FORMULIER VOOR DE OPENBARE GELOOFSBELIJDENIS
Geliefden in onze Here Jezus Christus,
U bent verschenen voor God en zijn heilige gemeente, om belijdenis af te leggen van uw geloof en zo toegang te verkrijgen tot het avondmaal van de Here Jezus Christus.
Wilt daarom oprecht antwoorden op de volgende vragen:
Ten eerste:
Belijdt u dat de leer van het Oude en Nieuwe Testament, die in de Apostolische Geloofsbelijdenis is samengevat en hier in de christelijke kerk geleerd wordt, de ware en volkomen leer van de verlossing is? En belooft u bij de belijdenis van deze leer door Gods genade te blijven in leven en sterven?
Ten tweede:
Gelooft u Gods verbondsbelofte, waarvan u in de doop het teken en zegel ontvangen hebt? En belijdt u, nu u de toegang vraagt tot het heilig avondmaal, dat u vanwege uw zonden een afkeer hebt van uzelf en u voor God verootmoedigt en uw leven buiten uzelf in Jezus Christus, de enige Verlosser, zoekt?
Ten derde:
Verklaart u, dat u van harte begeert God de Here lief te hebben en te dienen naar zijn Woord, te breken met de wereldse begeerten, uw oude natuur te doden en godvrezend te leven?
Ten vierde:
Belooft u zich te onderwerpen aan de kerkelijke vermaning en tucht, indien u zich – waarvoor God u genadig beware – in leer of leven misgaat?
Wat is hierop uw antwoord?
(Antwoord:) Ja.
(Het antwoord wordt door ieder afzonderlijk gegeven, nadat zijn naam genoemd is.)
teksten bij inleiding:
Matt. 10 : 32
Een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de mensen, die zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen [is].
1Tim. 6 : 12
Strijd de goede strijd des geloofs, grijp naar het eeuwige leven, tot hetwelk gij ook geroepen zijt, en de goede belijdenis beleden hebt voor vele getuigen.
1Kor. 11 : 28, 29
Maar de mens beproeve zichzelve, en ete alzo van het brood, en drinke van de drinkbeker. 29 Want die onwaardig eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelve een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren.
teksten bij 1e vraag
Rom. 15 : 4
Want al wat te voren geschreven is, dat is tot onze lering te voren geschreven, opdat wij, door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften, hoop hebben zouden.
2 Tim. 3 : 15
En dat gij van kinds af de heilige Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof, hetwelk in Christus Jezus is.
Matt. 24 : 13
Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.
teksten bij 2e vraag
Gen. 17 : 7
En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u.
Hand. 2 : 39
Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen, die daar verre zijn, zo velen als er de Heere, onze God, toe roepen zal.
Gal. 2 : 20
Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, [doch] niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelve voor mij overgegeven heeft.
Hand. 4 : 12
En de zaligheid is in geen Andere; want er is ook onder de hemel geen andere Naam, Die onder de mensen gegeven is, door Welke wij moeten zalig worden.
teksten bij 3e vraag
Ps. 119 : 10, 105
Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen.
Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad.
Ef. 4 : 20-24
Doch gij hebt Christus alzo niet geleerd; Indien gij naar Hem gehoord hebt, en door Hem geleerd zijt, gelijk de waarheid in Jezus is; [Te weten] dat gij zoudt afleggen, aangaande de vorige wandeling, de oude mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding; En dat gij zoudt vernieuwd worden in de geest uws gemoeds, En de nieuwe mens aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid.
1Joh. 2 : 15-17
Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is; zo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Want al wat in de wereld is, [namelijk] de begeerlijkheid des vleses, en de begeerlijkheid der ogen, en de grootsheid des levens, is niet uit de Vader, maar is uit de wereld. En de wereld gaat voorbij, en haar begeerlijkheid; maar die de wil van God doet, blijft in der eeuwigheid.
tekst bij 4e vraag
Hebr. 13 : 17
Zijt uw voorgangeren gehoorzaam, en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uw zielen, als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig.
Geliefden in onze Here Jezus Christus,
U bent verschenen voor God en zijn heilige gemeente, om belijdenis af te leggen van uw geloof en zo toegang te verkrijgen tot het avondmaal van de Here Jezus Christus.
Wilt daarom oprecht antwoorden op de volgende vragen:
Geliefden in onze Here Jezus Christus. Dit is de toonzetting. Er is geen onderscheid tussen hem, die de vragen stelt en hen, die belijdenis van hun geloof afleggen. Hier staat het Hoofd van de kerk centraal. Immers, Hij vergadert, beschermt en onderhoudt. En nu toont Hij de voortgang in Zijn werk, door hen – die belijdenis afleggen – daar te brengen en hen uit te nodigen in vrijheid hun geloof publiek te belijden. Geliefd om het gemeenschappelijk geloof in Christus, waarvan de belijdenis de samenbinding is.
U bent verschenen voor God en zijn heilige gemeente, U staat op heilige grond. Dat staat voorop. In de eerste plaats voor God. Dit is een heilige belijdenis, voor de levende God. Voor Hem verschijnt u, voor Hem belijdt u. Uw ‘ja’ moet JA zijn, u spreekt het uit voor God, de Almachtige. Hij vraagt van u rekenschap van uw ‘ja’-woord. In woord en daad, levenslang.
Daarna ook voor Zijn heilige gemeente. Er zijn veel getuigen aanwezig, samen de gemeente, heilig in en door Christus. Zij zijn getuige en zij willen en zullen u aanspreken op uw ‘ja’-woord in uw leer, in uw leven. Alleen zó kan er een levende gemeente zijn van levende leden, levend in en uit een levend geloof. Samen staande onder het Hoofd, onze Here Jezus Christus. Heilige gemeente, gemeenschap der heiligen, één Lichaam, één in leer en leven.
Belijdenis afleggen van uw geloof, dat is vanuit vaste overtuiging belijden wat je gelooft, in Wie, in Dat Waarin Hij Zich bekendmaakt. Tegelijk de belofte, de eed, daarbij te zullen blijven in leven en sterven. Publiek, zonder voorbehoud, zonder reserves, vrijmoedig, blijmoedig, in vast vertrouwen op de levende God.
Toegang verkrijgen tot het avondmaal van de Here Jezus Christus. Dat is gedenken, dat is vieren, dat is erkennen, dat IK gezondigd heb en daarom vanuit mezelf midden in de dood lig. Ik belijd, dat leven alleen ligt in het ene offer, gebracht door onze Here Jezus Christus, tot een volkomen verzoening van al mijn zonden. Belofte naast eis. Belofte van eeuwige verlossing en leven door Hem. De eis tot het leven in de nieuwe gehoorzaamheid, in woord en daad, standvastig, volhardend.
