– Johannes 12:47-50: ‘En indien iemand Mijn woorden gehoord, en niet geloofd zal hebben, Ik oordeel hem niet; want Ik ben niet gekomen, opdat Ik de wereld oordele, maar opdat Ik de wereld zalig make. Die Mij verwerpt, en Mijn woorden niet ontvangt, heeft, die hem oordeelt; het woord, dat Ik gesproken heb, dat zal hem oordelen ten laatsten dage. Want Ik heb uit Mijzelve niet gesproken; maar de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Mij een gebod gegeven, wat Ik zeggen zal, en wat Ik spreken zal. En Ik weet, dat Zijn gebod het eeuwige leven is. Hetgeen Ik dan spreek, dat spreek Ik alzo, gelijk Mij de Vader gezegd heeft.’
Heeft de mens nog méér getuigen nodig? Ieder mens begrijpt, dat als iemand veroordeeld wordt op basis, dat hij overtreden heeft, terwijl hij niét kòn weten dat hij overtrad, die veroordeling onrechtvaardig is. Maar als iemand kòn weten, dat hij overtrad, dan is die veroordeling volkomen rechtvaardig. Immers, de Rechter zal hem wijzen op Zijn geboden, Zijn gegeven Woord. De mens kàn het weten. Hier zien we opnieuw zo duidelijk die éénheid van Vader, Zoon en Woord.
Opnieuw legt de Heere Jezus àlle verantwoordelijkheid bij de mèns! ‘Die Mij verwerpt,’ Kan het actiever, kan het bewuster, kan het opzettelijker? Dan: God zag, dat de mens zichzelf niét kon redden uit de eeuwige dood. Hij zond Zijn Zoon, tot volkomen redding, verlossing, bevrijding, uit die dood. Dan, de mens háát die redding, die verlossing, die Redder, en VERWERPT HEM. Actief, bewust, opzettelijk.
Wie Christus verwerpt, verwerpt ook Zijn Woord en gelooft dat Woord niet, en zo ook niet de Zoon, Die het Woord brengt. En als Christus keer op keer betuigt, dat Hij àlles verkondigt, wat Hij van de Vader gehoord en gezien heeft, dan blijkt de verantwoordelijkheid van de mens des te groter, als hij eigenmachtig aan het Woord toevoegt of er van af doet. Het geldt ook de mens die hoort, luistert, en dat opmerkt, en toch zwijgt … en zich zo mee-schuldig maakt aan het verdraaien en vervormen van dat goede Woord ten leven.
– Johannes 13:20: ‘Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo Ik iemand zend, wie [die] ontvangt, die ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, die ontvangt Hem, Die Mij gezonden heeft.’
Het is duidelijk, dat Christus iemand zendt met een boodschap, Zijn Woord. Welk mens durft eigenmachtig Zijn Woord te veranderen, er van af te doen, er aan toe te doen? En opnieuw benadrukt de Heere Jezus de éénheid van de Vader en Hem. We spraken al eerder met grote nadruk over de Eénheid van God de Vader, God de Zoon en Zijn Woord. Omdat Christus dit zo nadrukkelijk keer op keer beklemtoont, moet het de mens wel opvallen. En waarom doet Christus dat? Wel, Hij ziet, dat de mens vanuit zichzelf daardoor niet wakker schrikt, en beseft en erkent, hoe machtig groot en sterk de Heere is, Zijn Woord, dat heel de schepping voor Zijn dreigen vlucht.
Maar de mens in schuld en vloek dood door de zonde, slaapt, sláápt die diepe doodsslaap. De mens wìl niet zien, erkennen, zijn diepe, totale verdorvenheid. En daarom schrikt de mens ook niet, als de Heere dit zegt, en herhaalt, en herhaalt. Hoe groot zal de wroeging van de mens zijn, als hij te laat beseft: IK BEN EEN DWAAS, DAAR IK NIET TIJDIG GELUISTERD HEB EN GEZIEN HEB, DAT GOD ÉÉN IS!!!
