– Johannes 8:25, 26: ‘Zij zeiden dan tot Hem: Wie zijt Gij? En Jezus zei tot hen: Wat Ik van de beginne ulieden ook zegge. Ik heb vele dingen van u te zeggen en te oordelen; maar Die Mij gezonden heeft, is waarachtig; en de dingen, die Ik van Hem gehoord heb, dezelve spreek Ik tot de wereld.’
Let wel: God is waarachtig! En dùs, dùs is Zijn leer waarachtig! Hoe wordt de mens steeds weer geconfronteerd met het begin: zijn zondeval! zijn ‘!’ zetten achter het uitgesproken wantrouwen van de duivel. Hier treedt de Zoon, Jezus Christus naar voren: onveranderlijk! ‘en de dingen, die Ik van Hem gehoord heb, dezelve spreek Ik tot de wereld.’ God is Eén. Zijn Woord is Eén! Al die leugens, al dat wantrouwen, ze kunnen en moeten meteen wèg! Ik beroep Mij op Mijn Zender, de Waarachtige. En zo Hij is, zo ben Ik, waarachtig. Daarom kàn Mijn getuigenis ook onmogelijk anders zijn dan Hij Mij heeft doen horen en zien.
Hoe vàls klinkt dàn elke dwaalleer, die afwijkt, die toevoegt, die wijzigt, naar eigen goeddunken. En de gelovige zwijgt, slaapt rustig verder, is niet ontzet, accepteert stenen voor Brood???
– Johannes 8:28, 29: ‘Jezus dan zei tot hen: Wanneer gij de Zoon des mensen zult verhoogd hebben, dan zult gij verstaan, dat Ik [Die] ben, en [dat] Ik van Mijzelve niets doe; maar deze dingen spreek Ik, gelijk Mijn Vader Mij geleerd heeft. En Die Mij gezonden heeft, is met Mij. De Vader heeft Mij niet alleen gelaten, want Ik doe altijd, wat Hem behagelijk is.’
De Zoon, getrouw in alles, gehoorzaam in alles. Het behaagt Hem, als Iemand, iemand, Zijn wil doet. Hoe vaak heeft de Heere Jezus niet betuigd, dat Zijn kinderen, Zijn gekochten Hem zullen navolgen, als gehoorzame kinderen. Als kinderen, die de wil van de Vader kennen. Waarom verstaan wij zo moeilijk? Of kan ieder mens elk Woord van God maar uitleggen en toepassen naar eigen goeddunken en inzicht? Terwijl de Zoon Zelf Zich van harte bindt aan: zoals geschreven staat!
De vraag is niet, of mijn gevoelens recht voor God zijn, mijn ervaring, mijn bevinding, of ik (naar eigen indruk) een ‘goede band’ met God, met Jezus heb. Het antwoord daarop is altijd subjectief, onzeker, onbetrouwbaar, wankel. De vraag is wèl, of ik van harte begeer – en er naar jáág! – in het geloof te leven naar uitwijzen van het geopenbaarde Woord! Dat is een levenslang leerproces en oefenproces. In vast vertrouwen, dat God mij leidt naar de eindbestemming, de vervulling, de voltooiing, van die processen, op de nieuwe hemel/aarde. Na weinige dagen van lijden. Maar het begin is er nú al, vandáág, in het geloof!
– Johannes 8:31, 32: ‘Jezus dan zei tot de Joden, die [in] Hem geloofden: Indien gijlieden in Mijn woord blijft, zo zijt gij waarlijk Mijn discipelen; En zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken.’
‘In Mijn woord blijven.’ Wie durft hier de gedachte alleen maar plaats te geven: ik kijk wel, wat ik er mee doe? Laat staan die gedachte in woord en daad in praktijk brengen, anderen daarin voorgaan en anderen daartoe verleiden. Let op de voorwaarde, die Christus stelt: ‘indien gijlieden in Mijn woord blijft!’, ‘zo zijt gij waarlijk Mijn discipelen.’ Wil iemand Christus volgen, hij voldoe aan die voorwaarde. Voldoet iemand niét aan die voorwaarde, dan ìs hij dus géén discipel van Christus. Zeg nou niet: ik wist het niet. U leest toch wat er staat?!?!