Oprecht antwoorden. Oprecht, zonder reserves, zonder voorwaarden, zonder voorbehoud, vanuit een zuivere gezindheid voor God, uit een zuiver geweten. Dat vraagt God immers, onvoorwaardelijk vertrouwen en geloof. Hij wil onze God Zijn, Hij wil ons door Zijn Geest en Woord regeren. Elke dag dat JA-woord herinneren, levenslang.
Hij is de Heilige, de Almachtige, de Levende God, vol liefde en ontferming in Jezus Christus. Ook de Rechtvaardige, de jaloerse God. Hij schiep de mens, ja heel de schepping volmaakt goed. De duivel zondigde, de mens volgde hem daarin, dood in zonde en ongerechtigheid. God zocht de mens weer op, toonde Zijn barmhartigheid en genade, gaf Zijn verlossingsplan en gaf Zijn Zoon, in onze plaats, tot een volkomen verzoening. Hij eist nu ook bekering uit het leven in de dood, tot het leven in het leven van de wedergeboorte, vernieuwd door Zijn Geest en Woord.
Ten eerste:
Belijdt u dat de leer van het Oude en Nieuwe Testament, die in de Apostolische Geloofsbelijdenis is samengevat en hier in de christelijke kerk geleerd wordt, de ware en volkomen leer van de verlossing is? En belooft u bij de belijdenis van deze leer door Gods genade te blijven in leven en sterven?
De hoofdzin: Belijdt u dat de leer van het Oude en Nieuwe Testament de ware en volkomen leer van de verlossing is? Deze belijdenis is bepalend, allesomvattend, vooropstaand, in orde, volgorde het eerst, het voornaamst, het belangrijkst. Bij alles wat volgt staat déze belijdenis daar boven, in orde, in gezag, in heerschappij. Alle volgende aanvullingen, voorwaarden, ze staan in orde, gezag, àltijd onder déze belijdenis.
We belijden: de ware en volkomen leer van de verlossing! Het is volkomen genoeg, er mag niets vanaf gedaan worden, er kan niets aan toegevoegd worden. Waar, zuiver, oprecht, klaar, licht, helder, niet voor tweeërlei uitleg vatbaar of toepasbaar. Leer van de verlossing. Dan moet er de erkenning zijn, dat er verlossing nodig is, van iets. Hier ligt het besef van zonde, van zondeschuld, van het liggen in de dood door mijn zonde. De erkenning, dat ik mij zelf niét kon en kan verlossen van die zondeschuld.
Het wijst van mijzelf af op Iemand anders, onze Here Jezus Christus, de enige gegeven en gekomen Verlosser voor zondaren, opdat er volkomen verlossing kan plaatsvinden op grond, op het fundament van dat ene offer, gebracht door Hem. Dat belijd ik hier en nu, publiek, vanuit waar geloof.
Waarom deze beklemtoning? Omdat de praktijk leert en geleerd heeft, dat bijkomende voorwaarden, aanvullingen, in orde, gezag, maar zo náást deze belijdenis gezet worden. Omdat de praktijk dit nooit verdraagt, móet vervolgens de één – gezag van mènsen!, ambtsdragers! – òf gaan dienen onder, òf gaan heersen over de ander. Wat heeft deze praktijk van heersen over, in de kerkgeschiedenis voor enorme ellende gezorgd. Omdat heersen géén bescheidenheid, géén liefde, géén barmhartigheid kent. Tegelijk, hoe heeft het de glans, de rijkdom, het aanzien van deze belijdenis verduisterd.
Inderdaad, het gezag van de heilige Schrift staat voorop, bovenaan, is allesbepalend. Het heeft geen uitleg, geen toepassing, geen aanvulling nodig, van wie ook. In, vanuit Zichzelf doet de levende God Zich kennen, Zijn ontvouwing van het raadsplan, ook na de zondeval, in Jezus Christus volbracht en voltooid.
Welk mens heeft het aangedurfd, durft het aan dat gezag te onderwerpen aan eigenwillige en eigentijdse aanvullingen en bijstellingen en inperkingen, zodat het gezag van mènsen in de plaats komt van het gezag van de heilige Schrift, de levende God? Zodat onderwerping áán mensen, menselijke organisaties, héérst over de heilige Schrift?
Dan: die in de Apostolische Geloofsbelijdenis is samengevat. Duidelijk, de Apostolische Geloofsbelijdenis vervangt de leer van het Oude en Nieuwe Testament niet, maar ze vat Die samen en kan dus bijgesteld worden, er kan aan toegevoegd worden, vanaf gedaan, al naar de Schrift leert. Daarmee wordt bevestigd, dat de Belijdenisgeschriften staan ònder het gezag van de Schrift en niet staan náást de Schrift en zeker niet komen in de plááts van de Schrift.
Dan: en hier in de christelijke kerk geleerd wordt. Het zou totale omdraaiing zijn, als nu ineens de leer hier in deze kerk zou kunnen en mogen en moeten worden opgevat als de finale ùitwerking van de leer van het Oude en Nieuwe Testament. Zou dat inderdaad zo zijn, zo bedoeld zijn, dan wordt daarmee feitelijk gezegd, beweerd, dat die leer er was vóór de leer van het Oude en Nieuwe Testament. De gedachte alleen al is lachwekkend en volstrekt ongeloofwaardig.
Hier klinkt wèl een pretentie: dié leer – van het Oude en Nieuwe Testament!!! – wordt hier in al haar lengte en breedte verkondigd. Daar móet uit blijken, in doorklinken, dat dit door de toehoorders gehoord en beoordeeld en gewogen en toegestemd kan worden, mag worden, moet worden. Immers, allen vervuld met de Heilige Geest. Vervolgens, dat de toehoorders de predikers daarop mogen, moeten kunnen aanspreken. De prediker, ook de kerkenraad, die toeziet op léér en léven van prediker.
Maar het toezicht van de kerkenraad is niet méér, niet hóger, weegt niet zwáárder, dan dat van gemeenteleden, toehoorders. Tegelijk, nog steeds staat de leer van het Oude en Nieuwe Testament in gezag en orde vóórop, de enige Norm. Nee, ook geen meerderheid, ook geen algehele instemming kan dié plaats, dié positie, dàt gezag van die leer ook maar aantasten. Wil ze dat wèl, doet ze dat wèl, dan blijkt daaruit, dat die meerderheid, die algehele instemming die plaats, die positie, dat gezag van die leer, ja, de Norm Zèlf!, vèrwèrpen!
