Zoals we in een voorgaand artikel al aangaven, is de mensheid door de zondeval onpeilbaar diep gevallen.
Voorspelde de duivel het koningschap náást God, het werd de dood, de geestelijke dood. In Genesis 2:7 staat: ‘En de HEERE God had de mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen de adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel.’ In Genesis 1:27 staat: ‘En God schiep de mens naar Zijn beeld, naar het beeld Gods schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen.’ Dit wordt alleen vermeld van de mens: naar Gods beeld. En daarmee heeft God de mens veel hoger plaats toebedeeld in Zijn schepping dan enig ander schepsel. Adam gaf aan alle dieren namen, zonder één les ontvangen te hebben.
Maar na de zondeval, na de geestelijke dood, nadat de Heilige Geest de mens had verlaten en aan zichzelf overgegeven, zoals de mens zelf wilde!, moest de mens zichzelf redden. Toen werden hem de ogen geopend, na de overtreding, na de zondeval, en hij bemerkte dat hij naakt was, de mens. Hij schaamde zich voor haar, zij schaamde zich voor hem, ze zochten zich kleren te maken van bladeren. Daarmee wordt ons de zuiverheid, de klaarheid, de heiligheid van de mens vóór de zondeval getoond: hoewel ze naakt waren, was er in hen tegenover God en elkaar geen enkele gedachte of schijn van, die die zuiverheid en klaarheid aantastte. Volmaakte harmonie en gemeenschap in reinheid en integriteit.
Maar ná de zondeval was de mens totaal verdorven, was alle gerichtheid in de mens ontaard en vals, tegenover God, tegenover elkaar. Ja, alles was kapot, onherstelbaar vernield, tot en met elke gedachte, elke blik, elke neiging. Niets was meer zuiver! De mens zocht naar oplossingen, uitreddingen, ze waren er niet. De duivel had hem toch voorspeld, dat hij aan God gelijk zou zijn?
Toen hoorde de mens het geluid van de Heere God in de hof en hij verborg zich met haast. Maar de Heere roept hem tot Zich en ontdekt hem aan zijn zonde. Hij roept de mens tot verantwoording van zijn daad; Hij herinnert de mens aan Zijn woord: ‘waarvan Ik u gebood dat gij daarvan niet eten zoudt?’
Dan gedraagt de mens zich niet als koning náást God en erkent: Ja, dat heb ik gedaan, maar dan ontkent hij en schuift de schuld op de ander. En de vrouw ontkent ook en schuift de schuld op de slang. Ze liegen en bedriegen en proberen de schuld bij de ander te leggen. Na gedegen onderzoek komt God met Zijn oordelen. Niet, dat God dat nodig had, immers Hij, de Alwetende, de Alziende, de Alhorende, Hij wist alles.
Hoe heeft de mens zich in allerlei rechtspraak en oordeelsvorming als ònwetende mens misgaan door zich niet indringend te verdiepen in de te behandelen zaak wat betreft onderzoeken, hoor en wederhoor, om zo doende tot een rechtvaardige afweging en beoordeling te komen vóórdat hij zijn oordeel uitspreekt. De geschiedenis is er vol van, dat de mens ook in dat opzicht niét wil leren. Er wordt zeer veel lichtvaardig en onverhoord geoordeeld en veroordeeld.
Maar de Heere oordeelt rechtvaardig naar Zijn dreiging: Hij vloekt de slang en in hem de duivel, die een redeloos dier daartoe misbruikte. Hij zèt vijandschap tussen de duivel en de mens, tussen het Zaad van de mens, Christus, en de duivel, met als uitkomst van die vijandschap op leven en dood de vermorzeling van de duivel, voor eeuwig.
Want Gods raadsplan voert Hij uit, onafwendbaar. En alles wat in de mens vals is, dat zal in de toekomst telkens weer naar buiten komen naar God toe, naar elkaar toe. En steeds weer zal de mensheid, en ieder mens als deel daarvan, moeten erkennen: het is mijn schuld, ik ben schuldig aan alle ellende sinds de zondeval. De vloek van de aardbodem komt door de zonde van de mens, uitkomend in allerlei ramp en vruchteloosheid en natuurramp.
Er is nog veel meer: de mens is totaal verduisterd in zijn hart en verstand. Vervuld met de Heilige Geest gaf hij namen aan al de dieren. Maar ná de zondeval?? Hij moet leren, oefenen, keer op keer bij de brokstukken van zijn werk staan, wéér opnieuw beginnen, wéér verbeteren, wéér herhalen. En ondertussen er steeds weer bij stilstaan, dat er zeer veel misgaat, mislukt.
Zeker, naar menselijke beoordeling en maatstaf is de mensheid ver gekomen in allerlei ontwikkeling en ontdekking en staat er nog veel meer vooruitgang aan te komen. En wéér zwaait de mens zichzelf alle eer en lof toe. Maar de mens moet elke keer weer openlijk erkennen, dat elke ontwikkeling, elke ontdekking, elke vooruitgang, door de Heere gegeven en van de Heere gekregen wordt.