Na het voorgaande: wèg met al die eigenbedachte gefantaseerde verzinsels over al die eigen redeneringen en bevindingen. ‘In Mijn woord blijven.’ De volstrekt enige eis en voorwaarde en regel, die Christus soeverein stelt. Nergens in de Schrift leest u, dat het ook anders kan, dat God ook andere wegen en mogelijkheden wijst of toelaat of goedvindt. Hoe zwaar ligt daarin de eis, het gebod: Hebt elkaar van harte lief! In woord, in daad.
De Heere Jezus voegt aan het voldoen aan die voorwaarde enkele beloften toe: ‘En zult de waarheid verstaan,’, ‘en de waarheid zal u vrijmaken.’ Het is waar, we moeten het met schaamte erkennen: wat zijn wij traag, wat zijn wij lui, wat maken we er ons gemakkelijk van af. Maar laten we dat afleggen en elke dag met meer ijver beginnen en erin volharden. Het daadwerkelijk uitvoeren en invullen van die eigen verantwoordelijkheid – ieder op eigen plaats, gezamenlijk – de Heere wil dat zó zegenen, dat Hij door Zijn Geest gééft, dat wij de waarheid zullen verstaan. Welk een genade, onverdiend!
Dan die tweede belofte: ‘en de waarheid zal u vrijmaken.’ Hoe meer wij die waarheid verstaan, hoe meer die waarheid ons in de vrijheid van het kindschap zal leiden en bevestigen. Die vrijheid doet ons de bevrijding van zonde, vloek, schuld, duivel, de wereld en haar begeren steeds helderder ontdekken en ervaren. Die bevrijding zal ons steeds meer leiden tot het eigendom van Christus zijn, in leven en in sterven. Wonder op wonder.
Wie, die die vrijheid geproefd heeft, wie verlangt terug naar de slavernij van de knecht, de duivel? Wie wil het Brood des levens weer inruilen tegen waardeloze stenen?
– Johannes 8:40-43: ‘Maar nu zoekt gij Mij te doden, een Mens, Die u de waarheid gesproken heb, welke Ik van God gehoord heb. Dat deed Abraham niet. Gij doet de werken uws vaders. Zij zeiden dan tot Hem: Wij zijn niet geboren uit hoererij; wij hebben een Vader, [namelijk] God. Jezus dan zei tot hen: Indien God uw Vader ware, zo zoudt gij Mij liefhebben; want Ik ben van God uitgegaan; en kom [van Hem]. Want Ik ben ook van Mijzelve niet gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden. Waarom kent gij Mijn spraak niet? [Het is], omdat gij Mijn woord niet kunt horen.’
Inderdaad, God geloven op Zijn Woord. Ons van harte buigen onder het gezag van dat Woord. Omdat God Eén is. Alleen, dat is voor de natuurlijke mens onverdraaglijk, onuitstaanbaar, ontoelaatbaar. Pas op voor alle zelfvoldaanheid, alsof wij vanuit onszelf beter zijn. Integendeel, we moeten heel scherp de dodelijke vijandschap onderkennen, die de mens sinds de zondeval èigen is. Ieder gelovige zal erkennen, dat alleen de Heere hem overwonnen heeft, en door het geloof die wonderbare vrede in zijn hart legt: vrede met God door het ene offer van onze Heere Jezus Christus.
Het is en wordt zo gemakkelijk gewoonte, traditie, als we geboren zijn uit gelovige ouders, als we mochten opgroeien in een gezin, waar (levend) geloof woonde. Hoe vaak beseffen we, dat die feiten ons er des te scherper de ogen voor moeten openen, hoe rijk bevoorrecht we zijn boven hen, die dat niét ondervonden. Alleen, met die gegevens staan we nog aan het begin. Alle vanzelfsprekendheid en zelfingenomenheid moeten we ver van ons doen. Hoe gemakkelijk rusten we in traditie, gewoonte, en komen ons hele leven lang ook geen stap verder…
We onderkennen dan niet de dodelijke valkuilen waarin velen gevallen zijn en zijn blijven liggen. Hoe wordt deze gewoonte, deze traditie in bovengenoemd gedeelte beschreven en de daaruit voortspringende gevolgen openbaar. Nee, laten we niet met grote afkeuring hun doen en laten afwijzen en veroordelen. Dezelfde valkuil lezen we ook bij de profeten: des Heeren tempel zijn wij, is hier. En als deze gedachte onder het gewone volk leeft, regeert, vastgeroest is, dan wordt veelal het gebod ‘in Mijn woord blijven!’ hooguit nog een wens, een aanmoediging. Alleen, alle leven is er uit, het is nietszeggend, het is morsdood, het brengt niet meer tot beweging. Ieder ‘gelooft’ naar eigen goeddunken en we laten elkaar daarin vrij en ongemoeid. Het is kleurloze, smaakloze traditie.
