artikel ds. C. Sonnevelt in RD van 8 november 2018 in het katern Kruispunt, themanummer over 400 jaar Synode van Dordrecht.
Vijf vingers die naar boven wijzen
Over de Dordtse Leerregels zijn al heel wat vragen gesteld. Begin jaren negentig schreef ik een boekje over dit indrukwekkende belijdenisgeschrift. Een aantal vragen die ik daarna kreeg –meestal van jonge mensen; soms ook van ouderen– zet ik hier op een rijtje. Ik probeer een antwoord te formuleren.
1. Waarom zijn de Dordtse Leerregels eigenlijk opgesteld?
In de tijd van de Hervorming –vorig jaar vijf eeuwen geleden– was het duidelijk geworden: er is zaligheid, alleen door het geloof en niet door onze werken. Helaas maakten sommigen nu weer een „werk” van het geloof: een mens moest met behulp van zijn „vrije wil” tot Christus komen. Zo zei Arminius het, en zijn aanhangers (de arminianen) volgden hem daarin. Dit alles leidde tot hevige strijd in de kerk en grote verdeeldheid in ons land. In Dordrecht werd –vier eeuwen geleden– de strijd beslist.
2. Was de strijd met de remonstranten niet een typisch Nederlands verschijnsel?
Op de Synode van Dordrecht waren niet alleen afgevaardigden van de Nederlandse kerken aanwezig. Er waren ook Engelsen, Duitsers, Zwitsers en anderen. Het geschilpunt was al eeuwen oud. Rond het jaar 400 had Pelagius gesteld dat de mens wordt geboren als een onbeschreven blad papier. Augustinus had zich daar vierkant tegen gekeerd. In de Rooms-Katholieke Kerk ging men niet zo ver als Pelagius. De mens zou ziek en zwak zijn, maar niet dood of vijandig. Dit semi-pelagiaanse denken werd opgepakt door de remonstranten.
3. Zijn de Dordtse Leerregels ook buiten Nederland bekend?
Jazeker. In de Engelstalige wereld spreekt men wel van ”TULIP” (het Engelse woord voor tulp). Die vijf letters staan voor ”total depravity” (totale verdorvenheid), ”unconditional election” (onvoorwaardelijke uitverkiezing), ”limited atonement” (beperkte verzoening), ”irresistable grace” (onwederstandelijke genade) en ”perseverance of the saints” (volharding der heiligen). Over heel de wereld vind je de zogenoemde ”Five Point Calvinists”. De gereformeerde heilsleer wordt in toenemende mate door jonge christenen omhelsd, tot in Azië en Afrika toe.
4. U hebt jarenlang op het zendingsveld in Nigeria gewerkt. Kwamen de Dordtse Leerregels daar voor uw gevoel niet erg op afstand te staan?
Nee, in feite is het omgekeerde gebeurd. Kenmerkend voor de Afrikaanse traditionele religies is dat de mens samenwerkt met zijn god of goden. En dat is precies de kern van het remonstrantse denken. Daarbij kwam dat de invloed van evangelische kerken steeds meer voelbaar werd. Als antwoord daarop heb ik een samenvatting van de Dordtse Leerregels gemaakt onder de titel ”Five Fingers Pointing to Heaven”. Het woord ”tulip” zei de mensen niets; die bloem wil immers niet groeien in de tropen. We hebben daarom de toevlucht genomen tot het ezelsbruggetje van vijf vingers die allemaal naar boven wijzen – Five Fingers Pointing to Heaven dus.
5. Waar gaat het eigenlijk over in de Dordtse Leerregels?
Om dat ene woordje: ”boven”. De zaligheid is uit Hem, door Hem en tot Hem. Er is geen vrije wil, maar –Gode zij dank– er is een vrije gunst die eeuwig Hem bewoog. Het gaat bij de leer van Gods welbehagen “om het hart van de kerk”(de titel van het boekje dat ik hierboven noemde). Het gaat uiteindelijk om de eer van God, ook wanneer we belijden dat wij in zichzelf totaal verdorven zijn. Als we nog iets aan onze zaligheid konden toedoen, zou Hij niet alle eer ontvangen. De gewillige mens geeft dan de doorslag. Niet God, maar de mens komt in het middelpunt te staan. Maar dan staat ook de zaligheid op losse schroeven.
6. Is de leer van Dordt geen harde leer?
Het is hard als we de zaligheid zelf moeten verdienen. Het is niet minder hard als we haar zelf moeten toepassen. Denk maar aan iemand die met gebroken benen en armen in een ravijn ligt en een touw krijgt toegeworpen: „Aanpakken jij! En vasthouden!” Die vergelijking is eigenlijk nog te zwak. Want wij wíllen niet eens geholpen worden. En we hebben meer dan een been gebroken; we zijn in Adam doodgevallen. Dordt laat ons het wonder van Gods eenzijdige liefde zien: Christus is afgedaald in het ravijn. Hij Die als Borg geleden heeft, Hij maakt zondaren levend en neemt hen mee naar boven.
7. Zijn de Dordtse Leerregels niet erg dogmatisch en stoffig?
De leerstukken van Dordt zijn geen stukken leer, maar ze zijn Bijbels en bevindelijk. Lees maar in paragraaf 16 van hoofdstuk I hoe pastoraal bewogen de Dordtse vaderen mensen aanspreken die met veel twijfel en aanvechting worstelen. Wie zegt dat de Leerregels stoffig zijn, heeft ze misschien nooit gelezen.
8. Zijn de Dordtse Leerregels eigenlijk geen mensenwerk?
Natuurlijk staat een belijdenisgeschrift niet op dezelfde hoogte als de Schrift. De Dordtse Leerregels zijn niet geïnspireerd. Maar ze zijn wel geput uit Gods Woord. Bovendien is dit geschrift geen bundel meditaties van een willekeurige dominee, maar een document met kerkelijk gezag.
9. Zijn de Bijbelteksten die gebruikt worden echte bewijzen? Gaat het bijvoorbeeld in Romeinen 9 wel over de verkiezing van mensen tot de zaligheid?
Daar gaat het wel degelijk over. Paulus worstelt met de vraag waarom sommigen binnen Israël tot het geloof in Christus zijn gekomen terwijl zoveel anderen Hem verwerpen. Hij krijgt te zien dat dit voortvloeit uit Gods verkiezend welbehagen: „Jakob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat” (Romeinen 9:13). Daar kun je echt geen draai aan geven. Het gaat hier niet over de verkiezing van het volk Israël in algemene zin of over een verkiezing tot dienst.
10. Arminius zou gezegd hebben dat wij uit onszelf kunnen geloven. Is dat waar?
Nee, dat is niet waar. We moeten eerlijk zijn. Arminius zei echt wel dat we genade nodig hebben om te kunnen geloven. Maar hij gebruikte het woord genade in een andere zin. Bij hem was genade geen vrije genade, geen alles-overwinnende genade, maar helpende genade. De volgelingen van Arminius vandaag –ook binnen onze eigen kerkelijke kringen– zijn inmiddels veel arminiaanser dan Arminius zelf was.
