om moeilijkheden te voorkomen of uit de weg te gaan? Om zo een aangenaam en weldadig en gemakkelijk leven te leiden? Maar wie zijn leven zó liefheeft, alleen ziende op hier en nu, die maakt dat het verloren gaat. Die komt niet tot het eeuwige leven.
Zo iemand mijdt ook elke gedachte, elke herinnering aan de zondeval, het tot en met schuldig staan tegenover God. Die meent ook het geluk hier en nu te vinden en wil niet denken aan een hiernamaals. Laat staan aan een eeuwig oordeel. En daarna … Door velen wordt het trots en hoogmoedig ontkend: dood is dood! Maar Jezus benadrukt, het woord ‘maakt’, hier de eigen verantwoordelijkheid: hebt u uw leven hier lief òf haat u uw leven in zonde hier.
Mogen we genieten van al het goede wat God elke dag geeft? Zeker, het is ondankbaar, als we er met dankzegging niét van genieten. Daarnaast moeten we letten op onze afkomst, onze geboorte: kind van Adam en Eva, moedwillig zondaar, schuldig voor God, daardoor levend onder dood en vloek, ja, liggend midden in de dood. En als we door Gods genade verlicht, mogen zien wàt we gedaan hebben en hóe verdorven we zijn in al ons doen en laten voor Gods aangezicht, dàn zijn er twee wegen: òf we hebben het leven hier en nu lief, òf we leren van dag tot dag de zonde steeds meer haten en zó ons leven in de zonde haten.
Doen we dat, dan opent de Heilige Geest steeds meer ons verstand en hart, zodat we steeds meer ontdekken hoe dóór en dóór ons denken, ons hart verdorven is, ja, dat alle uitgangen slecht zijn. En telkens opnieuw moeten we die zonde onder ogen zien en ze steeds meer haten en er een diepe afkeer van krijgen, er tegen strijden. En die strijd om de oude mens af te sterven en zó, biddend, op te merken, dat de Heilige Geest woning maakt in onze harten, in ons verstand en denken, ons doet wedergeboren worden tot een nieuwe mens, dat is de dagelijkse strijd tegen de zonde, tegen onszelf.
En in die strijd moet de ‘oude mens’ steeds meer het onderspit delven’, gekruisigd worden en de ‘nieuwe mens’ steeds meer gaan leven. Het erkennen van eigen verdorvenheid, het belijden van eigen zonden en het veroordelen ervan. Inderdaad, we moeten onze eigen zonden kennen en ze veroordelen. Het is zo gemakkelijk met woorden: ik heb gezondigd; vergeef mij mijn zonden. Nee, we moeten onszelf ernstig onderzoeken bij het licht van Gods Woord.
We moeten onze daden, woorden, gedachten en overleggingen leggen onder de klem van Gods Woord: is dit, is dat overeenkomstig Gods Woord, ja of nee. En daartoe moeten we Gods Woord ernstig bestuderen, ons leven lang!, om Zijn wil des te beter te leren kennen en verstaan, wàt God in deze concrete situatie van mij vraagt. En in die weg komen we des te meer tot de ontstellende ontdekking, dat we Gods wil slecht kennen, dat ons leven nog veel onheiliger is, dan God van ons verwacht.
Immers, Hij heeft ons zeer goed geschapen, bekwaam en geschikt om heilig te leven. Ja, heilig, naar Zijn oordeel, naar Zijn norm, zonder smet of rimpel. Wat doen we als mens? We zijn al gauw tevreden, we zijn tevreden als het ‘goed’ is naar het algemeen gevoelen, ofwel, op het niveau van de mens, naar het oordeel van ‘men’. En wie wil dan nog zeuren over ‘heilig leven’. We houden ons zelf en anderen zo gemakkelijk voor, dat er wel plaats is voor een compromis: een beetje dit en een beetje dat, afhankelijk van plaats en tijd en omstandigheden. Zó praten, maar zó doen.