En nee, dan is ook alle prediking daaraan onderworpen, daaraan ondergeschikt. Tenminste, zolang die prediking – de Inhoud! – die gewoonte, die traditie niet hardhandig wakkerschudt. Maar gebeurt dat, roept iemand daartoe op, dàn zijn de rapen gaar: dit kan niet, dit mag niet, dit is ontoelaatbaar. Wij willen rùst, rùst, rùst, in onze gewoonte, in onze traditie, want zó kabbelen we rustig verder, van dag tot dag, van jaar tot jaar, van wieg tot graf. We worden geboren in traditie, we sterven in traditie, rùst.
En de leiders, de voorgangers? Veelal kennen zij die gewoonte ook, die traditie ook, die rùst ook. Kùnnen zij die kennen. Kennen zij het Woord ook? Kennen zij de spanning van de eis, het gebod: BLIJF IN MIJN WOORD!!! ook? Of willen ze die niet kennen? De geschiedenis leert ons, dat er in elke tijd veel broodprofeten waren en zijn. Ze passen de inhoud en de boodschap van het Woord aan aan de vraag en wens van de hoorder. Naar de ontstane en gegroeide traditie. Nee, we staan en stonden die traditie tóe. We onderkenden de dodelijke gevaren van traditiegeloof niet en we bestreden ze daarom ook niet.
We noemen de volgende teksten, hoe het Woord getuigt over het werk van (valse) profeten, en de gevolgen, en de oordelen:
– Deuteronomium 13:1-5: ‘Wanneer een profeet, of dromen-dromer, in het midden van u zal opstaan, en u geven een teken of wonder; En dat teken of dat wonder komt, dat hij tot u gesproken had, zeggende: Laat ons andere goden, die gij niet gekend hebt, navolgen en hen dienen; Gij zult naar de woorden van die profeet, of naar die dromen-dromer niet horen; want de HEERE, uw God, verzoekt ulieden, om te weten, of gij de HEERE, uw God, liefhebt met uw ganse hart en met uw ganse ziel. De HEERE, uw God, zult gij navolgen, en Hem vrezen, en Zijn geboden zult gij houden, en Zijn stem gehoorzaam zijn, en Hem dienen, en Hem aanhangen. En diezelve profeet, of dromen-dromer, zal gedood worden; want hij heeft [tot] een afval gesproken tegen de HEERE, uw God, Die ulieden uit Egypteland heeft uitgevoerd, en u uit het diensthuis verlost; om u af te drijven van de weg, die u de HEERE, uw God, geboden heeft, om daarin te wandelen. Zo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen.’
– Deuteronomium 18:18: ‘Een Profeet zal Ik hun verwekken uit het midden hunner broederen, als u; en Ik zal Mijn woorden in Zijn mond geven, en Hij zal tot hen spreken alles, wat Ik Hem gebieden zal.’
– Deuteronomium 18:20: ‘Maar de profeet, die hoogmoediglijk zal handelen, sprekende een woord in Mijn Naam, hetwelk Ik hem niet geboden heb te spreken, of die spreken zal in de naam van andere goden, dezelve profeet zal sterven.’
– Jeremia 1:7, 8: ‘Maar de HEERE zei tot mij: Zeg niet: Ik ben jong; want overal, waarhenen Ik u zenden zal, zult gij gaan, en alles, wat Ik u gebieden zal, zult gij spreken. Vrees niet voor hun aangezicht, want Ik ben met u, om u te redden, spreekt de HEERE.’
