– Johannes 7:28, 29: ‘Jezus dan riep in de tempel, lerende en zeggende: En gij kent Mij, en gij weet, van waar Ik ben; en Ik ben van Mijzelve niet gekomen, maar Hij is waarachtig, Die Mij gezonden heeft, Welke gijlieden niet kent. Maar Ik ken Hem; want Ik ben van Hem, en Hij heeft Mij gezonden.’
Opnieuw benadrukt de Heere Jezus hier de eigen verantwoordelijkheid. U kunt onderkennen, u moet daarmee rechtvaardig oordelen, nu kènt u Mij. En kent u Mij, u kent Hem van Wie Ik ben uitgegaan, Die Mij gezonden heeft.
Ofwel – wetend van alle menselijke lauwheid en traagheid en onbegrip – Ik zal het nog een keer heel duidelijk en eenduidig zeggen en leren. Daarmee kom Ik tegemoet aan al uw zwakheid en onverstand om u wakker te schudden, om ook het laatste restje verontschuldiging weg te nemen.
Hoe moeten we telkens weer met grote schrik constateren, dat de mensen zich niét laten waarschuwen, zich niét laten gezeggen, ja, làchen om terechte oproep tot wederkeer en meewarig hartelijk en oprecht vermaan naast zich neerleggen. Zó diep is onze natuurlijke doodsslaap. En als we er aan vasthouden kan het maar zo omslaan in ergernis, in verdachtmaking, in haat.
Daarbij moeten we vaststellen, dat ook de grootste oordelen, de grootste catastrophes, de meest gewelddadige oorlogen, de meest wrede en meedogenloze vervolgingen, de mens niet tot inkeer brengen.
Vraagt God dan bovenmenselijke prestaties van de mens? Dingen, die alleen de allersterkste, de meest bekwame, de slimste, de verstandigste mensen, ternauwernood kunnen volbrengen? Nee, God komt met Zijn overduidelijk Woord en vraagt geloof aan dat Woord, onderwerping aan het gezag van het Woord, overgave aan Jezus Christus, Zijn verzoenend en borgtochtelijk lijden, om alleen daardoor gered en bevrijd te worden uit de eeuwige dood. Daartoe het gebod: ONDERZOEKT DE SCHRIFTEN! Kèn, onderkèn en oordeel rechtvaardig.
Als we dat zien, dan zullen we ook onderkennen, dat God deze wereld tot nu toe leefbaar houdt, opdat het getal van Zijn kinderen vol mag worden. Tegelijk, opdat de maat van de ongerechtigheid haar uiterste maat volmaakt. Die twee worden op hetzelfde moment bereikt: het moment van Christus wederkomst. We huiveren, want we zién, dat de ontwrichting en de ontbinding op alle terreinen van het leven slag over slag toeneemt. De liefde verkilt, onderlinge zorg valt weg, de mens neemt steeds meer het recht in eigen hand.
We moeten die huivering bedwingen. Laat ons zien en onderkennen Gods geduld en barmhartigheid daarin, tegelijk Gods gerechte toorn en oordeel. Voor de gelovigen: in al die ontwrichting en ontbinding de vrùchten van de revolutie van de duivel en de mens; tegelijk, dat God de mens daaraan niet ten volle overgeeft, omdat er dan géén leven meer mogelijk was.
Voor de ongelovigen: hoewel het er op lijkt, dat God Zijn toorn inhoudt door leefbaarheid te bewaren, moet het des te duidelijker worden, dat God Zijn toorn wèl volkomen uitgiet – eeuwig! – in de hel over allen, die Hem hier en nu niét geloofd hebben op Zijn Woord, die – in navolging van de duivel! – Gods gezètte vijandschap niét serieus namen en meenden met ‘náást’ God ook te kunnen dienen. God vergeldt àl het kwaad van de duivel, zijn volgers, voor al het goede, waarmee Hij hen vele eeuwen voorzag.