Maar God vraagt van de mens inderdaad de heiligheid, de volmaakte heiligheid in Zijn ogen, zoals vóór de zondeval, eenheid in woord èn daad, radicaal. En zó zullen we des te meer tot de ontdekking komen hóe diep we gevallen zijn en op welk verdorven niveau ons leven hier in zonde geleefd wordt. Zo werkt de Heilige Geest de liefde tot God en de haat tegen de zonde, zodat we een diepe afkeer krijgen van onszelf vanwege die zonde.
Dan strekken we ons uit naar God en zien af van deze vervloekte wereld en zien we uit naar het nieuwe Jeruzalem, het volkomen herstel, het eeuwig leven met en bij God drieënig. Dan zoeken we hier en nu geen rijkdom of voordeel, maar dan is onze schat veilig bij God alleen, waar geen dief komt, geen roestvorming plaatsvindt, waar geen schadelijk gedierte schade kan veroorzaken.
Het nieuwe leven hier levert géén vriendschap in de wereld nu op. Integendeel, we worden geconfronteerd met haat, met vijandschap, met leugen, met bedrog, ja, we lopen van dag tot dag aan tegen al de begeerten, verleidingen en ondeugden van onze oude mens. Strijden we tegen de oude mens in onszelf, we ontmoeten veel medemensen, die de oude mens welig laten voortleven, die geen weet hebben, ook geen weet wìllen hebben van de strijd tegen de oude mens.
Mensen, die dat ook niet kunnen verstaan, omdat ze aards zijn, vleselijk, onrein, levend naar al hun begeren hier en nu. Oké, als we alleen met woorden een andere mening verkondigen, er in eigen kring voor staan, het wordt gedoogd …. of niet. Maar tonen we het metterdaad en roepen we daartoe ook standvastig op, dan gaan we in het oog van velen veel te ver. Hoe durven we!! Hebben wij de wijsheid in pacht? Het kan toch ook zo? Dat vindt de Heere toch ook goed, ook mooi?
En zolang we het maar verdragen, dat het geloof geen meerwaarde, geen zeggingskracht heeft boven ieders particuliere of collectieve mening, het is te verdragen. Maar als God, Zijn kinderen komen met het enig gezaghebbend Woord van God, mensen daaraan willen binden in gedachte, woord en daad, dan, dan is de grens overschreden. Dat is ontoelaatbaar, onverdraaglijk, dat kan de wereld niet dragen.
We lezen ergens, dat mensen van de Heere Jezus zeggen: Hij is niet bij zijn zinnen. Zó ver gaat het, toen, nu. Want leven naar de nieuwe mens brengt de wereld zo ver, dat ze soortgelijke opmerkingen en verwijzingen maakt over en tegen de gelovigen. Het moet ons niet verontrusten, het hoort bij het kruis dragen: bespot worden in de wereld, verguisd, misplaatst, verworpen. En wordt de gezonde leer in woord en daad als ‘duivelswerk’ gesmaad, er gebeurt niets nieuws.
De Heere Jezus ging ons daarin voor: door Beëlzebul, de overste der boze geesten! werd gekreten. Daartegenover moet ons leven liefde, goedheid, geduld, verdraagzaamheid, lijdzaamheid uitstralen, ook naar onze vijanden. En inderdaad, dat gaat lijnrecht in tegen ons vlees, tegen ons denken, tegen ons willen. Nee, we moeten zien op Christus, Die dat vóór ons onderging, droeg, niet als zondaar, nee, heilig, onberispelijk, zonder smet. Daarin toonde zich de diepe verdorvenheid, vijandschap en haat van de mens ná de zondeval.
En als we dat zien, dan moeten we niet verbaasd zijn als ons soortgelijk overkomt of aangedaan wordt, nee, dan moeten we ons juist verblijden, dat we deel mogen hebben aan dat lijden om Christus wil. Want dan zijn onze namen opgetekend in de hemelen, dan zijn onze namen gegrift in Gods handpalmen en kan niets of niemand ze daaruit verwijderen. Dan zijn we gekocht en betaald met het kostbare vlees en bloed van onze Heiland, Jezus Christus, Hem ten eigendom. Geestelijk mogen we dan verstaan, dat de Heilige Geest in onze harten het ware geloof heeft gewerkt. In ons wel, in anderen niet, hoe is het mogelijk!!!