11. Je leest vaak dat de uitverkiezing bedoeld is als troost. Als dat klopt, waarom hebben de remonstranten er zich dan zo aan geërgerd?
De leer van vrije, soevereine genade is vooral bedoeld tot verheerlijking van God. Zij is de doodsteek voor onze hoogmoed. Pas als je dat beleeft, is deze leer tot troost. De ergernis van de remonstranten is dus goed te begrijpen. Als het gaat over zalig worden, worden wij driemaal uitgeschakeld: in de verkiezing door God, in de verzoening door Christus en in de wedergeboorte door de Heilige Geest. Welk braaf mens zou dan niet woest worden? Het is pure genade als we het daarmee eens worden.
12. Als er een verkiezing is, is er dan ook een verwerping?
Ja, daar zijn de Dordtse Leerregels heel duidelijk in. Je kunt natuurlijk stellen dat God sommige mensen voorbijgaat en laat liggen in hun val. Maar ook dan spreek je over een keuze, over een daad van God.
13. Ik krijg soms het idee dat er nog wel eens over de verkiezing wordt gepreekt, maar (bijna) nooit over de verwerping. Vergis ik me daarin?
Nee, ik ben bang dat je gelijk hebt. Velen die zich gereformeerd noemen geloven nog wel in een verkiezing, maar niet meer in een verwerping. Onze vaderen beleden zowel het een als het ander. Ze deden dat op een voorzichtige en evenwichtige wijze, maar ze verzwegen de waarheid van de verwerping niet.
14. Lopen we niet het gevaar dat we lijdelijk worden door de leer van de uitverkiezing?
Als iemand lijdelijk wordt, is dat niet de schuld van de Schrift of van de Dordtse Leerregels, maar van ons eigen boze hart. Je kunt met de waarheid altijd de verkeerde kant uitgaan. Paulus had daar in zijn tijd ook al mee te maken. We moeten uit angst voor misbruik echter niet zó de verantwoordelijkheid van de mens benadrukken dat we aan de andere kant in de sloot terechtkomen.
15. De Dordtse Leerregels zijn nu al 400 jaar oud. Wat hebben wij daar vandaag nog mee te maken?
De remonstrant is van alle tijden. Hij zit in ons hart en hij is springlevend. Daarom is ”Dordt” blijvend actueel. Wat ons kerkelijk leven betreft geldt: “Hoe dichter bij Dordt, hoe beter het wordt!
Enkele aantekeningen, opmerkingen:
a. In de Dordtse Leerregels wordt breed stilgestaan bij de verkiezing en verwerping. En de Schriften benoemen ze overduidelijk. Geen enkel misverstand. Echter, de verkiezing en verwerping hebben een dermate prominente plaats gekregen in aandacht en beleving, dat ze de in de Schriften overduidelijk aanwijsbare òrde ernstig verstoren. Want als die prominente plaats in òrde jùist was, – zoals in de Geref. gezindte breed verkondigd en uitgedragen wordt! – dan zouden de Schriften heel anders tot ons gekomen zijn.
Maar de Schriften tonen overduidelijk, dat God over Zijn verkiezing en verwerping niet geheimzinnig spreekt, in bedekte termen, maar duidelijk. Tegelijk moet heel duidelijk zijn, dat God ze zó vermeldt, dat het onweerlegbaar is voor alle mensen, dat de hele leer van verkiezing en verwerping Gòds zaak ìs èn blìjft!!! Ofwel, de mens leest de feitelijkheid ervan; tegelijk zèt diezelfde mens Deut. 29:29 scherp voor ogen en wèigert nieuwsgierig te onderzoeken of hij middels studie, redeneren, filosoferen, fantaseren, tot dieper inzicht in verkiezing en verwerping kan komen. Dus méér dan geopenbaard is.
Want iedereen moet vaststellen, dat met die herhaalde aandacht en uitleg en toepassing voor verkiezing en verwerping er een geweldig spanningsveld gevormd wordt, wat vervolgens tot een enorme geestelijke belasting wordt. Want even later bepalen theologen, voorgangers, oudvaders, aan welke voorwaarden de mensen moeten voldoen, hoe ze tot het inzicht en kennis en beleving en ervaring moeten en kunnen komen om te wéten, dat zij inderdaad door God Zelf aangeraakt zijn en zó kenbaar zijn als behorend tot de uitverkorenen.
Maar is dat tot nu toe niet gebeurt, ja, dan moet ernstig gevreesd worden voor eigen zieleheil en zaligheid. Hier openbaart zich een volgend element: hoe word IK zalig?! Alleen, de Schriften wijzen die vraag telkens weer scherp terug. Want onderkèn in die vraag de duivelse arglistigheid, namelijk, dat de MENS en zijn WELZIJN weer in het middelpunt komen te staan. Ofwel, die geweldige HOOGMOED in de MENS staat weer vooraan en wordt van alle kanten bewierookt. En vervolgens, hoe graag laat de MENS zich dat welgevallen en gaat in die gedachte mee en is blind voor die duivelse arglist!
Het Woord van God doet ons echter scherp zien, dat de mens de duivel gevolgd is in de revolutie, in opstand is gekomen en Gods Woord verschrikkelijk heeft beroofd van alle kracht en aanzien en majesteit en heerlijkheid, door dat Woord te houden voor niets meer dan elk mensenwoord. Met als gevolg, dat ieder mens over Gods Woord mag spreken en denken naar èigen goeddunken, vervolgens Dat mag uitleggen en uitvoeren en toepassen en leren naar èigen inzicht, of daarin tal van oudvaders blind navolgen en naspreken zònder hen kritisch te bevragen òf hun gebrachte leer inderdaad juist en zuiver is naar héél de geopenbaarde Schrift.
Tegelijk, als er inderdaad zo klemmend vastgehouden wordt aan leringen van oudvaders, aan de kanttekeningen bij de Statenvertaling, dan moet toch al snel de gedachte opkomen, dat de Heilige Geest (blijkbaar!!!) sinds die tijd werkloos achteroverleunt en alleen nog toeziet of alle volgende geslachten zich daaraan vasthouden en die personen nauwkeurig navolgen. Maar néén!, de Heilige Geest geeft telkens weer nieuwe inzichten en openbaart in alle volgende geslachten nieuwe openbaringen, die – inderdaad! – daarvóór niét gezien werden. Ìn en náár de Schriften!