– Jeremia 1:17: ‘Gij dan, gord uw lendenen, en maakt u op, en spreek tot hen alles, wat Ik u gebieden zal; wees niet verslagen voor hun aangezicht, opdat Ik u voor hun aangezicht niet versla.’
– Jeremia 5:31: ‘De profeten profeteren valselijk, en de priesters heersen door hun handen; en Mijn volk heeft het gaarne alzo; maar wat zult gij ten einde van dien maken?’
– Jeremia 14:14: ‘En de HEERE zei tot mij: Die profeten profeteren vals in Mijn Naam; Ik heb hen niet gezonden, noch hun bevel gegeven, noch tot hen gesproken; zij profeteren ulieden een vals gezicht, en waarzegging, en nietigheid, en bedriegerij huns harten.’
– Mattheüs 23:29-37: ‘Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij bouwt de graven der profeten op, en versiert de graftekenen der rechtvaardigen En zegt: Indien wij in de tijden onzer vaderen waren geweest, wij zouden met hen geen gemeenschap gehad hebben aan het bloed der profeten. Aldus getuigt gij [tegen] uzelven, dat gij kinderen zijt dergenen, die de profeten gedood hebben. Gij [dan] ook, vervult de mate uwer vaderen! Gij slangen, gij adderengebroedsels! hoe zoudt gij de helse verdoemenis ontvlieden? Daarom ziet, Ik zend tot u profeten, en wijzen, en schriftgeleerden, en uit dezelve zult gij [sommigen] doden en kruisigen, en [sommigen] uit dezelve zult gij geselen in uw synagogen, en zult hen vervolgen van stad tot stad; Opdat op u kome al het rechtvaardige bloed, dat vergoten is op de aarde, van het bloed des rechtvaardigen Abels af, tot op het bloed van Zacharia, de zoon van Barachia, welke gij gedood hebt tussen de tempel en het altaar. Voorwaar zeg Ik u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht. Jeruzalem, Jeruzalem! gij, die de profeten doodt, en stenigt, die tot u gezonden zijn! hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugels; en gijlieden hebt niet gewild.’
Huiveringwekkend! Hoe groot is de verleiding de eeuwen door, om de boodschap aan te passen, om de scherpte te verwijderen, om eerst te letten op de (vermoedelijke) reacties van de hoorders. Hoe heeft de Heere Jeremia bezwóren àlles te spreken tot het volk, wat de Heere gebood. Hoe goed kent de Heere alle zwakheid en wankelmoedigheid van Zijn kinderen. Nee, de Heere praat dat niet goed, integendeel, maar Hij vermeerdert kracht, Hij sterkt en doet volharden.
Maar als we dat ook bij onszelf zo onderkennen, die moedeloosheid, die zwakheid, laten we onze toevlucht bij Hem zoeken en Hem bidden om vrijmoedigheid om te getuigen, om staande te blijven, om te volharden. In waar geloof. Ook, dat we niét afdoen, niét toedoen, maar de hele raad van God verstaan en belijden en uitdragen.
Hoe leert de Schrift, dat het optreden van ware èn valse profeten niét alleen plaatsvond tot Jezus optreden, maar dat het plaatsvindt tot aan de jongste dag. Opdat we niet verbaasd zijn als het gebeurt, maar dat we des te meer waakzaam zijn, om te onderkennen en te onderscheiden. Zien we daarbij, dat traditie daarin steeds weer een heel negatieve rol speelt en invloed heeft. Het lévende verwordt tot gewoonte, het actieve tot rustend, het Licht schijnt niet meer uitbundig maar past zich aan aan de gedachte en gewoonte van het algemene, het zout verliest steeds meer kracht: er gaat niets meer van uit! en stagneert en loopt vast in alle stroperigheid van ‘zo hebben we het altijd gedaan en gedacht.’ Het raakt ingesleten, het roest vast, er is geen beweging meer in te krijgen.