We gevoelen, dat we vanuit onszelf niets beter zijn dan al die andere mensen, levend in de zonde. Wel verstaan we dan duidelijk de oproep: Gij geheel ànders, Gij hebt Christus leren kennen. Dan merken we op, dat Gods liefde zich ook over ons heeft ontfermd, o wonder van genade, terwijl Hij velen in de diepe duisternis van het ongeloof achterlaat. Dan moeten we onszelf ernstig onderzoeken: wie heb ik hier en nu lief, meer dan? Mijzelf in alle verlorenheid of klem ik mij vast aan God, aan Zijn Woord, aan mijn Redder, Christus.
En wat mensen dan doen, mij aandoen, ik ben en blijf veilig in Zijn hand, tot over dood en graf heen. Immers, Hij kocht mij met Zijn kostbaar bloed, Hem ten eigendom.
Joh 12,31 Nu is het oordeel dezer wereld; nu zal de overste dezer wereld buiten geworpen worden.
Met ‘wereld’ wordt hier twee keer de verdorven vijandige mensenwereld en de aarde bedoeld. De Heere Jezus profeteert hier, dat er een vastgestelde stap door God gezet wordt in de gang naar de verlossing van de aarde en de verloren uitverkorenen. Daarom twee keer: nu, in die punt van de tijd, door God soeverein vastgesteld en uitgevoerd. Daarin zien en kennen we God: onveranderlijk, alwetend, almachtig. Maar op tal van plaatsen in de Schrift past Hij Zich in Zijn spreken aan aan ons niveau, aan onze traagheid, aan ons onverstand, aan onze zwakheid.
Wellicht zou het ons anders verleiden tot verontschuldiging. Maar nu, door zo af te dalen tot ons niveau, beneemt Hij ons elk excuus en bewijst Hij onze diepe verdorvenheid. WIJ WILLEN NIET ANDERS!!! Zo lezen we in het voorgaande tot twee keer toe, dat de Heere Jezus verheerlijkt wordt en zal worden. Opnieuw blijkt Gods almacht en Gods actieve voorzienigheid, dat Hij alles en iedereen bewerkt en bestuurt naar Zijn raad, door niemand te keren of te weerhouden.
God toont Zijn almacht en de diepe afhankelijkheid van de duivel: hij kan niets doen of laten zonder Gods wil. Ja, hij werkt actief mee aan het verwezenlijken van de uitvoering van Gods raadsplan en heilsplan. En zoals de duivel dat doet, zo ook de ongelovigen, ook al bedoelen ze het tegenovergestelde, ja, ook al jagen ze met alle beschikbare mogelijkheden en middelen het tegenovergestelde na. Daarmee is God niet schuldig aan het doen van de duivel, zijn navolgers, op geen enkele manier, in geen enkel deel.
Het onderstreept de schuldige ongehoorzaamheid en verantwoordelijkheid van de duivel en zijn navolgers. Hij kan niet anders dan de leugen liefhebben en doen met als gevolg: ontwrichting, chaos, haat. Dat ziende, beseffen we des te meer hoe groot Gods goedheid en liefde is voor de aarde, het schepsel: hoeveel goeds, hoeveel rust, hoeveel harmonie, hoeveel welvaart heeft God in al die eeuwen gegeven, geeft Hij nog op veel plaatsen.
Welk een geduld heeft God met een zo door en door verdorven mensheid, die met haast de duivel achternaloopt en blindelings volgt en hem nog steeds gelooft op zijn woord in het paradijs; ook al spreken alle feiten tegen. Maar laat al die voorspoed ons de ogen niet dichtstrijken, alsof dat vanzelfsprekend is en alsof dat blijvend is. Dat benadrukt temeer, dat het jagen ernaar niet ons levensdoel mag of moet zijn of worden. Hoe laten velen zich daartoe verleiden, tot hun eigen onheil, want het is genieten voor enkele dagen, jaren.