Hoe gróót moet de HOOGMOED van de mens wel zijn, als hij in navolging van zijn eerste voorouders eigenmachtig en eigenwillig Gods Woord, Gods Boodschap verandert, aanpast, voorziet van èigen invulling. Ja, daarmee te kennen geeft: Inderdaad, dat is de boodschap waarmee mijn Zender mij zendt. Maar als ik die boodschap zèlf bekijk, vervolgens beoordeel tot het doel, dan lijkt het MIJ beter, de INHOUD van die boodschap (behoorlijk) aan te passen.
Ofwel, IK weet het gewoon veel béter dan mijn Zender. Maar als IK het ZELF veel beter weet, dan is het toch zinloos die boodschap nauwkeurig te bestuderen en te kennen? Dan kan ik gewoon MIJN eigen redenering en fantasie de vrije loop laten en volgen. En nee, dan is het ontoelaatbaar, dat IK daarin belemmerd of bekritiseerd word. De sekte is geboren, de mens zit op de troon, eigenwilligheid en willekeur regeren.
– Johannes 14:6-10: ‘Jezus zei tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot de Vader, dan door Mij. Indien gijlieden Mij gekend hadt, zo zoudt gij ook Mijn Vader gekend hebben; en van nu kent gij Hem, en hebt Hem gezien. Filippus zei tot Hem: Heere, toon ons de Vader, en het is ons genoeg. Jezus zei tot hem: Ben Ik zo lange tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Die Mij gezien heeft, die heeft de Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons de Vader? Gelooft gij niet, dat Ik in de Vader [ben], en de Vader in Mij is? De woorden, die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelve niet, maar de Vader, Die in Mij blijft, Dezelve doet de werken.’
Nee, we moeten Filippus niets verwijten. Integendeel, we moeten tot onszelf inkeren en erkennen, dat we allemaal vanuit onszelf zó zìjn! Zo onnoemelijk traag van begrip, zo onnoemelijk traag tot verstaan, zo onnoemelijk traag tot kennen, zo onnoemelijk traag tot geloof. Onze HOOGMOED en EIGENDUNK spelen ons zo gemakkelijk parten: o, dat wist ik al. Maar dringt het echt tot ons door? Neemt het heel ons denken en doen in beslag, zodat het ons elke dag voor ogen bràndt? Zodat het ons hart van liefde in brand steekt?
En brandt ons hart nog van grote liefde en ijver, als we alle onrecht en ongerechtigheid en leugen en bedrog zien, die regeert, heerst? En dat al die bedrijvers ervan zó op weg zijn naar de eeuwige ondergang? En waarschuwen we hen dan niet ernstig? Gedachtig, dat de Heere gedurende vele jaren ons aangespoord heeft tot liefdebetoon? Niet alleen met woorden, waar het veilig en beschermd is, maar ook in deze wereld, waar de satan en zijn volgers nog vreselijk woeden, met woord en daad, consequent?
Nee, we moeten niets van onszelf verwachten. Onze ogen moeten gericht zijn op Jezus Christus, de Weg, de Waarheid, het Leven. Hij regeert, soeverein, in de hemel, op de aarde. Ook als alles er op lijkt, dat Hij hier niets te zeggen heeft. Ook als velen dat luidkeels verkondigen en uitbrallen. Tot dit ogenblik toe moeten we zien, erkennen, dat géén van Gods Woorden leeg, zinloos, onbetekenend, ter aarde gevallen zijn. Zeker, de Heere vraagt geduld, veel geduld. Maar tegelijkertijd mogen, ja, moeten we vàst vertrouwen, dat God onwankelbaar vast te vertrouwen is òp Zijn Woord.
Nee, de duivel zegt niet: ik ben de waarheid. Hij komt niet verder, dan het Woord van de levende God verdacht te maken, onzeker voor te stellen, als leugen voor te stellen. Maar zié, zié, die twee zaken tegelijkertijd náást elkaar: Gods geduld èn het hoogmoedig brallen van de duivel. Gods geduld duurt lang. Maar hoelang Gods geduld ook duurt, géén van al de brallende grootspraak van de duivel heeft hij blìjvend kunnen verwezenlijken. De Heere blaast één keer … en al duivels werk ligt in scherven, telkens weer. En daartussen door bouwt de Heere standvastig Zijn kerk, op de vàste grond van Zijn Woord, Zijn Verbond, Zijn beloften, op het ene offer van onze Heere Jezus Christus.