Daarom is er van de Heere sinds de zondeval één doorlopende oproep aan àlle mensen: BEKEER u en GELOOF Mij op Mijn Woord, zoals vóór de zondeval. In de òrde van het kindschap! Want in de zondeval heeft het kìnd – de mens – zich tot slaaf van de knècht – de duivel, opstandige engel – gemaakt en gesteld. En dóór het GELOOF moet diezelfde mens de zonde haten en ontvluchten en de duivel, de wereld en alle lusten van het eigen vlees overwinnen. Alleen door het GELOOF, wat door God Zelf soeverein gewerkt wordt in mensen. Inderdaad, die voortdurende oproep tot GELOOF en BEKERING ìs en blìjft de verantwoordelijkheid van de mèns. En gelóóft die mens God dan op Zijn Woord, dan belijdt diezelfde mens met haast, dat het enkel Gòds werk in hem geweest is en is, dat hij gelooft en in dat geloof vaststaat. Geen enkele verdienste aan de kant van de mens, enkel God alle lof en eer en aanbidding.
Dat betekent overduidelijk, dat voor de mèns die voortdurende oproep tot GELOOF en BEKERING in òrde op de eerste plaats stáát en móet staan en moet blìjven staan! Hoe duidelijk openbaart de Schrift dat. Want vervolgens zoekt en vraagt de Heere Zelf om de vrùchten op dat gelóóf, dat die vruchten openbaar worden, voor Gòd! En iedereen zal moeten erkennen, dat dieper inzicht (indien mogelijk!, indien toegestaan!) in de leer van verkiezing en verwerping voor God géén vruchten voortbrengt tot Zijn eer. Net zo min tot heil van de naaste. Ze leiden enkel tot een geweldige passiviteit en verlamming, die het voortbrengen van vruchten verstikt.
b. Nu nog enkele opmerkingen n.a.v. enkele vragen en antwoorden in uw artikel. Betreft:
1. Waarom zijn de Dordtse Leerregels eigenlijk opgesteld?
In de tijd van de Hervorming –vorig jaar vijf eeuwen geleden– was het duidelijk geworden: er is zaligheid, alleen door het geloof en niet door onze werken. Helaas maakten sommigen nu weer een „werk” van het geloof: een mens moest met behulp van zijn „vrije wil” tot Christus komen. Zo zei Arminius het, en zijn aanhangers (de arminianen) volgden hem daarin. Dit alles leidde tot hevige strijd in de kerk en grote verdeeldheid in ons land. In Dordrecht werd –vier eeuwen geleden– de strijd beslist.
U zegt heel terecht: ‘alleen door het geloof’. Daarom zal telkens weer de oproep tòt geloof moeten klinken. Daarom zal bij mijzelf, mede-ambtsdragers, mede-gemeenteleden, gezocht moeten worden naar de vrùchten op dat geloof, góede vruchten, voor Gòd, voor de nááste. Waarin nadrukkelijk meegenomen dient te worden de tìjd, die betrokkene(n) ontving(en), om tot geloof te komen, om te groeien en te versterken in het geloof, geleid door de Heilige Geest, Die zeker niét afwijst, wie God ernstig zoeken. Die goede vruchten moeten blìjken, in woord en in daad, en zó kenbaar.
5. Waar gaat het eigenlijk over in de Dordtse Leerregels?
Om dat ene woordje: ”boven”. De zaligheid is uit Hem, door Hem en tot Hem. Er is geen vrije wil, maar –Gode zij dank– er is een vrije gunst die eeuwig Hem bewoog. Het gaat bij de leer van Gods welbehagen “om het hart van de kerk”(de titel van het boekje dat ik hierboven noemde). Het gaat uiteindelijk om de eer van God, ook wanneer we belijden dat wij in zichzelf totaal verdorven zijn. Als we nog iets aan onze zaligheid konden toedoen, zou Hij niet alle eer ontvangen. De gewillige mens geeft dan de doorslag. Niet God, maar de mens komt in het middelpunt te staan. Maar dan staat ook de zaligheid op losse schroeven.
In de vraagstelling wordt alle opening gevraagd om de DL als “zelfstandig” te behandelen, ofwel los van de hele openbaring. Even later zelfs in òrde als staande op de eerste plaats. Zie inleidende woorden. Maar omdat dat niét mag, niét kan, niét toegestaan is, ja, omdat de Heilige Schrift dat zeer nadrukkelijk afwijst en bestrijdt, daarom is het uitermate jammer, ja, te bestrijden!, dat u de vragensteller op dit punt niet direct terug wijst. Integendeel zelfs, want vàn de DL stapt u direct over op de ‘zaligheid’.
Nu is de schepping – zondeval – moederbelofte – oproep tot geloof en bekering – Gods werken van geloof in de zondaar – de eigen verantwoordelijkheid van iedere zondaar n.a.v. die voortdurende oproep één complex geheel, wat onderling zeer met elkaar verbonden is. Daar bóven: Gods dóel met Zijn schepping: tot Zijn eer!!! móet voor iedere gelovige telkens weer voorop staan! Maar de mens kàn sinds de zondeval niet meer leven tot Gods eer! Nog sterker: de mens verzèt zich tegen Gods eer! Ìn de zondeval wil de mens de duivel volgen en gelóven op zijn woord, namelijk, dat hij als God zal zijn, kennend goed en kwaad.
Inderdaad is het ware geloof dan ùit Hem en dóór Hem en tòt Hem. En iedere wáre gelovige zal bovenstaande heel scherp voor ogen (móeten!) staan, dat het enkel een gáve van God is. Totaal ònverdiénd!!! Tegelijk: God zàl Zichzelf een volk vergaderen, dàt Hem àl die lof en eer en dank en aanbidding in waarheid zàl toebrengen, waartóe Hij de mens – als KIND! – geschapen had. Hoe duidelijk, dat Gods doelstelling niet verandert, niet veranderd is, sinds de schepping. Tegelijk, dat mijn, uw, onze zaligheid bij dié doelstelling van God in òrde nóóit kàn noch màg staan op de eerste plaats. Tegelijk de grote ernst van de (in)dringende oproep tot geloof en bekering, daar God niet wil, dat iemand verloren gaat. Immers, het zijn allemaal Zijn schepselen.
En bij die dringende oproep zijn passief afwachten en passieve verlamming dódelijke en dùivelse insteken, die die òproep tot geloof en bekering àfhànkelijk máken van Gods verkiezing en verwerping. Alleen al in het Johannes-evangelie roept Jezus zó intens dringend op tot geloof èn verwijt Hij zeer ernstig het aanwezige òngeloof. En dan zegt Hij niet: u kùnt niet anders, maar: u wìlt niet anders. Hoe benádrukt dat iéders persoonlijke verantwoordelijkheid, zodat niemand die verloren gaat kàn zeggen: God heeft mij onrecht aangedaan, door mij verloren te doen gaan.
Nee, die wonderlijke werking begrijp ik niet. Alleen door het geloof versta ik, dat God Zèlf het geloof werkt in wie Hij wil, wanneer Hij wil. Tegelijk zal straks ieder mens, die geleefd heeft, voor God staan en verantwoording moeten afleggen van wat hij, zij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. Vergelijk Abraham: toen hij de rook van Sodom en Gomorra zag opstijgen, heeft hij toen één ogenblik getwijfeld of Gods oordeel onrechtvaardig was, daar er wellicht toch nog 11 rechtvaardigen zouden geweest zijn? Nee!