Hij, Hij alléén opende ogen en hart en verstand van die mens op dàt tijdstip, op dié plaats, in dié situatie, voor dié mogelijkheid, dié ontwikkeling, dié vooruitgang op elk terrein van het leven. Want Hij had alle materiaal daartoe al in de schepping gelegd, daarin verborgen en op Zijn tijd opende Hij tot de ontdekking en ontwikkeling ervan bij die mens de ogen en het verstand. En wat gebeurt er dan? Geeft de mens God alle eer en dank en aanbidding? Nee, nee, de mens roemt zichzelf, de mens prijst eigen prestatie, de mens geeft op van eigen kunnen en weten, de mens verheft zichzelf en waant zichzelf als God te zijn.
En hoe veel en hoe vaak worden ontwikkelingen en uitvindingen wel gebruikt tégen God! Ter ontnuchtering: elke ademtocht van ieder mens is in Gods hand. Geeft Hij, dan leeft die mens, zolang Hij wil. Neemt Hij die, dan blaast die mens de adem uit en wordt tot zijn voorgeslacht vergaderd. Dan vergaan al zijn plannen en hij keert terug tot stof; enkele grammen stof. Hij kan niets meenemen en hij moet alles achterlaten.
Maar we moeten terug naar vóór de zondeval, die maatstaf, de maatstaf van God. En dan moeten we toegeven, dat we sinds de zondeval nauwelijks één stap vooruit gekomen zijn. En we zien onze machteloosheid: de Heere bewerkt één aardbeving, één cycloon, één tsunami, één oorlog, één wolkbreuk of hagelbui of sneeuwstorm of droogte of … en de mens staat er bij in alle schamelheid en kleinheid.
Heeft de mens dan niet geleerd sinds de zondeval? De mens WIL niet leren. Hij is zó verdorven in zijn denken en willen en doen, dat hij niét terugkeert en erkent: het is mijn schuld, ik ga mij met haast bekeren tot de Heere, ik erken mijn diepe verdorvenheid en ik zoek al mijn hulp en verlossing en redding bij de ene gegeven Middelaar, Verlosser en Zaligmaker, de jood Jezus Christus.
Heeft de Heere daartoe dan wel de tijd en gelegenheid gegeven? Zeker! Veel mensen vóór de zondvloed leefden meer dan 900 jaar. Zoveel tijd en gelegenheid gaf God hen om tot inkeer en bekering te komen. Maar het tegendeel gebeurde: ze verharden zich in hun valsheid en slechtheid, hun geslepenheid daarin nam met de leeftijd alleen maar toe, zodat de wereld vlak vóór de zondvloed vervuld was met geweld. Genesis 6:5: ‘En de HEERE zag dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was.’
Toen besloot God door een zondvloed een einde aan de mensheid te maken. Hij had de mens zó goed geschapen, zó volkomen goed, Hij kon het niet verdragen, niet aanzien, dat de mens alles zó verdorven had.
Maar Noach vond genade in de ogen van de Heere. De Heere bewerkte zijn hart zó, dat hij geloofde, dat hij met diep ontzag voor God boog en met diepe eerbied gehoorzaam luisterde naar de woorden van de Heere en getrouw deed wat de Heere gebood. Hij bouwde de ark en werd zó door de Heere gered uit die grote vloed, hij met zijn gezin.
Maar na de zondvloed ging het natuurlijk veel beter, want de 8 mensen in de ark hadden Gods oordeel gezien, Gods toorn geproefd, Gods almacht opgemerkt. Immers, God deed de aarde opnieuw onderdompelen in het water en de mensheid verdronk. Hij verhief de aarde vanuit het water zodat de aarde weer opdroogde.
Maar opnieuw blijkt, dat de mens niet geleerd heeft en niet wil leren. En dan verkort de Heere de levensduur van de mens in enkele eeuwen tot enkele eeuwen, tot een paar eeuwen, tot niet meer dan ruim een eeuw en daarna nog korter. Nee, de mens moet zichzelf géén illusies maken, maar eenvoudig erkennen: er woont in mij voor God geen enkel goed, ik ben totaal verdorven vanaf de bevruchting. Alleen genadige ontferming door het offer van Jezus Christus, door de Heilige Geest in mij gewerkt, daar God de Vader mij vóór de grondlegging der wereld heeft liefgehad, die kunnen mij verlossen, loskopen en bevrijden van de eeuwige toorn van God over mij. Hem alleen alle eer, lof, dank en aanbidding.
Maar ná de komst van onze Heere Jezus Christus, ná Zijn lijden, sterven en opstaan, ná Zijn hemelvaart, toen de mensheid gezien had, hoe zwaar God Zijn toorn – die terecht op ons rustte – op Jezus Christus gelegd had, Hem onze schuld en vloek toegerekend had, toen …. Toen ging de mensheid verder op de ingeslagen weg. De mensheid wilde niet en wil niet, ja, de mensheid slaat alle waarschuwing in de wind en leeft voor zichzelf, buiten God om. En ook 2000 jaar lang geduld en verdraagzaamheid van God ná Golgota brengt de mensheid niet tot inkeer.
Daarom moet de mensheid er zich zeer bewust van zijn, dat God aan diezelfde mensheid, ieder persoonlijk, de vloek en de toorn zal toerekenen, die ook deze 2000 jaar en elke dag die nog komt niet met haast aangrijpt en zich van harte bekeert tot God in groot berouw en verootmoediging.
Want Jezus Christus kòmt weer, zoals Hij beloofd heeft. Draag uw verantwoordelijkheid vandaag en stel niet uit. Bidt om de Heilige Geest, dat Die uw hart en verstand verlicht.
Opdat die dag u niet overvalt!
25 november 2011