Job 30:20-23: ‘Ik schrei tot U, maar Gij antwoordt mij niet; ik sta, maar Gij acht [niet] op mij. Gij zijt veranderd in een wrede tegen mij; door de sterkte Uwer hand wederstaat Gij mij hatelijk. Gij heft mij op in de wind; Gij doet mij [daarop] rijden, en Gij versmelt mij het wezen. Want ik weet, dat Gij mij ter dood brengen zult, en tot het huis der samenkomst aller levenden.’ Hoe benauwt het Job, dat God zwijgt. Job laat zich weer gaan tegen God en spreekt te grote woorden. Zagen we eerder, dat Job gemeend heeft, dat God nog geen einde zou maken aan zijn leven hier en nu, hier valt Job weer terug in zijn spreken in de eerste hoofdstukken. Hoe wordt Job als zwak mens heen en weer geschud.
Dàn Job 32:1: ‘Toen hielden de drie mannen op van Job te antwoorden, dewijl hij in zijn ogen rechtvaardig was.’ Want hiér moeten we niet alleen de drie vrienden zien, die zwijgen, maar éérst de duivel zèlf! Hij zwìjgt, hij capituléért!
We willen proberen uit te leggen, waarom dit van groot belang is, ja cruciaal! In Genesis 1:31a staat: ‘En God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed.’ In Gods ogen, naar Zijn volmaakt heilig oordeel. God heeft de mens geschapen met een ziel, de dieren niet. De engel als KNECHT, de mens als KIND, naar Gods bepaalde orde. De engel moet God loven en prijzen en gehoorzamen vanuit de door God aan hem gegeven plaats en functie. De mens moet God als Vader loven en prijzen en gehoorzamen vanuit het kindschap. Zó heeft God in Zijn raad van eeuwigheid besloten. Niemand heeft Hem daarin geadviseerd. En God? Hij ìs en blìjft de Onveranderlijke. Hij handhaaft Zijn gestelde orde!
De duivel ziet de mens, vlees en bloed. En naar het oordeel van de duivel is de door God gezètte orde niét goed, en hij komt in opstand tegen God en pleegt revolutie. Maar daarmee nog niet tevreden, gaat hij naar de mens, en verleidt de mens ook tot omverwerping van de door God gezètte orde. Daarmee gebeurt iets verschrikkelijks: de mens, het KIND, plaatst zich vrijwillig ònder de KNECHT, de duivel. Het KIND erkent de KNECHT als meester en onderwerpt zich als KIND aan de KNECHT.
Wat lezen we in de Bijbel? II Petrus 2:19b: ‘want van wie iemand overwonnen is, dien is hij ook tot een dienstknecht gemaakt.’ Het KIND in de zondeval overwonnen door de KNECHT en zó de meerdere, de sterkere van het KIND. Romeinen 6:16: ‘Weet gij niet, dat wie gij uzelven stelt tot dienstknechten ter gehoorzaamheid, gij dienstknechten zijt desgenen, dien gij gehoorzaamt, of der zonde tot de dood, of der gehoorzaamheid tot gerechtigheid?’ Leest u goed? ‘wie gij uzelven stelt’ Welk mens wil nog volhouden, dat de mensheid niét wìllens èn wétens gezondigd heeft, het KIND niet willens en wetens de KNECHT tot heer en meester verkoos? En in Johannes 8:34 staat: ‘Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een iegelijk, die de zonde doet, is een dienstknecht der zonde.’ Hetzelfde wordt herhaald. Niet voor meerder uitleg vatbaar.
Maar kan de mens opnieuw tot Gods KIND aangenomen worden, als hij nog steeds DIENSTKNECHT van de duivel, DIENSTKNECHT van de zonde is? Nee! En dùs moet de mens zich als DIENSTKNECHT-van-de-duivel en zonde eerst ontworstelen aan die slavernij en heerschappij van de duivel. Want, doet de mens dat niét, dan zou de mens niet als KIND van God behouden kunnen worden, maar als SLAAF van de duivel, waarmee de KNECHT nog steeds de meerdere, de sterkere van het KIND zou blijven. En dáármee zou de duivel zeggen: God is een leugenaar! Want Gods heilig oordeel in Genesis 1:31a is: ‘En God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed.’ Alleen, als de mens als KIND van God, SLAAF van de duivel blijft, dan is de door God gezètte orde niét zeer goed, want dan accepteert God feitelijk de door de duivel begeerde omkering van die orde in de zondeval.
We verstaan: DAT KAN NOOIT! En dùs moet de mens als KIND zich ontworstelen aan de heerschappij en slavernij van de duivel, de KNECHT. Dat kan Jezus Christus niét doen als God en mens, want dan was alléén het KIND dus niet in staat de meerdere, de sterkere van de KNECHT te zijn. En dit moest hersteld worden vóór Jezus Christus kwam.
En zó lezen we het Bijbelboek Job, waar de Heere de KNECHT wijst op het KIND, oprecht, vroom, godvrezend en wijkend van het kwaad. En waar vervolgens de KNECHT àlles in het werk stelt, om het KIND Job Gòd te doen vloeken. We hebben hier boven gezien, dat de KNECHT àlles inzet om het KIND Job zover te brengen. Maar Job stáát, vàst in het geloof, en hij weerstaat de duivel in verlies van bezit, gezondheid en psychische worsteling en tóónt en bewìjst zich zó als KIND de meerdere, de sterkere van de KNECHT. En het KIND Job vloekt zijn God niét!!!
De KNECHT ZWIJGT! en erkent daarmee de door God gezètte orde en dat Genesis 1:31a de volstrekte waarheid is.