Niemand komt tot de Vader, dan door Hem. Laten we des te meer de toevlucht nemen tot Hem, Hem vast gelovend op Zijn Woord.
– Johannes 14:23-26: ‘Jezus antwoordde en zei tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen, en zullen woning bij hem maken. Die Mij niet liefheeft, die bewaart Mijn woorden niet; en het woord dat gijlieden hoort, is het Mijne niet, maar des Vaders, Die Mij gezonden heeft. Deze dingen heb Ik tot u gesproken, bij u blijvende. Maar de Trooster, de Heilige Geest, Welke de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u alles leren, en zal u indachtig maken alles, wat Ik u gezegd heb.’
Hoe wil een mens iemand liefhebben en hem tegelijk niét vertrouwen op zijn woord? Toch zien we de hele geschiedenis door tal van dwaalleraars, verleiders, misleiders, volgers, die bij hoog en laag beweren Jezus lief te hebben. Wee degene, die die bewering aanvult met vraagtekens. Hoe dùrft ie! Maar als dan eenvoudig gewezen wordt op de léér, het léven van de persoon, waarin duidelijk aan te wijzen en aan te tonen is, dat de persoon in leer en leven afwijkt van het geopenbaarde Woord van Jezus, de Vader, de Heilige Geest, dàn is de wereld te klein.
We lopen hier tegen iets aan, wat telkens weer verbaast: goed met kwaad vergelden! Toen de mens zondigde en ontdekte, dat hij daardoor terecht midden in de dood lag, vlùchtte hij op de nadering van God weg! Toen God in Zijn onmetelijke barmhartigheid Zijn geduld toonde, Zijn barmhartigheid aanreikte, bewees – Genesis 3:15! – haastte de mens zich zo snel mogelijk naar God toe om daarin en daaronder te schuilen? Hoe ontnuchterend is de geschiedenis.
Nee, de geschiedenis is niet ontnuchterend, onze doodsslaap is ontstellend táái, hopeloos weerbàrstig. Want de mens moet onder ogen zien, erkennen, dat hij willens en wetens gezòndigd heeft en in die zonde Gods barmhartigheid helemaal niet begeert, helemaal niet op prijs stelt, ja, scherp afwijst, als minderwaardig ver van zich doet. Stel je voor: van barmhartigheid leven! Dat nóóit!!! Zó eigenwijs en hoogmoedig en halsstarrig is de mens, u, ik. En de eeuwige dood, de eeuwige vloek, ze kunnen hem niet zo afschrikken, dat ze zich met haast bekeren. Zó verstrikt is de mens in de kluwen van leugen en bedrog en verdachtmaking en al het vertoon van de duivel. Daarbij de léugen, de misléiding, dat het grote oordeel niét kòmt! ‘Mens, kijk maar! Waar zijn die grote woorden van God?!?!’
Dan zien we vervolgens ook, dat de komst van de Heere Jezus in het vlees, in Bethlehem, helemaal niet begeerd werd, door de (geestelijke) leiders, voorgangers, de wereld, de mensheid. Alleen zij, die God daarop in Zijn goedheid en barmhartigheid had voorbereid door in hen het ware geloof en de ware hoop te wekken en te werken, zij zagen ernaar uit.
Toen Jezus optrad en Zijn barmhartigheid betoonde en bewees in tal van wonderen, in tal van genezingen, in tal van demonenuitdrijvingen, in tal van zonden vergevingen, opwekkingen uit de doden, wonderbare spijzigingen, enz. enz., waren de mensen, de leiders, de voorgangers toen enthousiast? Liepen ze Hem in grote getale achterna? We zagen: ze zeiden: deze rede is hard! wie kan die aanhoren? wie kan die verdragen? dit raakt onze eigenwaarde, dit vraagt bekering, zelfverloochening, wedergeboorte, zelfmiskenning. EN DAT WILLEN WIJ NIET!