Gebeurt dat, is dat gebeurd, dan moet noodzakelijk de prediking, de inhoud ervan, wel volgen. Gebeurt dat, is dat gebeurd, dan worden mogelijke bezwaren – hoe Schriftuurlijk onderbouwd! – te licht bevonden en verworpen. Willekeur en eigenwilligheid hebben hun intrede gedaan en regeren, heersen, hard en meedogenloos. Niemand, geen enkel lid of toehoorder kan zich vrijblijvend onttrekken aan die onttrekking aan het gezag van die ene Norm. Ieder is op eigen plaats helemaal verantwoordelijk. Net zo, als iemand die belijdenis van het geloof aflegt zèlf helemaal verantwoordelijk is voor die belijdenis. En verantwoordelijk gesteld en gehouden wordt.
Of wil iemand nog volhouden, dat het gezag van de leer van het Oude en Nieuwe Testament beperkt is tot bepaalde levensterreinen en niet geldt over bepaalde delen van het leven, door mensen zèlf te bepalen en vast te stellen??? Verdeeldheid is het gevolg, ontwrichting en ontbinding moeten noodzakelijk volgen. De kerkelijke verdeeldheid is het overtuigend bewijs. Ieder beproeve zichzelf.
De Schrift eist rechtvaardige, onpartijdige, zonder op winstbejag of geschenken beluste, onafhankelijke rechtspraak. Zonder aanzien van personen. Precies zoals Gods rechtspraak was en is en blijft, eeuwig. Wie van Zijn kinderen zal daarin afwijken, ten gunste van, en voor God vrijuit gaan? De hele Schrift door wordt dat geleerd en beklemtoond en herhaald. Hoe diep zit de zonde, hoe geweldig hoog de hoogmoed, als mensen in grote vermetelheid die leer vergeten en verwerpen!
En belooft u bij de belijdenis van deze leer door Gods genade te blijven in leven en sterven?
Belooft u. Voor God, voor de levende God, Hij is de eerste Getuige! En Hij, die zo overduidelijk léért en bewìjst, dat Zijn ‘ja’ JA is en Zijn ‘nee’ NEE, zou Hìj veranderen??? Hoe heeft Zijn Zoon geleerd, geëist, dat ons ‘ja’ JA is en ons ‘nee’ NEE. Hoe Eén is en blijkt God daarin te zijn. Zo wil God ook éénheid van Zijn kinderen, dat hun ‘ja’ inderdaad JA is en hun ‘nee’ NEE. In goede dagen, in slechte dagen, in voorspoed, in tegenspoed, in leven, in sterven.
Ziet u trouwens, dat in deze beloftevraag helemaal met geen enkel woord wordt verwezen naar de Belijdenis, noch naar de leer die hier gebracht wordt? Hier wordt duidelijk gedoeld op de leer die in het Oude en Nieuwe Testament geleerd wordt, zonder reserve. Hoe vreemd zou het zijn, als hier ineens de leer uit de hoofdzin vervangen zou worden met de leer uit de bijzin. Het is niet alleen vreemd, het is ontoelaatbaar. Taalkundig, des te meer inhoudelijk! Maar in de praktijk laten we het gebeuren, stemmen we er mee in, doen we eraan mee?
Dan wordt de grote vraag: wàt heeft u beleden, waaròp heeft u belijdenis afgelegd, voor Wié heeft u belijdenis afgelegd? Uw ‘ja’-woord klonk, op uw ‘ja’-woord wordt u herinnerd, daarop wordt u aangesproken, daarvoor bent u persoonlijk verantwoordelijk, levenslang. Want ook al vergeten mensen dat, ook al veranderen mensen tien keer per dag van mening, God niet, God nooit. Hij is Eén, onveranderlijk.
Door Gods genade. We zien onze zwakheid, onze beperktheid, onze kleinheid, ons onverstand. En we belijden hier en nu, dat we dáárom onmogelijk ons ‘ja’-woord kunnen houden. Nee, elke zelfingenomenheid, elke zelfvoldaanheid, elke gearriveerdheid, ze moeten ons direct besterven. Die zelfkennis moet ons direct uitdrijven naar Gods genade. Alleen daardoor kunnen we staande blijven in het houden van die belijdenis.
In leven en in sterven. Hiermee belijden we, dat deze belijdenis ons leven lang geldt, dat we daarop ons leven lang aangesproken kunnen worden. Door mensen. Maar we vergeten toch niet, dat Gòd de eerste Getuige was en is??? Hij zal ons eraan herinneren, door Zijn Woord, door mensen, Hij Zelf op de jongste dag.
Ten tweede:
Gelooft u Gods verbondsbelofte, waarvan u in de doop het teken en zegel ontvangen hebt? En belijdt u, nu u de toegang vraagt tot het heilig avondmaal, dat u vanwege uw zonden een afkeer hebt van uzelf en u voor God verootmoedigt en uw leven buiten uzelf in Jezus Christus, de enige Verlosser, zoekt?
Gods verbondsbelofte. Is er in een mensenleven iets rijkers, iets mooiers denkbaar? Aangenomen zijn door God, als Zijn kind en erfgenaam. En dit met de doop betekend en verzegeld en bekrachtigd. En dat in de wondere weg van Gods raadsplan en ontferming: dan, daar, geboren uit ouders, die de Heere kenden en dienden. Ouders, die zelf belijdenis van hun geloof hebben afgelegd. Hoe indringend wordt die belijdenis bij de heilige doop herhaald en bevestigd.
En nu, de verantwoordelijkheid voor dit kind, om hem christelijk en godvrezend op te voeden in deze leer. Dat kan niet anders zijn dan de leer van het Oude en Nieuwe Testament. Eerst is er de belijdenis van het geloof, daarna het doopvont.
Voor de dopeling is er eerst Gods verbondsbelofte: Mijn kind, tot Mijn kind aangenomen. En God komt niet met een papieren verhaaltje, waaraan elke werkelijkheid ontbreekt en waar de dopeling maar moet afwachten, of God Zijn Woord houdt en nakomt. Integendeel, Gods Woord is JA! En dat Woord blijft JA! Is God veranderlijk? Liegt Hij?