Net zo min zal een gelovige eraan twijfelen, dat Gods oordeel op de jongste dag onrechtvaardig is. Wat zal het Woord van Jezus scherp voor ogen staan, Joh. 12:47 en 48: En indien iemand Mijn woorden gehoord, en niet geloofd zal hebben, Ik oordeel hem niet; want Ik ben niet gekomen, opdat Ik de wereld oordele, maar opdat Ik de wereld zalig make. 48. Die Mij verwerpt, en Mijn woorden niet ontvangt, heeft, die hem oordeelt; het woord, dat Ik gesproken heb, dat zal hem oordelen ten laatsten dage.
Inderdaad, datzelfde machtige Woord van de levende God – zie Genesis 1! – zal getuigen en oordelen. Tegelijk zullen we er scherp op bedacht moeten zijn, dat we ieders eigen verantwoordelijkheid niét zo gaan invullen dat een zondaar vanuit zichzelf iets kàn toevoegen; terwijl God Zelf zo nadrukkelijk verklaart, dat diezelfde verantwoordelijkheid de mens op de jongste dag zal worden voorgehouden.
En daar komt dan Johannes 17 bij: die U Mij gegeven hebt. Niet om het geheel onduidelijk te maken, of de passiviteit goed te praten of aan te moedigen, maar om heel duidelijk te maken en te houden, dat de mèns zich niet blind moet staren op verkiezing en verwerping, die Gòds zaak zijn – Deut. 29:29! – maar om met des te meer ijver en ernst invulling te geven aan de dringende oproep tot bekering en tot geloof!!! Inderdaad, de Romeinenbrief. Welk een geweldige verantwoordelijkheid van voorgangers, als zij blijven bij oudvaders, kanttekenaren, beleving, ervaring.
Want zie in de hele Schrift: God roept op tot geloof en bekering iedereen, niemand uitgezonderd. Hoe groot de dwaasheid in het menselijk denken, dat eigen menselijke beoordeling daarin iets vermag te onderscheiden, op voorhand. Net zo min als het de “manier” betreft, wanneer en hoe God mensen bekeert en tot waar geloof brengt. Ik las iets over een boek over de bekering van Saulus en wat dat ons te zeggen heeft. Nee!!! Het bevestigt alleen Gods almacht, dat ook een Saulus voor Hem niet een onneembare volgeling van de duivel is, maar dat Hij soeverein werkt! In een veelkleurigheid, die in geen enkel menselijk systeem of structuur is te vatten.
Ik leg de hand op mijn mond: Gòd werkt, en hoe?! Dan zie ik Zijn liefde en genade en barmhartigheid, als ik opmerk dat Hij in grote ontferming ook op deze arme zondaar neerzag, bemoeienis met mij had en op zo’n onnavolgbare wijze mij tot geloof bracht.
HEM AL DE EER EN LOF EN AANBIDDING!
6. Is de leer van Dordt geen harde leer?
Het is hard als we de zaligheid zelf moeten verdienen. Het is niet minder hard als we haar zelf moeten toepassen. Denk maar aan iemand die met gebroken benen en armen in een ravijn ligt en een touw krijgt toegeworpen: „Aanpakken jij! En vasthouden!” Die vergelijking is eigenlijk nog te zwak. Want wij wíllen niet eens geholpen worden. En we hebben meer dan een been gebroken; we zijn in Adam doodgevallen. Dordt laat ons het wonder van Gods eenzijdige liefde zien: Christus is afgedaald in het ravijn. Hij Die als Borg geleden heeft, Hij maakt zondaren levend en neemt hen mee naar boven.
U begint de beantwoording van deze vraag met het verdienen van eigen zaligheid. Daarmee bevestigt u wat ik in het voorgaande schreef. En dat zonder aanleiding. Maar daarmee bevèstigt u openlijk, dat Gods verkiezing en verwerping èn MIJN zaligheid onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn èn zo in orde op de eerste plaats staan, terwijl het dóel van Gods schepping juist gericht ìs èn blìjft op Zijn eer.
Nog een keer: Joh. 12:47 en 48. Het Woord zal de zondaar oordelen. In de zondeval heeft de duivel, de mens door de duivel daartoe verleid, datzelfde Woord geweldig geminacht en gewaardeerd als ieder mensenwoord. Je kunt het geloven of niet, het uitleggen en toepassen en uitvoeren en leren naar èigen goeddunken. Daarin voorgegaan door voorgangers, hooggeleerden en zeer geleerden, door Jan en alleman. Maar de mens zal zich met háást moeten bekeren en belijden en erkennen: ik heb zeer dwaas gehandeld, door zo te doen; en dat, terwijl ik zojuist Genesis 1 las.
Daarom telkens weer: WAT ZEGT DE LEVENDE GOD IN ZIJN GEOPENBAARDE WOORD!? Alleen Dat heeft gezag! Alleen Dat is bindend. Want dan zien we meteen, dat de Heere Jezus Christus gekomen is om aan Gods recht te voldoen, en zondaren in dié weg vrij te kopen uit de macht en heerschappij van zonde, duivel, dood, wereld, Zich ten eigendom. Om in dié weg ook te delen in Zijn opstanding, in Zijn erfenis. Daarom is de verantwoordelijkheid van de mens ook zo geweldig groot, om op elkaar toe te zien, als het moet te spreken en te getuigen en te vermanen en te bestraffen en te ontmaskeren. Opdat de zondaar tot inkeer komt en zich bekeert. Dan vallen alle verschillen weg inzake kennis, inzake opleiding, inzake positie en ambt. Zie Joh. 9, de blindgeborene, die het sanhedrin onderwijst.
Dan blijkt de grote zaak, als de Heere oproept tot opleiding en opvoeding tot volwassenheid in het geloof – Efeze 4! – opdat ieder gelovige naar de ontvangen gaven en talenten zich bekwaamt tot die geestelijke arbeid in en vanuit het gelóóf.
7. Zijn de Dordtse Leerregels niet erg dogmatisch en stoffig?
De leerstukken van Dordt zijn geen stukken leer, maar ze zijn Bijbels en bevindelijk. Lees maar in paragraaf 16 van hoofdstuk I hoe pastoraal bewogen de Dordtse vaderen mensen aanspreken die met veel twijfel en aanvechting worstelen. Wie zegt dat de Leerregels stoffig zijn, heeft ze misschien nooit gelezen.
Opnieuw blijkt uit uw antwoord, dat de DL en de zaligheid als zelfstandige zaak in òrde wordt neergezet. Helaas, want uw antwoord biedt geen enkele troost. Hoe troostvol is daarentegen het door God gewerkte gelóóf, dat immers door de duivel niét overwonnen kàn worden, omdat het door God Zèlf gewerkt is. Zie www.verborgenheden.nl Bijbelboek Job. En inderdaad, dan gééft God in dat wáre gelóóf Zelf de overwinning. Zeker, onnavolgbaar, onnaspeurbaar, onuitlegbaar. Maar dat God dat dóet, dat is boven elke twijfel oneindig ver verheven.