Hoe wordt die barmhartigheid beantwoord? ‘Door Beëlzebul doet Hij dit.’ De overste van de boze geesten. Door hem, die géén barmhartigheid kent, door dié zou de Heere Jezus al die barmhartigheid verrichten. Dit is geen redelijke beoordeling naar aanleiding van nuchtere waarneming, nee, dit is púre háát! Dit is het sùmmum van met òpzèt al die betoonde en bewezen barmhartigheid van God verdacht en duivels aanmerken. Dan volgt: DIT IS ZONDE TEGEN DE HEILIGE GEEST! GEEN VERGEVING!
Wat zien we? Dit, dat de HOOGMOEDIGE mens zó verblind is, tegelijk zó kortzichtig, dat hij die twee zaken náást elkaar zet: Gods barmhartigheid en geduld, liefde en trouw èn al het duivels geweld en vertoon in tal van zaken en ontwikkelingen, en deze omgeven en doordrenkt met alle vergif van leugen en bedrog en schijn, oogverblindend en alle zinnen verleidend en meeslepend.
Het is toch duidelijk? Dat ziet toch iedereen? Hier kan toch maar één overtuigend winnen? Dan zegt de Heere Jezus: Mijn Woord, van de Vader gehoord en gezien, door de Heilige Geest wordt het verder gebracht en gewerkt en geleerd en indachtig gemaakt. Daarnaast Mijn barmhartigheid en geduld. Nee, hier is geen enkele kansberekening, geen enkele waarschijnlijkheids verwachting. Hier geldt: Gods Woord, Gods geduld, Gods barmhartigheid, Gods liefde, Gods trouw, Die van Hem uitgaat en alles doorstraalt en doorlicht, Zij hèbben de overwinning! In Christus offer, in Christus vlees en bloed.
Bewijs? Christus opstanding, Christus hemelvaart, Pinksteren, waar geloof in elk van Zijn kinderen. Ja, maar die vallen niet, nauwelijks op, je hoort er nóóit over. Hoe moeilijk is het om te geloven! Te geloven, dat God niét werkt met machtsvertoon, indrukwekkende prestaties, geweldige machtsexplosies, grote aantallen. God werkt door het Woord, door Zijn Geest, middels zuivere prediking, middels geduld en barmhartigheid, waarachtig liefdebetoon.
Zó heeft Hij Zijn volk vergaderd, zó vergadert Hij tot aan de jongste dag. En als de gelovige dan al die indrukwekkende en spraakmakende wonderen en tekenen van de duivel en zijn trawanten en volgelingen ziet en er door mee gesleurd dreigt te worden: ‘IEDEREEN!!!’, dan slaat de gelovige het betrouwbare Woord open: IK HEB DE DUIVEL OVERWONNEN!
We moeten nòg geduld oefenen in lijdzaamheid, in trouw en liefde. Góed dóen, barmhàrtig zìjn, en verdragen, dat we dáárom verdacht gemaakt en beschimpt en belasterd worden. In die wondere weg werkt de Heere.
Ziet u, dat de Heere Jezus hier feitelijk herhaalt, wat in het paradijs ‘gewoon’ was? God verbood: van die boom niet eten. Alléén het Woord. En de mens luisterde, omdat hij God liefhad, omdat hij het Woord liefhad, heel ‘gewoon’. Kijk vooruit: de nieuwe hemel/aarde. Daar is het ‘gewoon’ God lief te hebben, Zijn Woord lief te hebben. Het is nu niet moeilijk onszelf daarop te toetsen, te beproeven, hier, vandaag. Maar als we hier, vandaag, onszelf méér lief hebben dan Jezus, God, Zijn Woord, hoe willen we dan uitzien naar Zijn komst, verlangen naar de nieuwe hemel/aarde? En nee, ons eigen oordeel, het oordeel van heel veel mensen, ze zijn uiteindelijk bijzaak. Gòd oordeelt ons, volmaakt rechtvaardig.
27 september 2014