De persoon, die belijdenis aflegt van zijn geloof, mag en moet zich dat realiseren: God heeft Zijn Woord, Zijn belofte bij mijn doop, waargemaakt. Zó is God! En Hij zal u van al het goede voorzien en al het kwade van u weren of voor u doen meewerken ten goede. We zien terug op al die jaren. Hoe hebben vreugde en voorspoed, teleurstelling en tegenslag, misschien nog veel erger, elkaar afgewisseld. Onnavolgbaar. Onvoorspelbaar.
Toch, de erkenning, de belijdenis, dat God dat alles bestuurde, regeerde, dat Hij bewaarde en spaarde en met vaste Hand bracht tot deze belijdenis. Zeker, wat een moeiten, wat een vragen, wat een strijd, wat een worsteling om tot vaste overtuiging te komen, waren er. En nu? Staat mijn geloof nu op een onbetwist en onwankelbaar hoogtepunt? Ken ik mijzelf zo slecht? Lees ik in de Bijbel bij Gods kinderen niet eerder, dat die worsteling, die strijd levenslang is?
Zeker, ik mag en moet blij en dankbaar zijn voor hoogtepunten in het geloof. Tegelijk, ik moet mij voorbereiden op andere tijden. Tijden, waarin de Heere mij op de proef stelt, waarin de Heere mij door diepe dalen van twijfel en onzekerheid voert. Tijden van strijd en worsteling en gebed, om staande te blijven in het geloof. Maar als ik mij niet voorbereid op die andere tijden, en ze komen, hoe wil en zal ik dan staande blijven?
Zijn we het gewoon elke dag te eten en te drinken, te werken en te rusten, ons te verzorgen en te kleden, met als doel het lichamelijk welzijn, hoeveel te meer moeten we werken voor ons geestelijk welzijn. Zeker, dan kunnen er rustperiodes zijn, maar ook strijd, ook worsteling, ook beproevingen en diepe dalen. Maar dan vinden we het normaal, dat we ons daarop helemaal niet voorbereiden? Dan gaan we er maar zo van uit, dat alles vanzelf gaat en goedkomt? Dan zullen anderen wel zorgen?
We hebben geleerd, dat de Verbondsbelofte bestaat uit twee delen, belofte en eis. Gods belofte staat onwankelbaar vàst, geen twijfel mogelijk! Maar die eis, het leven in de nieuwe gehoorzaamheid, in het door de Heilige Geest vernieuwde leven, dat vraagt strijd, worsteling, onderhoud, voorbereiding, voeding, versterking.
Hoe komt het toch, dat het er sterk op lijkt, dat voor de invulling en uitvoering van die eis zeer ruim de tijd genomen wordt, uitgesteld wordt, afgewacht wordt, ziende op andere mensen, hoe die dat doen (of niet doen), hoe die het invullen en uitvoeren (of niet)? Hoe komt het toch, dat het er sterk op lijkt, dat eerst gekeken en geluisterd wordt naar de leiders, de voorgangers, de ambtsdragers, wat zij er van vinden, hoe zij er over denken, welke invulling en uitvoering zij voorstaan en verwachten (of niet)?
We zien hier de voorbeeldfunctie van het voorgaande geslacht, de ouders, oudere broers, zussen, ook de opvoeding daarbij, de voorbeeldfunctie van leerkrachten op basisonderwijs en voortgezet onderwijs, de leermiddelen, alle invloeden vanuit de media, de wereld. En zo de vorming van het klankbord bij ieder mens, daardoor, door karakter, eigenschappen, aanleg, interesse, enz. Ook door alle misstanden en onverstand daarin en daarbij. Zeg maar, wat de grootste invloed had, wie het grootste stempel zette. Ook de omgang met de mensen, die op onze weg kwamen, geplaatst werden, hun inbreng, hun invloed.
En daarbij moeten we bedenken, dat dat niet alleen mijzelf betreft, maar dat ieder mens daarmee te maken had en heeft. De één is er gevoeliger, ontvankelijker voor, de ander minder. Niet alleen de mensen, die we kennen, ook de mensen waarover we lezen in de Bijbel. Wie ook, waar ook, wanneer ook, onder welke omstandigheden ook. Laten we bedenken, dat de enorme veelkleurigheid en veelzijdigheid geen enkel houvast biedt voor ons leven vandaag. Immers, vandaag is alles anders.
God is Dezelfde, Zijn verbondsbelofte is dezelfde, in belofte en eis. En zoals we in de Bijbel kunnen lezen zijn er mensen geweest, die die belofte veracht hebben, die eis verwaarloosd en verworpen hebben, de wereld lief gehad en de ware vrede in God geminacht. Ook van mensen, die – letterlijk – door God overwonnen zijn tot het vast geloven van die belofte en – door de Heilige Geest gedreven – die eis hebben nagejaagd om die in te vullen en uit te voeren. Tot en met: zij hadden hun leven niet lief, maar zagen op God, Die gaf en eiste, en zij volgden in gehoorzaamheid. U kunt lezen over al hun strijd en worsteling, ook over hun overwinning in en door Christus.
Voorbeelden. God heeft de mens niet geschapen als naäpers, stomme navolgers. Nee, Hij schiep hen in grote en volle verantwoordelijkheid. Ieder mens was en is in eigen persoon volledig verantwoordelijk. God houdt hen daaraan, ook na de zondeval en God vraagt hen verantwoording, die verantwoordelijkheid daarbij vooropstellend. Ieder met de gaven en talenten van God gegeven en gekregen, en tekortkomingen en gebreken en scheefgroei vanwege de zondeval, onze, mijn zondige verdorvenheid.
Die twee zaken moeten we ons leven lang scherp voor ogen houden: Gods verbondsbelofte in belofte en eis èn de eigen verantwoordelijkheid. We zagen, dat God Zich aan Zijn belofte van dag tot dag houdt, onvoorwaardelijk. Hij plaatst ons voor onze eigen verantwoordelijkheid … en houdt ons – ieder persoonlijk – daaraan óók!, onvoorwaardelijk!
Nee, er is geen sprake van bangmakerij. Het vervolg spreekt er uitvoerig over. Alle voorbeelden in ons leven moeten we gaandeweg toetsen, toetsen aan de enige Norm, de leer van het Oude en Nieuwe Testament. Want al die voorbeelden hadden, hebben hun gaven en talenten, ook hun tekortkomingen en gebreken en scheefgroei. En daarbij, we zijn er zelf ook mee doordrenkt. Wat lopen we er elke dag weer tegenaan, wat kan het elke dag weer een druk en een last geven.