– Johannes 7:37-39: ‘En op de laatste dag, [zijnde] de grote [dag] van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien. (En dit zei Hij van de Geest, Dewelke ontvangen zouden, die in Hem geloven; want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was.)’
Christus wijst de weg, telkens weer. Hoe fèl is de tegenstelling tussen ‘stromen des levenden waters’ en de ontwrichting en ontbinding in de eeuwige verlating in de eeuwige dood. Zo fel is de tegenstelling tussen geloof en ongeloof, ook al doet de duivel zijn uiterste best die tegenstelling te veranderen en voor te stellen in ‘náást elkaar’.
Gaat de mens daarin met de duivel mee, laat hij zijn ogen dichtstrijken, binnen de kortste keren blijkt het niets anders te zijn dan onderwerping aan alle willekeur en eigenwilligheid, de voorportalen van totale ontbinding en ontwrichting. Of de mens moet moedwillig alle Bijbelse getuigenissen daar omtrent voor kennisgeving naast zich neerleggen. Hoe moeilijk willen onze enorme HOOGMOED en EIGENDUNK zich laten leren en gezeggen.
Onze eigen kracht en ons eigen verstand laten ons hopeloos in de steek en zijn volstrekt ontoereikend. Alleen Gods Geest kan mensenharten openbreken, in hen werken en woning maken en zó die mens opnieuw doen geboren worden tot waar geloof. Laten we dàt ootmoedig erkennen en belijden en God sméken, dat Hij in gunst op ons neerziet en ons Zijn Geest in ruime mate geeft en toedeelt.
Hoe heerlijk en onbegrijpelijk, door het geloof te wéten: God laat geen ernstige bidder staan. Daarom, laten we Christus navolgen in het leren wat Hij van de Vader gehoord en gezien heeft, en in het doen wat Hij de Vader zag doen. De weg van de gehoorzaamheid.
– Johannes 8:15-19: ‘Gij oordeelt naar het vlees; Ik oordeel niemand. En indien Ik ook oordeel, Mijn oordeel is waarachtig; want Ik ben niet alleen, maar Ik en de Vader, Die Mij gezonden heeft. En er is ook in uw wet geschreven, dat de getuigenis van twee mensen waarachtig is. Ik ben het, Die van Mijzelve getuig, en de Vader, Die Mij gezonden heeft, getuigt van Mij. Zij dan zeiden tot Hem: Waar is Uw Vader? Jezus antwoordde: Gij kent noch Mij, noch Mijn Vader; indien gij Mij kendet, zo zoudt gij ook Mijn Vader kennen.’
Hoe staat deze tekst ook weer onder: àlles wat U Mij te doen gegeven hebt. Hiervoor stonden we er breed bij stil, dat de Heere Jezus opriep tot rechtvaardig oordeel, niet naar aanzien. Hij doorziet hun hart, hun gezindheid, voor Gòd. En alle schijn voor mensen kunnen dàt zien niet verduisteren, niet vervagen, niet uitpoetsen, niet wegnemen.
We lezen dit toch niet van afstand, als betreffen deze woorden alleen andere – in ver verleden levende – mensen? Ook wij staan, ieder persoonlijk, voor Gods aangezicht en worden door Hem geoordeeld. En naar Zijn Eigen woorden is Zijn oordeel waarachtig!, omdat Christus oordeel Eén is met Vaders oordeel.
Opdat we ons voor Hem heel klein weten en Hem ernstig zoeken in waar geloof met belijdenis van al onze zonden. Want Hij vergeeft graag! Maar belijden we onze zonden niét en volgt er geen hartelijke bekering, dan vergeeft Hij ook niet.
Weten we ons klein voor Hem, hoe zullen we ons nog tegenover elkaar verheffen in hoogmoed en eigendunk, in zelfingenomenheid en gearriveerdheid, in het elkaar verdrukken en vertrappen? Als we ons inderdaad klein weten tegenover God als arme zondaren in en vanuit onszelf, die alleen van genade door Jezus Christus voor God kunnen leven, dan moet elke vorm van heerszucht onderling wel wegsmelten als sneeuw voor de zon. Staan we heerszucht toe, doen we er aan mee, dan is al ons erkennen en belijden van onze kleinheid en zondaar zijn één schijnvertoning. Voor God!