Hoe indringend is het Woord van de Heere in Richteren 1:10-13: ‘En al datzelve geslacht ook tot zijn vaderen vergaderd was; zo stond er een ander geslacht na hen op, dat de HEERE niet kende, noch ook het werk, dat Hij aan Israel gedaan had. Toen deden de kinderen Israels, dat kwaad was in de ogen des HEEREN, en zij dienden de Baals. En zij verlieten de HEERE, hunner vaderen God, Die hen uit Egypteland had uitgevoerd, en volgden andere goden na, van de goden der volken, die rondom hen waren, en bogen zich voor die, en zij verwekten de HEERE tot toorn. Want zij verlieten de HEERE, en dienden de Baal en Astharoth.’
Wat zien we? Elk geslacht, en ieder persoonlijk in dat geslacht, zal telkens weer zijn uiterste best moeten doen om de Heere te dienen naar Zijn Woord. Alle vanzelfsprekendheid en automatisme moet vèr van ons afstaan. De geschiedenis leert, dat er door Gods genade mensen bleven, die hun kinderen naarstig onderwezen. We lezen ook diverse keren, dat kinderen dat onderwijs naast zich neerlegden, voor kennisgeving aannamen, en in eigenwilligheid verder gingen.
Mochten we zelf tot een huwelijk komen, kinderen ontvangen, proberen hen in leer en leven voor te leven, wat zien we? Hoe moeizaam, hoe gebrekkig, hoe zwak, was de opvoeding vaak. Wat weten we van alle stille strijd en moeite en verdriet, waar kinderen de Heere de rug toekeerden, het geloof vaarwel zeiden, eigenwilligheid verkozen en bewandelden? Hoe oppervlakkig is onze waarneming vaak plus de daarop volgende be- en veroordeling. Elke dag moeten we leren en geleerd worden.
Hoe kunnen zorgen voor de toekomst betreffende onze kinderen met betrekking tot het geloof ons bezig houden. Telkens weer blijkt: vandaag doen wat onze hand vindt om te doen. En als die arbeid in getrouwheid, vanuit waar geloof, gedaan wordt, dan mogen we de Heere smeken om Zijn zegen daarover. Hij Alléén is bij machte hen vast te houden, hen op Zijn tijd tot het ware geloof te brengen. Zeker, Hij wijst daartoe de geëigende middelen aan: opvoeding, onderwijs, prediking, voorleven.
Maar ook daarin kan traditie zo gemakkelijk insluipen. Doen, zoals we altijd deden; doen, zoals we van onze ouders geleerd hebben; doen, zoals we op school geleerd hebben, in de kerk. Het kan zo gemakkelijk pàssiéf gebeuren. En zien we dan vervlakking, achteruitgang, terugval in het christelijk leven op veel terreinen, hoe gemakkelijk vervallen we tot de uitspraak: gelukkig, ze (de kinderen) doen nog dat, ze komen daar nog, ze doen nog niet daaraan mee, ze … Maar wordt het dodelijke onderkend van het passieve, van de stilstaande traditie, dat er geen beweging meer in is te krijgen? Het zijn momentopnames en we moeten telkens weer bijstellen.
We moeten als ouderen, ouders voorop gaan, de weg wijzen, niet tevreden zijn met stilstand, niet berusten, niet vooruitschuiven. Zolang de Heere ons de mogelijkheid en gelegenheid geeft, zullen we moeten voorleren, voorleven, actief, als lichtend licht, als zoutend zout, onverminderd. Ook, als het lijkt, dat het niets helpt, ook, als het leidt tot smaad en spot en minachting en uitwerping. Geeft de Heere niet de opdracht tot trouw zijn?
Hij geeft geen opdracht tot controle wat de vrucht, de uitwerking ervan is. We zouden spoedig stoppen, snel de moed verliezen. Zó scheef zit de mens in elkaar! Gods geduld met ons kan nooit groot genoeg zijn, maar als wij iets doen dan moet het resultaat direct zichtbaar zijn. We vergeten, hoe God met mìj, met òns, zóvéél jaren geduld gehad heeft en nog elke dag heeft. Dat moet ons er elke keer weer toe brengen: getrouw zijn, bidden om Gods zegen over ons werk daarin, en het verder bij Hem neerleggen òf en wannéér Hij vrucht wil geven.