Dan, En belijdt u dat u vanwege uw zonden een afkeer hebt van uzelf en u voor God verootmoedigt en uw leven buiten uzelf in Jezus Christus, de enige Verlosser, zoekt? Zelfkennis, dat moet hier vooropgaan. En die zelfkennis is broodnodig, elke dag weer. Want die hoogmoed van onze zondeval, onze opstand tegen God, ons ‘denken’ aan God gelijk te zijn, die is springlevend en die tracht ons elke dag te beheersen en te regeren. Die hoogmoed is ons van nature zo lief!
Met deze belijdenis keren we ons radicaal om! Deze belijdenis verandert onze instelling en opstelling en doelstelling grondig. Wat we zo hartelijk liefhadden en liefhebben in en door de zonde, ons eigen vlees en al haar begeren, we belijden hier, dat we er nu een AFKEER van hebben, ja, dat we daarin een afkeer van onszelf hebben, dat is van al dat natuurlijk en vleselijk begeren en de invulling en uitvoering daarvan, in woord en daad en gedachte.
Dat moet ons direct uitdrijven naar God. Wij zondigden tegen Hèm! Dit vraagt diepe vernedering en berouw over onze zondeval en zonden en liggen midden in de dood voor Hèm! Arme, zwakke ik, mijzelf enigszins kennend. Want naar mijn oude natuur kan ik niet, wil ik niet, doe ik niet. Nee, gisteren niet, vandaag niet, maar na vandaag ook niet. Want zó ben ik! Dat is mijn oude mens!
Daarom, dáárom, zoek ik en moet ik zoeken, erken ik, dat het nieuwe leven voor God bùiten het bereik van mijn oude mens ligt, ver daarbuiten, onbereikbaar daarbuiten, alleen door Die Ander, Jezus Christus. Hij is de enige, waarachtige Verlosser. Alleen in en door Hem kan ik verlost en bevrijd worden van mijn oude mens en haar begeren en zo opstaan tot de nieuwe gehoorzaamheid.
Dat belijd ik. Dan zie ik een oceaan aan vuilheid en slapheid en tekortkoming in en bij mensen, in de Bijbel, vandaag, gisteren. Ook in en bij mijzelf??? Of kijk ik daar maar snel aan voorbij en focus ik mij vooral op anderen? Opnieuw loop ik tegen mijn oude mens op. Herinner, die oude mens zoekt oorzaken, die bij ànderen liggen, die mìj onschuldig (moeten) maken. Ze zijn er niet, ze komen er niet, nooit. Tegelijk, zien we, dat de mens per direct zijn verantwoordelijkheid probeerde, probeert af te schuiven op anderen? En daardoor zichzelf het menszijn onwaardig acht en maakt? En daarin is de mens niets veranderd.
Immers, God schiep de mens naar Zijn beeld en gelijkenis, met volle verantwoordelijkheid. De verantwoordelijkheid en heerschappij over de schepping, de dieren, God legde ze op de mens, en de mens kon die verantwoordelijkheid dragen, ten volle. Ja, die grote verantwoordelijkheid legde God op de mensheid. Hebben onze eerste voorouders zich erover beklaagd, dat die verantwoordelijkheid veel te groot was, veel te zwaar woog? We lezen er nergens over.
God stelt de mensheid nog steeds ten volle verantwoordelijk, en ieder mens daarin afzonderlijk op eigen plaats, in eigen leef-tijd, met eigen gaven en talenten. We weten, we komen hier en nu geen stap vooruit, in en door en vanuit onszelf. Alleen, waar we vernieuwd zijn en steeds meer worden, dan zijn de eerste (zwakke) sporen van herstel merkbaar en waarneembaar.
Ten derde:
Verklaart u, dat u van harte begeert God de Here lief te hebben en te dienen naar zijn Woord, te breken met de wereldse begeerten, uw oude natuur te doden en godvrezend te leven?
De mens, staande voor God en Zijn heilige gemeente, verklaart. In vol bewustzijn, naar volle overtuiging, in volle verantwoordelijkheid, publiek. Van harte. De Heere begeert ons hart, ons leven, onze gezindheid. De mens verklaart van harte. Kan het ruimer, vollediger? Moet hieruit niet de hele mens, persoon, gezindheid, instelling, voornemen van die persoon, blijken?
Er is een groei geweest naar deze dag, dit publiek ‘ja’-woord. Die overtuiging moest er zijn, toen besloten werd de belijdeniscatechese te volgen en die overtuiging moest gaandeweg toenemen, groeien, sterker worden, vastheid krijgen. En daarom is er nu een sterk voornemen deze belofte, deze eis, dit voornemen, met kracht te bevestigen: JA!
God de Here liefhebben naar Zijn Woord. Hem volgen, waar Zijn wegen met mij ook gaan, over welke bergen, door welke diepe dalen. Ik vertrouw mijn leven aan Hem toe, ik leg mijn leven in Zijn hand. Immers, hoe kan ik liefhebben zonder vertrouwen? En als ik publiek mijn vertrouwen in Hem uitspreek, hoe wil ik even later laten zien en horen, dat mijn vertrouwen feitelijk niks waard is, waar ik gewoon voortga met mijn leven in en vanuit de oude mens, naar haar gewoonte, traditie en begeren? Omdat ‘iedereen’ het zo doet?
Komen wij tot een huwelijk, dan is ons ‘ja’-woord niets méér waard dan op dat ogenblik? Of mogen we er dàn vast op vertrouwen, dat mijn ‘ja’-woord, het ‘ja’-woord van de ander ècht, wáár, vàst, betrouwbaar is, waar ikzelf en de ander van dag tot dag, van jaar tot jaar aan herinnerd en op gewezen mag en kan worden? Hoe betrouwbaar is ons ‘ja’-woord?
Hoeveel te meer hier, staande voor de levende God! Hij houdt ons van dag tot dag aan ons ‘ja’-woord, Hij stelt er ons van dag tot dag verantwoordelijk voor. Blijkt dan, dat ons ‘ja’-woord nauwelijks inhoud, betekenis heeft, geen enkele uitwerking in woord en daad en gedachte heeft, dat we er niet op aangesproken willen worden, er nog minder aan herinnerd mogen worden, wat zegt ons ‘ja’-woord dan nog, ook ons ‘nee’-woord, waar ook, wanneer ook?