– Johannes 10:7-9: ‘Jezus dan zei wederom tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Ik ben de Deur der schapen. Allen, zovelen als er voor Mij zijn gekomen, zijn dieven en moordenaars; maar de schapen hebben hen niet gehoord. Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden.’
Hoe nauw sluit deze tekst aan bij Christus Woord, dat iemand, die behouden wil worden Zijn vlees moet eten en Zijn bloed moet drinken. In alles àfzien van iets in zichzelf en alleen alles van Hem alléén verwachten.
De Heere Jezus vraagt geloof, als Hij zegt: ‘Ik ben de Deur der schapen.’ Dit is veel meer dan een kennisgeving. Er is één deur. Christus zegt: dat ben IK, MIJN LEER! Niemand, niets anders. Zijn er vóór Mij gekomen met die pretentie, gelooft hen niét! Opnieuw Johannes 7:16, 17: u kùnt onderscheiden of hun leer wèl uit de hemel is of niét! Verstop u niet achter zinloze uitvluchten. Kèn de Schriften, onderscheidt, oordeelt rechtvaardig. Luister!
Laten we de ogen er telkens weer voor openen: God zèt: ALLES of NIETS. De duivel wil doen geloven: het kan anders: náást, het compromis, samen, gelijkwaardig, overleg. Alsof de gezette vijandschap nu al verwaterd is, verleden tijd. Open uw ogen en zié, dat de verleiding en het ongeloof in brede golven over de aarde spoelen, niets en niemand ontziend. Tegelijk, klamp u vast aan Christus, Zijn Woord, en gelóóf, dat Hij u kan bewaren bij Zijn Woord. Heb Hem lief, heb Zijn Woord lief, Johannes 14. In woord, in daad, standvastig.
Daarom is deze tekening van de Heere Jezus: dieven, moordenaars, niet onnodig hard, niet overdreven, niet overtrokken (terwijl het toch ook anders kan). Nee, Christus bevèstigt hiermee de gezètte vijandschap en onderstréépt met deze woorden de onoverbrugbare tegenstelling en kloof tussen dood en leven. Opdat we nooit de gedachte hebben, dat de revolutie van de duivel en de mens eigenlijk niet meer was dan een vergissing, een (onopzettelijk) misverstand, iets, dat ons overkomen is.
We moeten scherp zien, dat God géén zonde verdraagt, nooit, van wie ook! Hoe doet de duivel steeds weer zijn uiterste best de mens in slaap te sussen en te houden: til er maar niet zo zwaar aan, lees Gods Woord: God is liefde, God is barmhartig, God is vol ontferming, God heeft de wereld lief, God wil niet dat iemand verloren gaat. Toch? En dàn: God tilt óók vast niet zo zwaar aan de zonde, want God vergeeft gráág.
Hoe verleidelijk, de duivel daarin te volgen. Want dáár stopt de duivel. Maar suggestief, stilzwijgend volgt: vergéét daarom uw zondeval, vergéét daarom, dat God de overtreding van dat gebod in het paradijs zó zwaar strafte, vergéét daarom ook al die andere zonden, en gelóóf, dat God (daarom) verandert, veranderlijk is en er nu wel wat genuanceerder tegenaan kijkt en genuanceerder oordeelt en … ja, Hij is zó goed(ig), Hij vergeet Zijn Eigen Woord en oordeel, en straks … veroordeelt Hij niemand. Eind goed, al goed.
Hoe gemakkelijk volgt de mens de duivel daarin, hoe gemakkelijk neemt de mens die gedachten over, hoe gemakkelijk volgt de mens daarin eigen redenering en fantasie, en stopt daar óók. Ja, en wie dàn nog wijst op het Woord van God, op Gods oordelen en gerichten, die is (net als Christus!) niet bij zijn verstand, bezeten, geschift, ontoerekeningsvatbaar. Maar zie en onderken, dat de duivel steeds weer een déél van het Woord gebruikt maar niét het héle Woord in rekening brengt en voor waarachtig houdt.