In artikel 16 schreven we: GOD OVERWINT DE duivel MET ZWIJGEN!
En God móest zwijgen! Als God meteen ná de eerste aanval, ná de eerste psychische aanval Job te hulp geschoten was, met spreken, met handelen, dan was het verwijt van de KNECHT, dat God niet eerlijk de oorlog voerde, wáár. En dáárom móest God zwijgen, totdat de KNECHT gecapituleerd had, en door te zwijgen, het KIND als de meerdere, de sterkere erkende. Het KIND overwon in en door het geloof! En zó overwon Gòd met zwìjgen dóór het door Hem gewerkte geloof!
Het KIND Job voerde die strijd vanuit wáár geloof. Dat ware geloof hadden Adam en Eva ook vóór de zondeval. Zij struikelden, zij vielen. Nu blijkt uit de overwinning van Job door wáár geloof, dat God zùlk een krachtig geloof werkt in Zijn KINDEREN, dat zij zich daardoor kunnen ontworstelen aan de slavernij en heerschappij van de KNECHT. En zó staan ze weer voor God als Zijn kinderen. Johannes 1:12: ‘Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, [namelijk] die in Zijn Naam geloven;’
Romeinen 8:17: ‘En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen van God, en medeerfgenamen van Christus; zo wij anders met [Hem] lijden, opdat wij ook met [Hem] verheerlijkt worden.’ Hoe naadloos verbindt het één het ander. Eérst KIND zijn, worden, door de KNECHT als meester te overwinnen en weer als Adam en Eva vóór de zondeval als KIND voor God staan. En nú, door Christus medeerfgenaam!
Laten we proberen te tekenen hoe radicaal tegengesteld, omgekeerd, de duivel is ten opzichte van God, in woord, in daad:
– God ìs liefde? Dan móet de duivel pure háát zijn
– God ìs Licht? Dan móet de duivel diepe duisternis zijn
– God ìs leven? Dan móet de duivel de eeuwige dood zijn
– God ìs Waarheid? Dan móet de duivel vader van alle leugen zijn
– God ìs Wijsheid? Dan móet de duivel wel enkel eigenwillige dwaasheid uitkramen
– God hééft het recht lief? Dan móet de duivel alle recht háten
– Heeft God de mens geschapen naar Zijn Beeld? Dan móet de duivel dat Godsbeeld hartgrondig verwerpen
– God ìs volmaakt rechtvaardig? Dan móet de duivel puur onrechtvaardig zijn
– God ìs barmhartig? Dan móet de duivel meedogenloos wreed zijn
– God stèlt orde? Dan móet de duivel alleen WANorde verkiezen en bewerken
– God wèrkt gemeenschap, samenbinding? Dan móet de duivel ontbinding, ontwrichting werken
– God héélt? De duivel móet verwoesten
– God ìs trouw? De duivel móet ontrouw zijn en ontrouw bewerken
– God wèrkt waar geloof? Dan móet de duivel alleen afval, ongeloof, revolutie werken
Het KIND van God hóórt naar God, lééft naar Gods geboden en inzettingen. Hij kàn niet anders, hij wìl niet anders, nergens, nooit.
De SLAAF van de duivel wìl niet anders en kàn daarom niet anders dan in al de wegen van zijn heer en meester – de KNECHT – gaan, nergens, nooit.
Galaten 4:31: ‘Zo dan, broeders, wij zijn niet kinderen der dienstmaagd, maar der vrije.’
Efeze 2:3: ‘Onder dewelke ook wij allen eertijds verkeerd hebben in de begeerlijkheden onzes vleses, doende de wil des vleses en der gedachten; en wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen;’
Efeze 5:8: ‘Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in de Heere; wandelt als kinderen des lichts.’
Hebreeën 9:14: ‘Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door de eeuwige Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw geweten reinigen van dode werken, om de levende God te dienen?’
Johannes 8:34-36: ‘Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een iegelijk, die de zonde doet, is een dienstknecht der zonde. En de dienstknecht blijft niet eeuwig in het huis, de zoon blijft er eeuwig. Indien dan de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zo zult gij waarlijk vrij zijn.’
Hebreeën 10:26-31: ‘Want zo wij willens zondigen, nadat wij de kennis der waarheid ontvangen hebben, zo blijft er geen slachtoffer meer over voor de zonden; Maar een schrikkelijke verwachting des oordeels, en hitte des vuurs, dat de tegenstanders zal verslinden. Als iemand de wet van Mozes heeft te niet gedaan, die sterft zonder barmhartigheid, onder twee of drie getuigen; Hoeveel te zwaarder straf, meent gij, zal hij waardig geacht worden, die de Zoon van God vertreden heeft, en het bloed des testaments onrein geacht heeft, waardoor hij geheiligd was, en de Geest der genade smaadheid heeft aangedaan? Want wij kennen Hem, Die gezegd heeft: Mij is de wraak, Ik zal het vergelden, spreekt de Heere. En wederom: De Heere zal Zijn volk oordelen. Vreselijk is het te vallen in de handen des levenden Gods.’
Nee, we hebben geen verontschuldiging meer: we wisten het niet; we konden het niet weten. Hoe kènbaar is het KIND, hoe kènbaar is de SLAAF van de knecht, in woord, in daad, in gezindheid!
Alleen de meerdere, de sterkere, kan de mindere, de zwakkere oordelen. Daarom: I Cor. 6:3: ‘Weet gij niet, dat wij de engelen oordelen zullen? Hoeveel te meer de zaken, die dit leven aangaan?’
En God zwijgt nog.
25 november 2013