Alleen, hier is nog iets veel ernstigers aan de hand. Als de gedachte bij ons is, dat we op geen enkele manier zijn gebonden aan ons ‘ja’-woord, dat niemand ons daarop mag en kan aanspreken, ons er aan kan en mag herinneren, waarin laten we dan nog zien en horen, dàt we belijdenis van ons geloof hebben afgelegd? Laat staan, als iemand ons wijst op de leer van het Oude en Nieuwe Testament.
Maar als we feitelijk openlijk toegeven, dat ons ‘ja’-woord nauwelijks inhoudelijke waarde had, heeft, hoe willen we nog aanspraak maken op Gods verbondsbelofte? Zijn belofte, dat Hij ons wil aannemen tot Zijn kind? Zijn ‘ja’-woord, dat het sacrament van de heilige doop zo heilig, zo serieus is, genomen moet worden, waar we vast gelóven, dat Zijn ‘ja’ inderdaad JA is?
Of is de gedachte in ons gedrongen, dat het ‘ja’-woord van God feitelijk ook weinig tot niets voorstelt, dat Hij ons nooit ter verantwoording zal roepen, dat Hij nooit rekenschap zal vragen? Ja, dat Hij feitelijk niet anders is dan wij zelf zijn – naar onze òude mens! – dat ons ‘ja’ en ‘nee’ zo flexibel en pragmatisch zijn als maar kan? Geldt dat Zijn belòfte in het verbond, geldt dat niet veel meer Zijn eis in het verbond? Deed en doet God Zich zó kennen?
Merken we, dat we daarmee onze oude mens in haar denken, doen, handelen, uitvoeren, zijn, feitelijk projecteren op God? Enkel leugen en onbetrouwbaar! Wat, IK onbetrouwbaar???
Want dan is wat volgt: de Here dienen naar Zijn Woord, breken met de wereldse begeerten, onze oude natuur doden en godvrezend leven, ook niet meer serieus te nemen en te houden. Wie doet dat, wie wil dat? Dat is toch lachwekkend, dat is toch bespottelijk, dat iemand daar serieus, van harte actief en passief mee bezig is, zich er toe zèt? Het is toch ondenkbaar, dat iemand die strijd op leven en dood voert met alle wereldse begeerten, onze oude natuur? Godvrezend leven, wat is dat, hoe moet dat? Zijn we wel met diep ontzag en grote eerbied voor God vervuld, voor Zijn Woord, Zijn eis in het verbond? Méér dan voor alle gevolgen en reacties van mensen?
Verklaart u, dat u begéért, van hàrte. Hoe zwaar klinkt nu het ‘ja’-woord. Voor Gòd, voor Zijn gemeente. Ik kan niet meer terug, of ik neem mijzelf ook niet meer serieus. Maar Gòd neemt mij wel serieus en Hij toetst mij, mijn leven, mijn gezindheid. Lees Psalm 10. Hij vergeet niet.
Kunnen we elkaar voor de gek houden, bedriegen, het er met elkaar over eens zijn, dat niemand zich aan dat ‘ja’-woord houdt, dat ieder maar doet wat goed is in eigen ogen en wat de groep van ons verwacht en verlangt, God niet! Hij ziet het hart aan, toetst onze gezindheid. Hoe doet de Heere in Zijn Woord keer op keer horen en zien, dàt Hij gezien heeft, dàt Hij gehoord heeft, en dáárop Zijn raadsplan uitvoert, in zegen, in oordeel.
We spraken zojuist over ons projecteren op God. Ja, en nemen we onszelf en anderen niet serieus, hoe zouden we Gòd serieus nemen? Verwachten, dat God ons, mij wel serieus neemt, mij houdt aan mijn ‘ja’-woord? Dat verwacht toch niemand? En daarom kan die gedachte ook met een gerust hart aan de kant gelegd worden? Want iedereen doet dat toch?
Dan is en wordt de hoofdzaak toch veel meer, steeds meer, hoe ik, ik bedoel IK, er mij bij voel? Waar ik mij fijn bij voel? Wat de groep aangenaam vindt? Waar de meesten het met mij over eens zijn? Mijn ervaring, mijn bevinding. Wat, zijn er toch nog scherpslijpers, die mij willen doen buigen onder het gezàg van de Bijbel, van de God van de Bijbel? Je moet er toch niet aan denken, dat iemand nog zo achterlijk is en dat vraagt, verwacht? Die tijd zijn we al lang voorbij, als we zover al gekomen waren.
Bedenk, dat u deze verkláring ook voor Gods aangezicht aflegt: JA! De zeggingskracht van deze eed verloopt niet en de herinnnering eraan blijft eeuwig.
En nee, we kunnen onszelf en anderen niet wijs maken, dat we geen kennis hebben van de wereldse begeerten, onze oude natuur. Maar kennen we Gods Wóórd, de levende Gòd, Zijn belòften, Zijn èis? Hoe beter we Die kennen, des te beter zien we de onmetelijke afstand en tegenstelling met de wereldse begeerten en onze oude natuur. Maar als we de levende God, Zijn Woord, niét kennen, hoe zullen we de wereldse begeerten en onze oude natuur dóden en háten? En ja, dan ligt het godvrezend leven helemaal buiten onze horizon, laat staan het begeren ernaar.
Ten vierde:
Belooft u zich te onderwerpen aan de kerkelijke vermaning en tucht, indien u zich – waarvoor God u genadig beware – in leer of leven misgaat?
Dit is de minst gekende vraag, de minst gekende, de minst overdachte, de minst nageleefde. Wel een belofte, voor God, voor Zijn gemeente. Dat JA betekent veel. Voor de persoon, die de belofte aflegt, voor God, voor de gemeente, voor de kerkenraad, de ambtsdragers. De kerkelijke tucht, taak, opdracht voor de hele gemeente, alle gemeenteleden. Nergens leert de Schrift daarin van delegatie van taak, bevoegdheid, belast zijn, van gemeente naar kerkenraad, naar ambtsdragers. Hoogstens waken zij over goede orde daarin.
Hoe gemakkelijk wordt het belangrijkste hierin vergeten. Want wàt is het belangrijkste? Herinner, de eerste vraag, de hoofdzin: ‘Belijdt u dat de leer van het Oude en Nieuwe Testament de ware en volkomen leer van de verlossing is?’ Dat is de hoofdzin, in voornaamheid, in orde, in gezag. Daaraan is en moet al het andere, al het volgende ondergeschikt zijn.
Dan zien we de persoon, die belijdenis van het geloof aflegt. Voor die persoon moet die eerste, die belangrijkste belofte steeds weer voorop staan: in leer en leven God dienen, eren en vrezen, naar Zijn Woord.