Zie ook, hoe snel de mens zichzelf en anderen tevreden stelt met enkele citaten: hoe christelijk! En daarom wordt de oproep van de Heere Jezus: ‘ONDERZOEKT DE SCHRIFTEN’, ook weinig serieus genomen. Moet dat? Er zijn toch ‘leukere’ dingen? En er gaat zoveel (kostbare) tijd in zitten. En … Zien we, dat we gewoon met de duivel meelopen, hem geloven op zijn woord, hem vertrouwen, dat hij de volle waarheid verkondigt?
En daarom: is het niet veel gemakkelijker en geruststellender om hier gewoon te stoppen? Om déze tekst en veel andere teksten waarin zo scherp gesproken, geschreven wordt, gewoon te laten rusten? En hoe kan een nieuwe Bijbelvertaling ons daarbij van dienst zijn, ons daarin tegemoet komen, ons veel meer vanuit de mèns onderwijzen? Maar het dóel blijft gelijk, van de dùivel!!!: strooi véél zand in de ogen, en láát de mens in de wáán, in de traditie, dat Gods oordeel nooit komt, in elk geval niét zoals God in Zijn Woord zegt.
We noemen één voorbeeld: Openbaring 14:13a. Statenvertaling: ‘En ik hoorde een stem uit de hemel, die tot mij zei: Schrijf, zalig zijn de doden, die in de Heere sterven, van nu aan.’ Nieuwe Bijbelvertaling: ‘Ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: ‘Schrijf op: “Gelukkig zijn zij die vanaf nu in verbondenheid met de Heer sterven.” Ziet u hoe het accent verlegd wordt?
In de Statenvertaling: een stem uit de hemel, dat is dus van God. En als dan volgt: ‘die in de Heere sterven, van nu aan.’, dan is dat naar het oordeel van Gòd! dan is dat de weerslag van hun leven in woord en daad, in gezindheid, in gehoorzaamheid, in onderworpenheid en afhankelijkheid van God. Daarbij: het is enkel genade, door Christus offer! Zó geleefd, zó gestorven, zó ontslapen.
Schrijft de nieuwe Bijbelvertaling: “Gelukkig zijn zij die vanaf nu in verbondenheid met de Heer sterven.”, dan is de grote vraag: wàt wordt bedoeld met ‘in verbondenheid met de Heer’? Bedoelt de Heere met deze uitspraak (als die inhoudelijk zuiver vertaald is!) hetzèlfde als ‘die dóet’ in Mattheüs 7:21: ‘Niet een iegelijk, die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet de wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is.’
We herinneren aan wat Christus zegt in Johannes 4:34: ‘Jezus zei tot hen: Mijn spijs is, dat Ik doe de wil Desgenen, Die Mij gezonden heeft, en Zijn werk volbreng.’ Dat vraagt de Vader van ieder mens: dóen wat de Heere van ons vraagt, ieder in eigen omstandigheden, op eigen plaats, met eigen gaven en talenten, tot Gods eer, tot heil van de naaste, in volstrekte gehoorzaamheid. Het schaamrood staat ons op de kaken: wat schieten we veel te kort!
Toch mogen we niet wanhopen. We mogen alles voor God neerleggen en pleiten op Christus werk, dat daardoor al ons gepruts, voor God geheiligd en gereinigd en gerechtvaardigd wordt. Niet, dat we op grond van onze prestaties behouden worden, wie zijn wìj??? Toch, in die weg van gehoorzaamheid trouw zijn, waakzaam, rechtvaardig, oprecht.