Het is waar. Gods weg met de gelovige is vaak een weg met geweldig veel strijd en aanvechting. Zeker! Maar ver daarboven uit is er de geweldige troost, dat Gods Woord van belofte, dat Hij niét zal begeven of verlaten, maar de Getrouwe is en blijft, heerlijk zeker. En daarom moet de mens ook elk woord wegen en afwegen en toetsen en beproeven of het de Geest van Jezus Christus inderdaad volgt, of niet. En dan kunnen alle sociale verbanden in dit leven ons ontnomen worden om Christus te blìjven volgen, het leert ons des te meer ons aan Hem, Zijn Woord en Zijn beloften vast te klemmen. Dat eerst.
Het blijkt telkens weer, dat het bevindelijke aspect sterk benadrukt wordt, op de voorgrond treedt, een noodzakelijk iets blijkt te zijn, ja, een onmisbare plaats ontvangt. Alleen, de Schrift stelt alle bevinding en beleving en ervaring telkens weer in òrde! op de vòlgende plaats. Juist in òrde móet en màg alleen Gòd op de eerste plaats staan, Zijn Woord, en van daaruit het gelóóf! En daarom kan het bevìndelijke er alleen toe leiden, dat de door God gezochte vrùchten op en vanuit het geloof er niet komen.
Hoeveel bevinding had Job niet, toen hij door de duivel zwaar verzocht werd. Was hij daarin blijven steken, had hij dat in òrde op de eerste plaats gezet, hoe licht had hij God vervloekt en vaarwel gezegd. En iedere bevinding had hem in het grootste gelijk gesteld. Maar door het gelóóf zètte hij het gelóóf op de eerste plaats in òrde en bond alle bevinding daaronder en bleef door Gods genade staan in het gelóóf, en overwon!
Ondertussen, ook de vragensteller houdt in de wijze van vraagstellen de DL als een totaal los onderdeel van de leer. Hoe noodzakelijk, dat we àlle delen inderdaad bezien en hanteren en houden als délen van de héle leer en dus nooit geïsoleerd van het geheel mogen of kunnen houden.
8. Zijn de Dordtse Leerregels eigenlijk geen mensenwerk?
Natuurlijk staat een belijdenisgeschrift niet op dezelfde hoogte als de Schrift. De Dordtse Leerregels zijn niet geïnspireerd. Maar ze zijn wel geput uit Gods Woord. Bovendien is dit geschrift geen bundel meditaties van een willekeurige dominee, maar een document met kerkelijk gezag.
De vraag is terecht. Uw antwoord openbaart des te sterker, dat het isolement van alle bevinding, vervolgens de (opgelegde) òrde, die daaraan (stilzwijgend) verbonden is en wordt, gedragen wordt en voortkomt uit het ‘kerkelijk gezag’!
Alleen, de Schriften laten overduidelijk zien, telkens weer, dat het kerkelijk gezag voor God niéts is en niéts betekent, als dat kerkelijk gezag zich vóór en ìn alles niet uitdrukkelijk stèlt en zèt ònder het gezag van Gòd, Zijn Wóórd, Zijn wèt, Zijn Verbònd. Hoe duidelijk in Amos 7:14 en 15: Toen antwoordde Amos, en zeide tot Amazia: Ik was geen profeet, en ik was geen profetenzoon; maar ik was een ossenherder, en las wilde vijgen af. 15 Maar de HEERE nam mij van achter de kudde; en de HEERE zeide tot mij: Ga henen, profeteer tot Mijn volk Israel. Heel de opgezette redenering om weg te sturen en te doen stoppen met profeteren wordt met één woord aan de kant geveegd, namelijk met het gebod, het Goddelijk gebòd: PROFETEER! In de voorgaande verzen blìjken de vrùchten ervan: ongeloof, verharding erin, haat ertegen, en nu dus ook haat tegen hem, dié profeteert. En dus: ZWIJG, WEGWEZEN!
Hoe laten de Evangeliën heel duidelijk zien, dat het Hoofd van de kerk Zèlf, Jezus Christus!, het ‘kerkelijk gezag’ toen in al haar eigenwilligheid en hoogmoed bestreed en ontmaskerde en er tegenover Zijn volgelingen scherp tegen waarschuwde, dat zij zeer bedacht moesten zijn voor hun invloed en praktijken en leringen en alle besmetting. En de hele kerkgeschiedenis tot vandaag toe heeft precies hetzelfde getoond en in praktijk gebracht en getracht het van het kerkvolk af te dwingen door het bindend op te leggen: KERKELIJK GEZAG!!! Hoe suggestief daarin: GOD WIL HET! Ook als overduidelijk bleek, dat het kerkelijk gezag alle door Christus zo sterk gebóden broederliefde en barmhartigheid verwaarloosde.
Daarom de belangrijke vraag: van Wie is de kerk? Als dat inderdaad Jezus Christus ìs, dan kan het niet anders zijn, dan dat in Zijn kerk Zijn gestelde orde en regel regeert: door Zijn Geest en Woord. Maar als het telkens weer blijkt, dat Zijn Woord weinig meer inhoudt dan lippendienst, terwijl de praktijk overduidelijk aantoont, dat het kerkelijk gezag, het gezag van ambtsdragers, kerkenraden, synodes, kerkelijke gewoontes en kerkelijke gebruiken, die al eeuwen ingeburgerd zijn en de leden met grote regelmaat worden voorgehouden en geleerd en vervolgens afgedwongen worden, eventueel onder dreiging en druk, dan is er nog één conclusie mogelijk: dit is niets meer dan een vereniging, waarbinnen het bestuur, haar leden, beslist. Maar het Woord van de levende God is niets meer dan een particuliere gedachte en mening. En het Gòddelijke gezàg is wèg!
9. Zijn de Bijbelteksten die gebruikt worden echte bewijzen? Gaat het bijvoorbeeld in Romeinen 9 wel over de verkiezing van mensen tot de zaligheid?
Daar gaat het wel degelijk over. Paulus worstelt met de vraag waarom sommigen binnen Israël tot het geloof in Christus zijn gekomen terwijl zoveel anderen Hem verwerpen. Hij krijgt te zien dat dit voortvloeit uit Gods verkiezend welbehagen: „Jakob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat” (Romeinen 9:13). Daar kun je echt geen draai aan geven. Het gaat hier niet over de verkiezing van het volk Israël in algemene zin of over een verkiezing tot dienst.
De verzen 19 en 20 zijn de kern: 19 Gij zult dan tot mij zeggen: Wat klaagt Hij [dan] nog? Want wie heeft Zijn wil wederstaan? 20 Maar toch, o mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel tot dengene, die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij alzo gemaakt?