Niemand weet immers de dag van zijn dood. Elke dag zien we en horen we dat mensen òf na langdurige ziekte òf heel plotseling door God weggeroepen worden. En we weten, dat geen mens iets kan meenemen of vasthouden. Alle banden van bloed of bezit worden van het één op het andere ogenblik doorgesneden. Wat is het leven en alles in het hier en nu vergankelijk!
Vervolgens zegt de Heere Jezus, dat de overste dezer wereld buiten geworpen zal worden, nu! En zijn plaats werd in de hemel niet meer gevonden. Hier wordt uitdrukkelijk gesproken over de duivel, de overste der boze geesten. Hem wordt voorgoed ontzegt, niet alleen de toegang, maar ook de mogelijkheid Gods kinderen voor God aan te klagen. De duivel wordt neergeworpen op de aarde en hij weet dat hij weinig tijd heeft.
Toch zien we, dat de mensen zó hardleers zijn, dat ze daarvan in het geheel niet onder de indruk zijn. Als de mens dat leest: wetende dat hij weinig tijd heeft, dan moet het meteen scherp tot de mens doordringen: we moeten ons met haast bekeren want de tijd is kort. Maar ja, de eeuwen verstrijken, we zien de zon, alles loopt op rolletjes en we vergeten de ernstige waarschuwingen. O, die ongelofelijke vergeetachtigheid van ons, die schuldige vergeetachtigheid van ons, dat we niet horen, dat we niet onthouden, dat we Gods Woord in kwaliteit maar zo op hetzelfde niveau zetten als een mensenwoord.
Dat we er maar zo achteloos aan voorbij lopen, niet één keer, vele malen, telkens weer. En wat zegt de Schrift daarover? Mensen in vroegere eeuwen waren niet anders. Dat kan ons geruststellen. Mensen hebben 120 jaar lang Noach horen profeteren, dat God vanwege de onbekeerlijkheid van de mensen en vanwege hun goddeloosheid de zondvloed op aarde zou brengen. De zondvloed kwam en sleurde alle mensen en dieren mee.
Leerde de mens daarvan?? Nee, pal ná de zondvloed deden ze opnieuw wat kwaad is in de ogen van de Heere. Sodom en Gomorra en bijliggende plaatsen werden vanwege hun goddeloosheid met name op seksueel gebied door God onderstboven gekeerd en met vuur verbrand, tot een eeuwig teken. Hebben al de mensen toen en later er van geleerd?? Nee, ze hebben zich omgekeerd, zagen de zon en leefden zorgeloos verder. Zó zijn wij, mensen, onverbeterlijk, ongezeglijk, weerbarstig, eigenwijs, eigenwillig. Hoe groot is het wonder dan, dat de Heere Jezus naar de aarde kwam zo vol met haat tegen Hem, dat Hij de wereld zó lief had en Zijn kostbaar leven overgaf tot redding van de Zijnen. Hem alle eer!
Joh 12,46 Ik ben een Licht, in de wereld gekomen, opdat een iegelijk, die in Mij gelooft, in de duisternis niet blijve.
Met ‘wereld’ wordt de verdorven vijandige mensenwereld bedoeld. Opnieuw betuigt Jezus, dat Hij gekomen is, vrijwillig, op Eigen initiatief. Het onderstreept het vijandig karakter van de mens, de onbekeerlijkheid. Ook na zoveel eeuwen van diepe ellende en afval, oorlogen, rampen en vele gruwelen is er geen vooruitgang te bespeuren, de vijandschap en haat zijn niet in te tomen. Zo door en door slecht is de mens, ben ik, bent u, geachte medeburger, naar zijn oude natuur.
Toch is Jezus vrijwillig gekomen, wetend dat de mensheid zó was en is. Zó lief had Hij de wereld! In deze tekst onderstreept Hij de oproep tot hen, die geroepen en getrokken worden tot de nieuwe gehoorzaamheid, tot het leven in nieuwe vrijheid, de vrijheid van het kind-zijn: wandel niet meer in de duisternis, hink niet meer op twee gedachten, probeer niet meer van twee walletjes te eten, besluit eindelijk eens wie je dienen wilt: God of de wereld, jezelf.