Dan moeten we onderkennen, dat ‘in verbondenheid’ véél vrijblijvender is dan in gehoorzaamheid dóen. Dat dóen is namelijk nauwkeurig omschreven, belijnd, afgebakend. Die gehoorzaamheid wordt wèl gezien of niét gezien. Zeker, de mens is zo geslepen, zo geraffineerd, zo geleerd in schijn en bedrog – in navolging van de duivel! – dat hij heel lang de schijn kan ophouden, voor mensen. Dat ‘gehoorzaam dóen’ is doorzichtig en controleerbaar, ja, die persoon heeft er geen bezwaar tegen gecontroleerd te worden. Immers, hij kan fouten maken, verkeerd inschatten, tekort schieten in opleiding, kennis. Vergelijk Apollos.
Maar ‘in verbondenheid’? Is dat niet nauw verbonden met de èigen inschatting en waardering door ieder persoonlijk? Naar iemands beleving, ervaring, gevoel, inbeelding? Want waar zijn de grenzen, wat valt er onder, wat niet, wie bepaalt dat, moet die aan bepaalde vastgestelde voorwaarden voldoen? En door wie moeten die vastgesteld worden? En waarom beroept Johannes er zich niet op in Openbaring 1? Waarom herinnert Christus hem daaraan niet?
Waarom missen we dat ‘in verbondenheid’ in Openbaring 2 en 3? We lezen:
– Openbaring 2:2: ‘Ik weet uw werken, en uw arbeid, en uw lijdzaamheid, en dat gij de kwaden niet kunt dragen; en [dat] gij beproefd hebt degenen, die uitgeven, dat zij apostelen zijn, en zij zijn het niet; en hebt ze leugenaars bevonden;’
– Openbaring 2:4-6: ‘Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde hebt verlaten. Gedenk dan, waarvan gij uitgevallen zijt, en bekeer u, en doe de eerste werken; en zo niet, Ik zal u haastelijk [bij] komen, en zal uw kandelaar van zijn plaats weren, indien gij u niet bekeert. Maar dit hebt gij, dat gij de werken der Nikolaieten haat, welke Ik ook haat.’
– Openbaring 2:14-16: ‘Maar Ik heb [enige] weinige dingen tegen u, dat gij aldaar hebt, die de lering van Balaam houden, die Balak leerde de kinderen Israels een aanstoot voor te werpen, opdat zij zouden afgodenoffer eten en hoereren. Alzo hebt ook gij, die de lering der Nikolaieten houden; hetwelk Ik haat. Bekeer u; en zo niet, Ik zal u haastelijk [bij] komen, en zal tegen hen krijg voeren met het zwaard Mijns monds.’
– Openbaring 2:20-23: ‘Maar Ik heb [enige] weinige dingen tegen u, dat gij de vrouw Jezabel, die zichzelve zegt een profetes te zijn, laat leren, en Mijn dienstknechten verleiden, dat zij hoereren en afgodenoffer eten. En Ik heb haar tijd gegeven, opdat zij zich zou bekeren van haar hoererij, en zij heeft zich niet bekeerd. Zie, Ik werp haar te bed, en die met haar overspel bedrijven, in grote verdrukking, zo zij zich niet bekeren van hun werken. En haar kinderen zal Ik door de dood ombrengen; en al de Gemeenten zullen weten, dat Ik het ben, Die nieren en harten onderzoek. En Ik zal ulieden geven een iegelijk naar uw werken.’
– Openbaring 3:1-3: ‘En schrijf aan de engel der Gemeente, die te Sardis is: Dit zegt, Die de zeven geesten Gods heeft, en de zeven sterren: Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt, dat gij leeft, en gij zijt dood. Zijt wakende, en versterk het overige, dat sterven zou; want Ik heb uw werken niet vol gevonden voor God. Gedenk dan, hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het, en bekeer u. Indien gij dan niet waakt, zo zal Ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten, op wat ure Ik over u komen zal.’
– Openbaring 3:9-10: ‘Zie, Ik geef [u enigen] uit de synagoge des satans, dergenen, die zeggen, dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar liegen; zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen, en aanbidden voor uw voeten, en bekennen, dat Ik u liefheb. Omdat gij het woord Mijner lijdzaamheid bewaard hebt, zo zal Ik ook u bewaren uit de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken, die op de aarde wonen.’