Hoe duidelijk blijkt daarin de verkiezing en verwerping, door Gòd! Dan stelt de mèns zijn vragen, vers 19! Maar dan wijst het Woord de òrde!, vers 20: Mèns, probeer niét tot groter, dieper inzicht te komen in Gòds verkiezing en verwerping, maar verstá!!! je èigen verantwoordelijkheid in de enkele jaren van leven, die God geeft naar dat Hij wil. Maar mèt de dringende oproep: BEKEER U, GELOOF, LEEF! Want mèt en dóór het geloof wordt diezelfde mens door God Zèlf versterkt en bevestigd in de verkiezing tot het eeuwige leven.
In het opvolgen van die dringende oproep heeft de mens in die enkele jaren de handen en het hoofd en het verstand en het hart meer dan vol. Dan blijkt des te scherper, dat het trachten éérst tot meer inzicht in Gòds verkiezing en verwerping te komen niets ànders kàn zijn dan een geweldig WANTROUWEN tegenover God. Ofwel, de mèns, ja, die opstandige en afvallige mèns meet zich de bevoegdheid en het recht áán, éérst God te controleren, éérst van God een teken en een bewijs te mogen en te moeten ontvangen, dat God hem, haar tot de uitverkorenen heeft uitverkozen. En komt dat bewijs, dat teken niet, dan kàn de conclusie niet anders zijn, dan dat het Gòds schuld is, dat ìk niét gelóóf. Het geloof is zelf onvoldoende; dat bewijs, dat teken moet er noodzakelijk bijkomen, ja moet aan het geloof voorafgaan. Omdat IK, mèns, dat nu eenmaal wìl en bepáál.
Maar als ik daarin als mens al zo duidelijk laat blijken, dat IK!!!, MENS!!!, de orde en volgorde bepaal en voorschrijf, voor God, hoe wil ik dan volhouden, dat waarachtige bekering inderdaad terugkeer is tot de onderwerping en gehoorzaamheid aan God, Zijn Woord, zoals vóór de zondeval? Want alle eigenwilligheid en hoogmoed, waartoe de duivel ons verleidde in Genesis 3, ze staan nog fier overeind en ze regeren ons nog onaangetast.
Tegelijk blijkt dan het wáre gelóóf, dat in vast VERTROUWEN God gelóóft op Zijn geopenbaarde Woord, wèigert te onderzoeken wat God aan Zich gehouden heeft en in verantwoordelijkheid zich inspant tot het geloof, wat God vraagt en eist, tot eeuwig leven.
11. Je leest vaak dat de uitverkiezing bedoeld is als troost. Als dat klopt, waarom hebben de remonstranten er zich dan zo aan geërgerd?
De leer van vrije, soevereine genade is vooral bedoeld tot verheerlijking van God. Zij is de doodsteek voor onze hoogmoed. Pas als je dat beleeft, is deze leer tot troost. De ergernis van de remonstranten is dus goed te begrijpen. Als het gaat over zalig worden, worden wij driemaal uitgeschakeld: in de verkiezing door God, in de verzoening door Christus en in de wedergeboorte door de Heilige Geest. Welk braaf mens zou dan niet woest worden? Het is pure genade als we het daarmee eens worden.
Het vetgedrukte is het aangehaalde citaat in de GezinsGids.
De mens met al zijn verstand en vooral met zijn geweldige inbeelding moet telkens weer ophouden met al die eigen redeneringen en fantasieën. Het gegeven, het feit, de erkenning, dat de mèns, onze eerste voorouders, IK in hen, zwaar gezondigd hebben tegen de grote Schepper, de levende God, als klein schepsel, die zo hoog door de Schepper geplaatst is in Zijn schepping, namelijk als KIND!, dat gegeven moet ons telkens weer scherp voor ogen staan, en blijven staan.
Dan, dat het KIND vrijwillig verkoos om liever slááf te worden en te zijn van de KNECHT – de gevallen engel die duivel werd, hem en zijn volgers – en hem volgde in het geweldig vernederen van Gods Woord, als zou het niet(s) meer zijn dan een mensenwoord (enkel leugen!(achtig)), dat gevolg moet de mens scherp voor ogen staan.
Dàn zien we wat waarachtige bekering is: de duivel overwinnen en de rug toekeren en haten en ontvluchten, hem en al zijn werken en listen en plannen; zijn leugens en bedrog van dag tot dag ontmaskeren en bestrijden met de Waarheid van het Woord van de levende God. Want we keren terug van de dwaasheid van de zondeval tot het weer voor waarachtig en volmaakt bètrouwbaar achten en houden van het Woord van de levende God. God weer geloven op Zijn Woord. In dat waarachtige geloof beëindigen we van harte het slááf zijn van de knècht, de duivel, en keren door Gods genáde – HIJ werkte het ware geloof in mij!, HIJ ALLEEN!!! – terug tot het kìndschap, de staat waarin God ons schiep!
Dat leidt tot pure zelfverloochening. Want IK ben vanuit mijzelf zó totaal verdorven voor God, dat er in MIJ geen enkele gedachte, noch lust, noch wil, is, om mijzelf te verloochenen. Dat kan ik alleen doen, als God mij daartoe brengt. Hij werkt daartoe het willen en het werken. Hij buigt mijn hart en wil en verstand daartoe om, zodat ik Hem weer liefheb, Hem weer volg, naar Zijn geopenbaarde Woord.
Dan is het doel van mijn leven, van God gekregen!, weer duidelijk, hier, nu, eeuwig: tot ZIJN eer!
Ik lees opnieuw uw gegeven en openlijk geplubiceerde antwoord. In antwoord 5 schrijft u:
‘Het gaat uiteindelijk om de eer van God, ook wanneer we belijden dat wij in zichzelf totaal verdorven zijn. Als we nog iets aan onze zaligheid konden toedoen, zou Hij niet alle eer ontvangen.’ Inderdaad! Maar nu wil ik ZWIJGEN!!! over ‘zalig worden’. Òf ik zalig word, hóe ik zalig word, wááráán ik wéét, kàn weten, dàt ik zalig word, hóe ik dat moet ervaren, wàt de Heilige Geest mij daartoe moet laten weten, ondervinden. Want met al die vragen schuif ik de indringende oproep tot bekering en geloof en heiliging aan de kant, en verlang van de Heere éérst een teken of bewijs, dàt ik zalig word.
Hoe draai ik de òrde om! Want in die omgedraaide òrde móet dat teken of dat bewijs hèt grote scharnier vormen òm te gaan geloven. En zolang dat scharnier er niet is, niet komt, kàn ik niet anders doen dan lijdelijk afwachten en hopen en klagen. En vervolgens de dringende oproep tot bekering en geloof laten liggen, nee, willens en wetens bewust niet opvolgen!