Wee ons, als wij het beter (willen) weten dan Hij, en al gauw zeggen, denken: HET HELPT TOCH NIET! En dus stoppen. Want het volgend ogenblik doen we met anderen mee in het ons overgeven aan traditie, aan passief toekijken vanaf de zijlijn hoe ontwikkelingen verder gaan. En zeker, vanaf de zijlijn is het gemakkelijk klagen, ook commentaar leveren op wie wèl actief probeert trouw te zijn. En dat ondanks alle tegenwerking en kritiek.
Het is puur mènselijk, die reacties. Het is puur mènselijk, niet verder kijken dan wat voor ogen is en beredeneerd kan worden. Tegelijk, het toont en openbaart intense BLINDHEID. Hoe groot was die blindheid van de oversten bij het kruis, uitkomend in spot en smaad en minachting. Zij wìsten het toch zo goed??? Zij zágen het resultaat toch aan het kruis??? En enkele dagen later bedenken ze de grofste leugens en smaad om Christus opstanding verborgen te houden. De mens kàn in die blindheid niet verder kijken, de mens wìl ook niet ziende worden, in geloof.
Daarom, de gelovige moet leren in het geloof altijd veel verder vooruit te kijken dan het moment. Zich daarbij telkens opnieuw herinnerend, dat Christus gezegd, beloofd heeft: Ik ben met u, alle dagen, tot aan de voleinding der wereld. Dat betekent voor ons: trouw zijn, ziende en vertrouwend op die belofte. Want Hij kòmt!
Hoe krachtig is de Heere Jezus Zelf opgetreden, tégen alle kwade gevolgen van gewoonte en traditie. Hoe heeft Hij de lauwheid en laksheid, ook de zelfvoldaanheid en zelfingenomenheid ontmaskerd en openlijk blootgelegd. Opdat de mensen wakker zouden schrikken en zich met haast bekeren. Tegelijk, het is heel breed opgetekend, opdat de volgende geslachten des te opmerkzamer gewaarschuwd zouden en zullen zijn. We schrikken. In de tijd van het Nieuwe Testament, tot vandaag toe, kunnen we er nauwelijks wat van opmerken. De mens zakt maar zo weer terug in al die gezapigheid: we willen RUST! We rusten in onze afkomst, in onze traditie, in onze gewoonte.
De Heere Jezus onderkende: het is dóód geloof! Jullie stáán niet in Mijn Woord! Het is enkel traditie, vleselijke nakomelingen van Abraham te zijn. Maar Abraham rustte niét op vleselijke afkomst, maar op wáár geloof, op Gods Woord! En in dat geloof offerde hij zijn zoon Izak. Hij stònd in Mijn Woord en gehoorzaamde die opdracht. En zó werd het hem gerekend tot gerechtigheid. Maar zonder geloof is dat onmogelijk.
De Heere Jezus gaat verder. Hij wijst hen de gevolgen, de noodzakelijke gevolgen van hun dood geloof aan: zij verdragen Zijn Woord niet, ze verstaan het ook niet. Christus plaatst hen voor Zijn ontmaskerend Woord: liefhebben òf haten. Vanuit dóód geloof móeten ze háten, dodelijk háten. De Boodschap, en zó de Boodschapper. Hoe sterk ook steeds weer beklemtoond wordt, dat boodschap en persoon gescheiden moeten blijven, het blìjkt steeds weer een illusie. De Heere Jezus zegt het openlijk: daarom willen jullie Mij doden, om Mijn Woord.
Dan zien we ook de gevolgen: de traditie, de gewoonte neemt gaandeweg de eerste plaats in, in orde, in volgorde. En ingeslopen en ingeslepen en aangewende gebruiken en gewoontes worden met de zwaarste maatregelen verdedigd en beschermd, ook als ze tégen het Woord van God ingaan, ja, daarmee strijden, ook als ze openlijke zonde en afdwaling ongemoeid laten. Wordt men daarop aangesproken, dan is er zwìjgen, verbod tot spreken daarover. Des te meer blijkt Schriftstudie zo uitermate noodzakelijk, opdat we door gewoonte en traditie niet ingekapseld worden en daardoor van het Woord beroofd worden.