– Openbaring 3:15-19: ‘Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet; och, of gij koud waart, of heet! Zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, Ik zal u uit Mijn mond spuwen. Want gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt. Ik raad u dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden, en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt. Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik; wees dan ijverig, en bekeer u.’
Zonder op de verschillen in te gaan, moet ons direct opvallen na één keer lezen van deze teksten, dat ‘in verbondenheid met de Heer’ hier niet terug te vinden is. Wèl zien we keer op keer, dat Christus de onderscheiden gemeenten aanspreekt op hun léér en op hun dóen, in het zèlf afwijken, in het tóestaan dat er afgeweken wordt. En waartoe roept Hij terug? Tot de getrouwe gehóórzaamheid, tot het recht onderkènnen náár de Schrift, in woord, in daad, in liefde, in volharding. Hoe naadloos sluit Zijn onderwijs en vermaan hiér aan met Zijn onderwijs in Johannes – zie boven – in woord en daad en oproep. Hoe naadloos sluit Zijn onderwijs en vermaan hiér aan bij de genoemde tekst uit Mattheüs 7:21: ‘niet wie zègt, maar die dóet.’ Dat wordt opgemerkt, gezien, men kan het onderkennen.
Maar ‘in verbondenheid’ is alleen verbonden met het getuigenis van de persoon zèlf, zonder dat het via vaste kenmerken verbonden is en gecontroleerd kan worden aan gehoorzaamheid, aan zuiverheid in leer en leven. Wie wil vraagtekens zetten bij zo’n getuigenis? Want dat getuigenis is slechts gebaseerd op èigen gevoel, èigen ervaring, èigen beleving, èigen gemoed, èigen bevinding. Hier moet daarom wel meteen alle kerkelijke tucht vervallen. Wijs maar eens aan, maak maar eens hard waar ‘in verbondenheid’ afwijkt, zó afwijkt, dat er tucht geoefend moet worden bij onbekeerlijkheid.
Zijn we zover gekomen, dan moeten we onderkennen, dat ‘in verbondenheid’ er wel toe móet leiden, dat we elkaar loslaten, ja, hopeloos loslaten, als léden. Want het kan niet anders, dan dat we zo met elkaar een groep individualisten worden, de één met die ‘verbondenheid’, de ander met toch weer een andere. Want de één beleeft het zó, de ander anders. Dan vervalt ook de geméénschap, dan vervalt ook onderling toezicht en vermaan, ja, dan vervallen we in de houding van Kaïn: ben ik mijns broeders hoeder? Immers, dan moet ik toch ‘blij’ zijn, dat hij, zij, ‘in verbondenheid’ leeft, zonder daar zelf enig deel aan te hebben? Ieder voor zich! De duivel lacht: ze staan náást elkaar, vrijblijvend, individueel, los van elke orde en gebod. Zie je wel: het kan best zònder die gezètte vijandschap, Genesis 3:15. Waarom zo moeilijk, als het zó gemakkelijk kan, naar het vléés!
Want zeg nou eerlijk: als we ‘in verbondenheid’ met Christus leven, moeten en kunnen we ons dan nog druk maken over het leven naar Gods geboden? Klinkt dan niet meteen het verwijt: doe niet zo wettisch! En als we elkaar daarin ‘gevonden’ hebben, ja, is de vrijzinnigheid dan niet het noodzakelijk gevolg? Tegelijk moeten we heel goed beseffen, dat ‘in verbondenheid’ ons terugwerpt op onszelf: is onze beleving, ervaring, bevinding, gevoel juist, voldoende? Maar wie zal dat vaststellen, als we onszelf al tot norm zijn?