Want die dringende oproep tot geloof gaat direct gepaard met geloofsgehoorzaamheid. Of niét! Hoe duidelijk blijkt dat telkens weer in de Schrift! Dóór het gelóóf, Hebr. 11! Wat zien we? Dit, dat de door God in het Woord zo duidelijk vastgestelde òrde door de mèns (op aanstoken en ingeven van de duivel!) omgekeerd wordt, naar eigen believen, naar eigen goeddunken. Vaak zo duidelijk zichtbaar en hoorbaar in de ‘gereformeerde gezindte’.
Alleen, nergens in de Schriften legt de Heere Zijn ingezètte en vastgestèlde òrdes aan de mens voor met de uitnodiging, nog minder met toelating, om ZELF onderling maar te overleggen of te bepalen in welke volgorde die òrdes kunnen en mogen worden uitgelegd en toegepast. In àl die òrdes blìjft God de Gòd van al die òrdes. Hij wáákt over Zijn gezètte òrdes. Juist in het optreden van de duivel vanaf het eerste begin kunnen we zo overduidelijk zien, dat die door God gezètte òrdes met grote haast worden omgekeerd. En mèt de zondeval zien we, dat de mens de duivel met even zoveel haast vòlgt in het omdraaien!
En dan zien we in uw gegeven antwoord ook, dat het gaat om de menselijke ‘beleving’, dat ‘we het daarmee eens worden’. Nee, nee, nee! Alleen dóór wáár gelóóf – door God gewerkt! – besef en erken en belijd IK MIJN grote dwaasheid en verdorvenheid in MIJN zondeval en in MIJN dagelijkse zonden en verlang ik naar de grote verlòssing uit die zondestaat. TOT GODS EER!
Wij worden niet driemaal uitgeschakeld door God. Hier draait u openlijk de juiste òrde òm! IK heb gezondigd! IK heb MIJ door die zondeval zèlf beroofd van het eeuwige leven tot Gods eer! IK, IK, IK! En dat akelige werkwoord ‘worden’ hier, wil er alle kern en pit en oorzaak uithalen, alsof een macht van buitenaf de aanleiding en oorzaak was. Maar als daarna tot drie keer toe geschreven wordt: dóór God, dóór Christus, dóór de Heilige Geest, dan kàn het niet anders, dan dat ZIJ de oorzaak en bewerker van die uitschakeling zijn. Ofwel, God Zelf is de grote Schuldige.
Dan is het ook beslist niet pure genade als we het daarmee eens worden. God gaat een mens niet verstandelijk overtuigen met redenen. Integendeel, door de DWAASHEID van de prediking van het WOORD roept God mensen op tot geloof en bekering. In al zijn HOOGMOED wenst een mens zich door niémand te laten kapittelen, ook door God niet. Nooit! Het is en blijft de onnavolgbare werking van de Heilige Geest, Die mensenharten raakt en zacht en gewillig maakt en zó brengt tot de nieuwe gehoorzaamheid dóór waar geloof. Niet anders. Nooit!
En als een mens die prediking hoort, en weer hoort, jaar in, jaar uit, wellicht tientallen jaren lang, en als het goed is diezelfde mens telkens weer de dringende oproep hoort tòt geloof en bekering, dan moet die mens niet denken onschuldig te zijn als hij niet luistert en gehoorzaamt. Integendeel, God zal hem, haar, ernstig verwijten, dat Zijn uitgaande prediking na zo lange tijd nog zònder vrucht bleef in de weg van moedwillige onwil. Maar hetzelfde, als die prediking verandert in vàlse Woordverkondiging en mensen dat stilzwijgend verdragen en accepteren. Want als één van de eerste dingen die verwijderd wordt, blijkt de dringende oproep tot waarachtig geloof en waarachtige bekering te verstommen. En ineens blijken bijzaken de hoofdzaak te worden, en de hoofdzaak een doodgezwegen bijzaak. En de mens slaapt in, in eeuwige doodsslaap.
‘als we het daarmee eens worden’. Ik vraag u: wáár in de Schrift vraagt God ook maar één keer aan een zondaar of hij, zij, het met Gods voorstel, raad, eens is. Als vraag aan iemand die op hetzelfde niveau, dezelfde hoogte is, van gelijke status. Nee, nergens! Door het gelóóf erken ik: UW weg en Woord zijn enkel majesteit. Ons zal vóór alles telkens weer alle hoogmoed ontnomen worden met Gods eerste vragen aan Job, Job 38: Wie is hij, die de raad verduistert met woorden zonder wetenschap? Waar waart gij, toen Ik de aarde grondde?
13. Ik krijg soms het idee dat er nog wel eens over de verkiezing wordt gepreekt, maar (bijna) nooit over de verwerping. Vergis ik me daarin?
Nee, ik ben bang dat je gelijk hebt. Velen die zich gereformeerd noemen geloven nog wel in een verkiezing, maar niet meer in een verwerping. Onze vaderen beleden zowel het een als het ander. Ze deden dat op een voorzichtige en evenwichtige wijze, maar ze verzwegen de waarheid van de verwerping niet.
Hier komt zowel in de vraag als in het antwoord een geweldige zwakheid naar buiten. Alsof het van belang, ja, afhankelijk zou zijn van hoe de gedachten, meningen van mènsen zijn over geopenbáárde zaken in het Woord van God. Daarom is en blijft het telkens weer van ondergeschikt belang òf er wel of niet over een lering gepreekt wordt, en òf onze vaderen iets wel of niet beleden. God heeft het overduidelijk geopenbaard als zaken die voor ieder mens zeer duidelijk zijn; tegelijk heeft Hij even duidelijk kenbaar gemaakt, dat verkiezing en verwerping Zìjn zaak zijn.
Aan de kant van de mens ligt niét de zaak van verkiezing en verwerping, maar de dringende oproep en plicht, zich met haast te bekeren, te geloven en in die weg het leven, het eeuwige leven (terug) te ontvangen.
Hóe die vaderen dat beleden is daarom ook van ondergeschikt belang. God heeft het geopenbáárd! En van daaruit heeft ieder mens daar in grote eerbied onder te buigen en zich onder te stellen.
14. Lopen we niet het gevaar dat we lijdelijk worden door de leer van de uitverkiezing?
Als iemand lijdelijk wordt, is dat niet de schuld van de Schrift of van de Dordtse Leerregels, maar van ons eigen boze hart. Je kunt met de waarheid altijd de verkeerde kant uitgaan. Paulus had daar in zijn tijd ook al mee te maken. We moeten uit angst voor misbruik echter niet zó de verantwoordelijkheid van de mens benadrukken dat we aan de andere kant in de sloot terechtkomen.
Ik vraag u: wie van de gelovigen in de Schriften is in de sloot gekomen, doordat hij, zij, in de weg van de geloofsgehoorzaamheid God diende en geloofde op Zijn Woord?