God houdt de mens, die deze belijdenis doet, deze belofte aflegt, aan zijn, haar woord, in volle verantwoordelijkheid voor die persoon.
De gemeente, die getuige is van deze belijdenis, deze belofte. De gemeente, die daarin herinnerd wordt aan eigen belijdenis en belofte. De gemeente, die het handelen van de kerkenraad ziet en hoort en toetst – niet om in haar plaats te staan of te besluiten – wel, om de kerkenraad als het nodig is aan te spreken op haar eigen belijdenis en haar handelen wat daarmee overeen moet stemmen. Ook de grenzen, die deze vierde vraag voor de kerkenraad trekt en stelt. De jeugd, die onder de diepe indruk mag komen, als zij hoort en ziet op welke diep indringende en het hele leven beheersende vragen antwoord wordt gegeven, opdat zij zich des te meer voorbereidt.
De kerkenraad, de ambtsdragers, die direct gebònden worden aan déze belofte, déze belijdenis: ‘in leer of leven’! Hoe nadrukkelijk móet dit gebònden zijn en blijven en worden aan die eerste vraag, die hoofdzin. Tegelijk de begrenzing, de beperking, heel scherp: ALLEEN DÀN! Want die eerste vraag, die hoofdzin kan en mag daarom ook de enige toetssteen zijn waaraan dat leven en die leer van dat gemeentelid gelegd en gemeten mag worden.
Wordt daarvan afgeweken en worden àndere ‘motieven’, ‘oorzaken’, ‘redenen’ aangevoerd en ingevoerd en gehanteerd om over te gaan tot tùcht, dan is er geen sprake van kèrkelijke tucht bediénen!, maar dan is eigenwillige uitoefening van macht en invloed en zeggenschap de drijfveer. Dan is er ook geen sprake van bediénen, maar dan regeren pure willekeur en eigenwilligheid.
Misgaat de kerkenraad, misgaan de ambtsdragers zich daardoor aan hun bevoegdheid, hun plicht, hun ambtsplicht, ze verlaten hun eigen belofte en belijdenis en voegen aan hun JA een hard NEE toe. Nu niét! In dit geval, met deze persoon, die dit gedaan, dat gezegd, zo geschreven heeft, niét! Wat wordt ‘vergeten’? Dit, dat die ambtsdragers net zo hard gebonden zijn aan het geopenbaarde Woord van God.
En hebben ze bij eigen belijdenis op deze vraag JA gezegd, dan moesten ze toen ook duidelijk onderkennen, dat er overduidelijk sprake moet zijn van een duidelijk en aanwijsbaar en volhardend àfwijken in leer en/of leven van die eerste belofte, die eerste eis, die eerste en voornaamste hoofdzin. Alleen dàn! Er kan en mag geen enkele andere grond of reden zijn. Voor God niet, voor Zijn Woord – de enige Norm – niet.
Blijkt die toch aanwezig, blijkt die toch het motief te zijn, dan mìsgaan de ambtsdragers, die zeggen en pretenderen te handelen in opdracht van het Hoofd van de kerk, Jezus Christus, zich zeer. Daarin doen ze zèlf radicaal verkeerd en zondigen ze zwaar, ze misleiden vervolgens de gemeente door dit àfwijken van de Schriftuurlijke leer in het tonen van hun slechte voorbeeld voor de kudde zijn. Ze handelen dan ook niet in onderworpenheid en gehoorzaamheid aan het Hoofd – Jezus Christus – maar ze negeren Hem en zetten zichzelf op Zijn plaats en positie.
Het Hoofd – Jezus Christus – heeft met grote ernst tegen zulk handelen en optreden gewaarschuwd, Mattheüs 24:43-51: ‘Maar weet dit, dat zo de heer des huizes geweten had, in welke nachtwake de dief komen zou, hij zou gewaakt hebben, en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven. Daarom, zijt ook gij bereid; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen. Wie is dan de getrouwe en voorzichtige dienstknecht, dewelke zijn heer over zijn dienstboden gesteld heeft, om hunlieder [hun] voedsel te geven ter rechter tijd? Zalig is die dienstknecht, welke zijn heer, komende, zal vinden alzo doende. Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem zal zetten over al zijn goederen. Maar zo die kwade dienstknecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen; En zou beginnen [zijn] mededienstknechten te slaan, en te eten en te drinken met de dronkaards; Zo zal de heer van deze dienstknecht komen ten dage, in welke hij [hem] niet verwacht, en ter ure, die hij niet weet; En zal hem afscheiden, en zijn deel zetten met de geveinsden; daar zal wening zijn en knersing der tanden.’ We zien het sluipende in de macht, de invloed, ook op kerkelijk terrein. Wat heeft het in de geschiedenis – Oude en Nieuwe Testament, tot nu toe! – velen verleid en velen hèbben zich daartoe laten verleiden.
Ook bovenstaande waarschuwing hoort bij de leer van het Oude en Nieuwe Testament. En de belofte daarbij te blijven betekent dus ook, dat we die zuiging onderkennen en er in het geloof krachtig weerstand tegen bieden, er tegen strijden en liever onrecht verdragen dan ons daarin en daartoe te laten meesleuren. Weet, geen enkel excuus is voor het Hoofd aanvaardbaar of toelaatbaar. Heeft Zijn diénende optreden ook maar ergens een voorbeeld van héérsen achter gelaten? En ‘weten’ Zijn dienstknechten het dan ‘beter’?
Voor het betreffende lid geldt op dat moment: onder gegrond protest zich onderwerpen, het onrecht dragen – smaad om Christus wil! – en tegelijk blijven waarschuwen, indien mogelijk. Maar tegelijk moet het lid heel scherp voor ogen staan: Hier handelen niét ambtsdragers in Naam van Christus, maar hier handelen mènsen naar eigen goeddunken, naar eigen willekeur; en daarom moet en mag ik op geen enkele manier bevreesd zijn voor hun dreigen, hun kwaadaardig gedrag en geblaas.
Nee, ook niet, waar ze even later hun handen vouwen en Gods zegen afsmeken over hun goddeloze besluiten en handelingen en smeken om bekering van de betrokkene. Nee, ook niet, waar ze in voortgaande procedure de gemeente belasten met hun goddeloze besluiten en handelingen en gebeden en smekingen. Het lid moet scherp voor ogen houden, dat de ambtsdragers zich bùiten de gestelde grenzen begeven, toevoegen áán ‘afwijken in leer en/of leven’. En dat duidelijk tégen de leer in het Oude en Nieuwe Testament in, dat duidelijk tégen het Hoofd Jezus Christus en Zijn gestelde voorbeeld in, om te diénen, en niet te heersen.