Laten we Christus navolgen. Hij heeft niét gerust, vóórdat Hij àlles gesproken en àlles gedaan had waartoe de Vader Hem zond. En dat om zondaren vrij te kopen, zondaren zoals wij! Dan mogen we uitzien naar de eeuwige rust, in Christus. Maar hier en nu is er voortdurende strìjd, strìjd om te onderscheiden, strìjd om niet in te slapen temidden van alle gezapigheid, strìjd om niet toe te geven aan de aanhoudende verlokking tot rustnemen, strìjd om te strijden tegen alle afval, alle verleiding, alle afdwaling, alle goddeloosheid, alle gemakzucht, alle toegeeflijkheid aan alle vleselijk begeren, strìjd om staande te blijven in het ware geloof, strìjd om te stáán in het Woord.
Nee, niet strijden in eigen kracht, naar eigen inzicht. Maar ziende op Christus: HIJ OVERWON! En in Hem mogen we overwinnen, Hem alleen alle eer. Blijvend in Zijn Woord!
Er is nog een aspect wat we moeten noemen: de maniér van strijden. De Heere Jezus strijdt met het Woord. En dat Woord is scherp! Maar welke methoden de duivel ook aanwendt, Jezus blijft strijden met het Woord. Zelf zegt Hij, Johannes 18:20: ‘Jezus antwoordde hem: Ik heb vrijuit gesproken tot de wereld; Ik heb alle tijd geleerd in de synagoge en in de tempel, waar de Joden van alle plaatsen samenkomen; en in het verborgen heb Ik niets gesproken.’ Ons ten voorbeeld. Met het Woord van God, openlijk strijden en getuigen.
De duivel doet zich graag voor als een engel van het licht. Maar we zagen al, dat zijn taktiek veelal de methode van geniep is, in het verborgen, achter gesloten deuren. O zeker, omringd met allerlei schijnargumenten, die dat ‘verklaren’, die dat ‘noodzakelijk’ maken. Hier ook: Jezus zegt het openlijk, met het Woord, vlijmscherp. De Joden verdragen het niet. Dan zeggen ze niet dat ze Jezus willen doden, nee, Jezus Zèlf zegt het hun, door de Geest.
En zo zien we de hele Schrift door, dat de duivel nooit openlijk vanuit de Schrift strijdt. Het gaat altijd via verdachtmakingen, leugen, bedrog, schijn, misbruik maken van onwetendheid, valse argumentatie, maar als het hem past ook met overrulen, geweld, chantage, intimidatie, intriges, enz. enz. Ook met geweld, grof geweld. Vergelijk Job.
Zelfs aan de manier van strijden, argumenteren, getuigen, kan men zien door wie men aangestuurd, aangedreven wordt. Is het door de Geest van God, het is getuigen met en vanuit het Woord, openlijk, zonder iets achter te houden of te verzwijgen. Is het door de duivel, dan kunnen alle vrome woorden de maniér niet verbergen.
Nee, dat betekent niét, dat we hen dan kunnen overtuigen, ook niet als we hen doorzien. Want ontkennen met het meest uitgestreken gezicht en met de grootste verbazing, ze horen bij het optreden en handelen ‘als een engel van het licht’. Geloof hen niét. Is het ene niet overtuigend duidelijk genoeg, dan wel het andere. En we mogen God smeken, dat Hij – Hij, Die alle harten en gedachten en beweegredenen kènt – ons wijsheid en inzicht wil geven, dat we niet verleid en misleid worden.
Wat een rùst geeft het, te weten, dat Gòd al hun drijven kènt en doorgròndt. Hij zal nooit toestaan, dat zij bereiken wat ze willen. Wat een rùst geeft het, te weten, dat Gòd rechtvaardig oordeelt, op Zijn tijd, op Zijn wijze. Dan weten we ons klein, ziende al onze zwakheid en beperktheid en onwetendheid. Tegelijk, de Heere kent ons hart, en Hij weet, dat we niet iets van onszelf voor ogen hadden en hebben, maar Zijn eer, de grootheid van Zijn Naam, Zijn rijk.
En opnieuw is er die scherpe vraag: Wie, wie drijft ons aan, Wie, wie beheerst en regeert ons? Want we zijn onderweg en we kunnen nooit twee heren dienen. We dienen in oprechtheid òf we zijn slaven in leugen en bedrog.
27 september 2014