Het misbruik ligt echter bij hen, die in hun hóógmoed er niet voor terugschrikken om te trachten door te dringen in Gòds verkiezing en verwerping; vervolgens trachten het werk van de Heilige Geest te analyseren en te ontleden en er vervolgens ook niet voor terug deinzen dat werk in mènselijke systemen en structuren op te sluiten. En vervolgens andere mensen binden ònder en áán de uitwerkingen vàn die systemen en structuren. Vervolgens is het voor deskundigen ‘mogelijk’ om te bepalen hoever een mens geklommen is op de trap van de bekering en wat er nog ontbreekt en wat er nog aan hapert.
Nèrgens in de Schrift vráágt de Heere dat! Nèrgens in de Schrift gebiédt de Heere dat! Ook nèrgens in de Schrift staat de Heere enig mens toe daar toch (ongeoorloofd!) onderzoek naar te doen!
Want vervolgens blijkt overduidelijk, dat het niet alleen maar een (ongeoorloofd!) onderzoeken en uitwerken is. Nee, het kan ook niet anders, dan dat de uitkomsten van die onderzoekingen en uitwerkingen en verfijningen even later ook met gezàg verkondigd en gepredikt worden in de gemeenten. Het is korte tijd later, dat ze de gemeenteleden opgelegd worden, de gemeenteleden verplìcht worden zich daaraan te onderwerpen en die van dag tot dag na te jagen of zij in die weg ook tot zekerheid inzake verkiezing mochten komen. Ja, en dan wordt gevraagd naar het teken ervan, het bewijs van die zekerheid. Het noodzakelijke gevolg kan enkel onzekere inbeelding zijn.
Want met hoeveel zekerheid dat aan en van gemeenteleden ook gevraagd en afgeëist wordt, niémand kan ontkennen, dat de Schriftuurlijke oproep tot geloof en bekering daarbij in òrde op de eerste en enige plaats kàn en móet (blijven) staan. Daarom kàn het noodzakelijke gevolg ook niet anders zijn, dan dat die Schriftuurlijke oproep in òrde vervangen wordt door de bìndìng aan en onder mènselijke structuren en systemen. Van daaruit kan het niet anders zijn, dan dat iemand die gelóóft náár de Schriften in grote onzekerheid gebracht en gehouden wordt, omdat hij, zij, verplicht wordt aan een groot aantal mènselijke regels en voorschriften en bepalingen (óók) te voldoen.
En inderdaad, ook Paulus wijst in Romeinen 9 géén andere weg. Ik bedoel, de Heilige Geest, Die Paulus inspireert tot het schrijven van deze brief, stòpt na het noemen van de záák en wijst alle menselijke nieuwsgierigheid scherp terug en af en wijst op de grote verantwoordelijkheid van ieder mens, om zich te bekeren en te geloven.
Hoe duidelijk Romeinen 9:30-32: Wat zullen wij dan zeggen? Dat de heidenen, die de rechtvaardigheid niet zochten, de rechtvaardigheid verkregen hebben, doch de rechtvaardigheid, die uit het geloof is. 31 Maar Israel, die de wet der rechtvaardigheid zocht, is tot de wet der rechtvaardigheid niet gekomen. 32 Waarom? Omdat zij [die zochten] niet uit het geloof, maar als uit de werken der wet, want zij hebben zich gestoten aan den steen des aanstoots;
Daaruit blijkt overduidelijk, dat het gelóóf de enige weg is en blijft om tot die rechtvaardigheid te komen, namelijk, de rechtvaardigheid, die in Christus voor God kan bestaan. Tegelijk volgt daaruit, dat èlke eigenwilligheid om tot die rechtvaardigheid te komen, door God zeer beslist als nietswaardig wordt afgewezen. Wat blijkt telkens weer Genesis 3 toch hoogst actueel! De duivel wees ook een eigenwillige weg om Gods gezètte òrde om te keren. Hoe heeft hij dat getracht, toen hij de grote Zoon tot driemaal toe verzocht! Tot driemaal toe heeft de Zoon geantwoord: er staat geschréven in het Woord van Mijn Vader! En daarom schiet elke redenering hopeloos tekort. Gods kind (wedergeboren!) zal er sterk op bedacht zijn juist daarin zijn, haar Meester en Heere nauwkeurig na te volgens.
Daarom, hoe noodzakelijk de indringende oproep in Efeze 4 om de leden van de gemeente op te voeden en te onderwijzen tot volwassenheid in het gelóóf, opdat zij van daaruit weten te onderkennen en onderscheiden alle geesten, òf zij uit God zijn of niet.
Want God dùldt geen andere god naast Zich, nòch een eigenwillige leer naast Zijn Woord, nòch een eigenwillige weg als mogelijk toelaatbaar alternatief. Hoe vaak toont de Schrift, dat al die aangevoerde en uitgeprobeerde en daartoe uitgelokte alternatieven door God jammerlijk te kijk gezet werden. Opdat allen die het zagen, ervan hoorden, het later zouden lezen, Gòd zouden vrezen, en alle lust daartoe zouden onderkennen en ontmaskeren en wegdoen uit hun midden.
15. De Dordtse Leerregels zijn nu al 400 jaar oud. Wat hebben wij daar vandaag nog mee te maken?
De remonstrant is van alle tijden. Hij zit in ons hart en hij is springlevend. Daarom is ”Dordt” blijvend actueel. Wat ons kerkelijk leven betreft geldt: “Hoe dichter bij Dordt, hoe beter het wordt!
De vraag is onbehoorlijk! De Heere Jezus Christus zegt afrondend in Matt. 13:52: En Hij zeide tot hen: Daarom, een iegelijk Schriftgeleerde, in het Koninkrijk der hemelen onderwezen, is gelijk aan een heer des huizes, die uit zijn schat nieuwe en oude dingen voortbrengt.
Hoe duidelijk!!! Heeft de Heere Jezus – als Hij Mozes of één van de Psalmisten of profeten citeerde – ook maar één keer de kràcht, het gezàg, van dat Woord afhankelijk gemaakt van de ouderdom? Daarom is de mèns ook zo uitzinnig verblind, als die mens zich laat aanpraten, zichzelf wijs maakt, zich inbeeldt, dat de kràcht, de májesteit, het gezàg van het WOORD van de levende God ook maar iets minder zou zijn dan het herhaalde in Genesis 1: GOD SPRAK! en het was er; GOD SPRAK! en het stond er. En wat Hij sprekende schiep was zeer goed in Zijn ogen.
Om de tegenstelling, de onoverbrugbare tegenstelling te beklemtonen: lees, wat de duivel allemaal zei en beloofde en fantaseerde. Zelfs het begin van de eerste letter moet hij nog waarmaken. Opdat de mens God gelóóft op Zijn Woord! Tot Zijn eer!
Daarom is ook die laatste uitspraak afleidend, misleidend. Niet Dordt moet geloofd worden, maar het Woord van de levende God. Dan is Dordt hooguit onderworpen aan het Woord, maar Dordt komt nooit naast of in de plaats van het Woord.
10 april 2019