Hoe ànders, hoe tegenóvergesteld leert de Schrift, hoe ànders leert de Eénheid van God, hoe ànders leert het gebòd om één te zijn in leven: in gedachten, in woorden, in daden, kortom, in gezindheid voor Gòd. En dat tot heil van de naaste. Want alleen dáárin ligt de waarachtige gemeenschap met Jezus Christus, met God, met de Heilige Geest, met het Woord, met elkaar, nu zo uitermate gebrekkig en breekbaar, straks volmaakt, eeuwig, naar Gods orde.
We moeten nu dan ook constateren, dat de vertaling: “Gelukkig zijn zij die vanaf nu in verbondenheid met de Heer sterven.” puur haaks staat op de leer en het leven van Jezus Christus in Johannes, in Openbaring 2 en 3. Er zal gegoocheld moeten worden om die op één lijn te praten. Waarom onze conclusie ook is, dat de nieuwe Bijbelvertaling àfvoert van Christus, Zijn leer, Zijn Woord, zoals Hij van de Vader gehoord en gezien heeft, en ons voert in het drijfzand van eigen gevoel en beleving en bevinding.
Wie, die gelooft, wil de zékerheid van God, het Woord, het offer van Jezus Christus ook maar een ogenblik inruilen voor de absolute ònzekerheid van èigen wispelturige bevinding?
In dezelfde zin wordt er ook gesproken over: een band met God, met Jezus hebben. Evenzo: over iets een goed gevoel hebben. Let op: dat is dus naar het óórdeel van de mèns. Alleen, op basis waarvan? Het gevoel, de stemming, het gemoed, de ervaring, de beleving? Daar tegenover stáát God liefhebben, Zijn Woord liefhebben, en dat naar het waarachtig oordeel van Gòd, Johannes 14:21-24.
Het is verbijsterend, hoe de mens zo gemakkelijk het oor te luisteren legt bij de duivel en al zijn influisteringen niét grondig toetst aan Gods Woord, maar voetstoots aanneemt. Het komt, omdat de mens naar zijn oude natuur de duivel niét wantrouwt, van daaruit de mens ook niet wantrouwt en zo ook zichzelf niet wantrouwt. Dan kan het alleen, dat de mens naar zijn oude natuur de Heere, Jezus wantrouwt, en Hem niet gelooft op Zijn Woord.
Dan is het ook alleen onze eigen HOOGMOED, die ons op onszelf doet vertrouwen inzake ‘een band met God, met Jezus hebben’, ‘ergens een goed gevoel over hebben’. Zijn we opnieuw geboren in waar geloof, we hebben een afkeer van onszelf vanwege onze zònden en we nemen onze toevlucht tot Jezus, Zijn offer. We zien af van onszelf en verwachten alles van Hem Alleen. Verwachten we alles van Hem Alleen, we vertrouwen Hem op Zijn Woord, wat Hij ons geeft.
Regeert onze HOOGMOED in ons, onze HOOGMOED verlaat ons beslist niet als wij het Woord openen, maar we lezen in slavernij wat ons past, wat ons gelegen komt, wat ons aanstaat, waarmee wij verder kunnen. En wat wij dan lezen, daaraan geven we zèlf onze eigen uitleg en toepassing. Maar dan regeert het Wóórd van God ons leven en denken niet, maar onze HOOGMOED en dan staat het Woord náást onze eigen redenering en fantasie.
Het laatste: ‘Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden.’ Opnieuw, Christus Zelf bepaalt òf iemand door Hem ingaat. Tegelijk ònze persoonlijke verantwoordelijkheid, want God behandelt ons niet als stokken en blokken. Maar dan ook Christus belofte: die zal behouden worden; die zal ingaan en uitgaan en weide vinden.
Hoe scherp staan ze hier tegenover elkaar: In Christus Zijn garantie behouden te worden èn in onze eigen HOOGMOED de enorme inbeelding die uiteindelijk waardeloos en inhoudsloos blijkt. Alleen, dan moeten we wel weer terug en ons wantrouwen tegenover God in waar geloof laten varen en tégen onze oude natuur in de duivel en onszelf hartgrondig WANTROUWEN!
29 september 2014