Hij roept tot een leven in het ware geloof, niet een naamgeloof, waarin we naar buiten toe schijnen gelovigen te zijn, maar als we bekeken worden naar onze gedachten, woorden en daden, dan blijft er weinig van geloof over, want dan passen we ons gemakkelijk aan bij de gang en het doen en het spreken van de wereld. Want wáár geloof bréékt met de wereld en haar begeren, wáár geloof ziet vèrder dan het hier en nu, wáár geloof ziet op Christus, op Zijn offer, wáár geloof ziet over dood en graf heen uit naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde waar gerechtigheid woont, waar we God in volmaaktheid, eeuwig mogen loven en prijzen.
Het is waar, voor die radicaliteit schrikken velen terug. En ze worden daarin gesteund door velen, die die radicaliteit angstvallig mijden, die die radicaliteit ook openlijk verafschuwen, ja, er voor waarschuwen. Dàt vraagt de Heere toch nergens van Zijn kinderen?? De Heere Jezus vraagt ergens: welke gemeenschap heeft het licht met de duisternis? Daarin klinkt dezelfde radicaliteit: òf licht òf duisternis, er is geen tussenweg, ook niet als die druk verkondigd en aangeprezen wordt. Kies dan heden, wie u dienen wilt. Blijf bij de gezonde leer en wandel in het licht.
Joh 12,47 En indien iemand Mijn woorden gehoord, en niet geloofd zal hebben, Ik oordeel hem niet; want Ik ben niet gekomen, opdat Ik de wereld oordele, maar opdat Ik de wereld zalig make.
Met ‘wereld’ wordt hier twee keer de verdorven vijandige mensenwereld bedoeld. De Heere Jezus borduurt hier voort op de vorige tekst. Daarin riep Hij de mensen op tot heilige wandel, wandel in het licht. In deze tekst benadrukt Hij sterk de eigen verantwoordelijkheid van ieder mens, opdat de mens, wie hij ook zij, géén excuus of verontschuldiging heeft.
Hoort u naar het woord, naar het woord van Christus? Dan weet u bij dezen, dat dat woord nóóit vrijblijvend is: ik zie wel of ik er wat mee doe. Nee, dat woord dringt aan op de beslissing: bewaren òf niet bewaren; er naar leven in gehoorzaamheid òf er niet naar leven in een leven van ongehoorzaamheid. En de Heere Jezus zegt uitdrukkelijk, dat Hij gekomen is, opnieuw: vrijwillig!, om te redden, te verlossen, te behouden.
En niemand zal het tot hier toe in zijn hoofd halen te denken, dat Hij er niet alle reden toe had, ja, dat Zijn tijdgenoten er toen niet alle aanleiding toe gegeven hadden, dat Hij zeer radicaal zou oordelen, zou veroordelen. Immers, met zó’n mensheid is toch niets te beginnen of te bereiken?? Puur stikdonkere duisternis, geen lichtpuntje te ontdekken, zó is de mens. Des te heerlijker klinkt hier dan ook het evangelie: IK BEN GEKOMEN OM TE BEHOUDEN!!!
En ineens krijgt de zinsnede ‘maar ze niet bewaart’ een heel zwaar gewicht, een gewicht van leven en dood, het gewicht van eigen verantwoordelijkheid, kijk in de spiegel: bewaar ik het woord van God wèl of bewaar ik het woord van God niét! En dan is tegelijk de daarop volgende zinsnede ’Ik oordeel hem niet, want Ik ben niet gekomen om de wereld te oordelen’ héél duidelijk: u, mens, u oordeelt zèlf, u oordeelt uzèlf, namelijk, als u de woorden van Christus wèl bewaart of ze niét bewaart. Hoe groot is die verantwoordelijkheid voor ieder mens, hier en nu! Van levensbelang.
5 juni 2012