We leggen de vraag voor: Als de kerkelijke tucht zó misbruikt wordt òf niét terecht bediend wordt waar dat móet, zal het Hoofd – Jezus Christus – daar als Gastheer nodigen tot de Avondmaalstafel? Zal die – toch! – aangerichte Avondmaalstafel Hem niet een gruwel zijn, waar het onrecht regeert, waar de tucht in onrecht gehanteerd òf nagelaten wordt? Inderdaad, we stellen deze vragen bìj deze vragen waar de toegang tot de Avondmaalstafel voor doopleden geopend wordt. De grote verantwoordelijkheid van de kerkenraad, de ambtsdragers, de gemeente, de gemeenteleden.
Tegelijk, de plìcht tot kerkelijk vermaan en tucht waar inderdaad en metterdaad door leden àfgeweken wordt in leer en leven en waar erin volhard en verhard wordt. Geen enkele reden kan en mag bestaan om dan te aarzelen of te treuzelen. En dit met in acht nemen van de door de Schrift geboden rechtvaardige rechtsvoering. Elke slapheid hierin moet weerstaan worden.
Iedere gelovige zal erkennen na het voorgaande – door Gods genade blijven bij die leer – dat onze zwakheid en beperktheid en onverstand zo groot zijn in en vanuit onszelf, dat we in die strijd alleen staande kunnen blijven als God ons genadig bewaart voor afglijden en misgaan. In Hem, door Hem Alleen kunnen we staande blijven.
We schreven hierboven bij de vierde vraag de tekst, Hebr. 13 : 17:
‘Zijt uw voorgangeren gehoorzaam, en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uw zielen, als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig’.
Hoe moeten we dit verstaan? Wel, we zullen die geboden gehoorzaamheid steeds weer moeten plaatsen – in woord en daad – àchter en in orde ònder het grote gebod: God méér gehoorzaam zijn dan mensen. En dat zeker waar mensen, ook ambtsdragers, gezag opeisen, gehoorzaamheid gebieden in wegen, die vol zijn van eigenwilligheid en willekeur.
De Bijbel geeft daarin ook tal van voorbeelden. Het grootste voorbeeld toont het Hoofd, Jezus Christus, ons in Mattheüs 23. Na tal van vermaningen tegenover de leiders van het volk, de religieuze leiders en voorgangers, wijst Hij al hun eigenwillige leringen en praktijken zeer scherp aan en veroordeelt ze publiek. Hij toont openlijk hen in hun leringen en praktijken op geen enkele manier te mogen en te kunnen volgen. En hierin bewijst Hij, dat Hij God, Gods Woord méér moet volgen en gehoorzamen dan de geestelijke voorgangers. Nergens blijkt uit, dat wij in het geloof Hèm daarin niét moeten navolgen.
Tegelijk moet het voor ambtsdragers heel duidelijk zijn, dat geboden gehoorzaamheid en onderdanigheid van de leden àltijd in orde komt mèt en ná het zuiver dienen en leren en onderwijzen en vermanen en vertroosten in overeenstemming en onderworpenheid aan die ene Norm, de leer van het Oude en Nieuwe Testament. Waar die orde veronachtzaamd wordt, ontstaat tegelijk een vàlse plicht tot gehoorzaamheid en onderdanigheid. Daar moet direct bij de betreffende leden de duidelijkheid zijn, dat die geboden gehoorzaamheid en onderdanigheid daarmee vervallen. Hierin mogen ambtsdienst en persoon niet gescheiden worden.
Daarbij komt het huiveringwekkende, waar tòch blijft het rekenschap geven van hun handel en wandel in het ambt. Dan treedt meteen de bovengenoemde tekst uit Mattheüs 24 op de voorgrond. Hoe leert de geschiedenis, dat eigenwilligheid en willekeur onmogelijk samen kunnen en willen gaan met getrouw blijven bij en in de zuivere leer van het Oude en Nieuwe Testament en het dienend karakter van het ambtelijk werk.
Dit brengt ons ook tot het vragen om duidelijkheid inzake het toelaten tot het doen van openbare geloofsbelijdenis. Ook weer, zonder aanzien van personen. Maar is het onderzoek naar de beweegredenen bij de doopleden zuiver? Is het voor doopleden heel helder, dat het leven in en naar de nieuwe gehoorzaamheid, in overeenstemming met de leer van het Oude en Nieuwe Testament, een doorgaand proces is wat hier en nu nooit stopt? Is het leven in woord en daad en gedachte van ambtsdragers en leden daarin een voorbeeld òf een aanfluiting?
Is het laatste het geval, hoe kunnen we van de personen, die nu belijdenis afleggen, verwachten, dat zij wèl begeren te leven in de weg van de nieuwe gehoorzaamheid, dat zij wèl begeren Jezus Christus te volgen op de smalle weg van laster en smaad en kruisdragen?
Het blijkt steeds weer, dat mensen weinig verder kijken dan de aanwezige horizon van vandaag en hooguit morgen. Hoe noodzakelijk blijkt het telkens weer, dat ons doen en laten door het volgende geslacht bekeken wordt en vaak nagedaan en nagevolgd wordt, in woord en daad en gedachte. Hoe heeft het veel geslachten gebracht tot Woordverlating, in navolging van voorgeslacht. Hoe heeft slapheid en traagheid en luiheid telkens weer geleid tot ontbinding en ontwrichting, waar het Woord van God duidelijk de juiste weg wees en wijst.
Opdat we het Woord, de enige Norm, recht kennen, de levende God kennen en dienen, Zijn Zoon Jezus Christus als Middelaar en Verlosser omhelzen en volgen en dienen en ons door Zijn Geest en Woord laten regeren en leiden.
Nee, van onszelf, van andere mensen, hun gezag, hun invloed, moeten we niet onder de indruk zijn, ons nog minder daardoor laten regeren of domineren. Onze Here Jezus Christus, Gods Zoon, Hij vergadert, beschermt en onderhoudt Zijn kerk, soeverein. Òf we volgen en dienen Hèm, òf we handelen naar eigen inzicht en willekeur.
Maar ons JA klonk voor Gods heilig aangezicht, eens voor altijd, toen wij belijdenis van ons geloof in Hem aflegden.
12 december 2014