Om dit onderdeel te verstaan, willen we beginnen bij het onderwijs in de Spreuken.
Om het boek Spreuken juist te verstaan in al Haar vermaan, tucht, terechtwijzing en waarschuwing, moeten we heel scherp voor ogen houden, dat we dat alleen kunnen, als we ze lezen en er naar luisteren in het diepe besef van onze ZONDE! Willen we aan onze ZONDE niet herinnerd worden, naar onze oude natuur móeten we alle vermaan, tucht, terechtwijzing, onderwijs, háten! Immers, we zullen als God zijn…, ofwel, luisteren naar onderwijs, het gehoorzamen aan geboden is pure dwaasheid, laat staan aan Gods geboden.
God wil, dat geen mens verloren gaat, maar dat allen behouden worden. Zó lief heeft Hij de wereld, de mens. Daartoe stuurt en geeft Hij Zijn Woord, opdat de mens zich bekeert en leeft! Alleen, dat Woord heeft de mens in het paradijs verworpen, ONbetrouwbaar geacht, op ingeven van de duivel. En nee, na de zondeval vlucht de mens van God, Zijn Woord, weg, zich in zijn zondeval verhardend en die handhavend.
En het repeterende herhalen is gemakkelijk in de Bijbel te lezen: de mens(heid) háást zich telkens weer om zich van God af te keren in alle eigenwilligheid en willekeur. De mens(heid) LUISTERT niét! God verdubbelt Zijn inspanning, door de mens(heid) indringend op te roepen door middel van tucht, vermaning, onderwijs, terechtwijzing, want God WIL niet, dat één mens verloren gaat. Het zijn Zijn schepselen!
Tegelijk moet ieder mens er zich heel scherp van bewust zijn, dat hij al helemaal niet te verontschuldigen is, als hij Gods Woord en geboden en wetten hoort, en zich niet met haast bekeert. Maar als God daarná, daarnáást ook nog komt met alle tucht en vermaning en onderwijs en terechtwijzing, òm tot bekering te bewegen, en als de mens ook die alle verwerpt en minacht, dan moet de mens beseffen en erkennen, dat hij dat willens en wetens dóet! Nu is elke (mogelijke) verontschuldiging afwezig. De wroeging in de hel wordt verdubbeld: IK wilde niet luisteren naar het uitnodigende, trekkende Woord vol liefde en genade en ontferming, tot redding, verlossing; daarnaast heb IK alle waarachtige tucht en vermaan en terechtwijzing ver van me geworpen en geháát!
Niet alleen het Woord, niet alleen de tucht en het vermaan, heb IK verworpen, maar ook hen, die God op mijn weg plaatste en mij wezen op Gods Woord, mij aanspraken met waarachtige tucht en vermaan, IK heb ze geháát en gesmáád en verwòrpen en het zwìjgen opgelegd. Aktief, passief, door stilzwijgen.
Dan lezen we het Spreukenboek – in de hoofdstukken 1 t/m 9 – vol tucht en vermaan en onderwijs en terechtwijzing. Omdat God niet wil, dat één verloren gaat.
In de hoofdstukken 10 t/m 31 lezen we voornamelijk de gevolgen, de vruchten van het wèl of niét luisteren naar- en gehoorzamen aan waarachtige tucht en vermaan en terechtwijzing, ofwel de uitwerking van de gezindheid van ieders hart, voor God, voor de naaste. Waarbij we steeds voor ogen moeten houden wat ons voorgehouden wordt in Spreuken 3:11 en 12: ‘Mijn zoon! verwerp de tucht des HEEREN niet, en wees niet verdrietig over Zijn kastijding; 12 Want de HEERE kastijdt dengene, die Hij liefheeft, ja, gelijk een vader de zoon, [in] [dewelke] hij een welbehagen heeft.’ In tal van geschiedenissen in de Bijbel kunnen we daarover lezen. Opdat we ons steeds meer aan Gods Woord en wet en tucht onderwerpen. Hier, nu!
a. Het dóórgaande verschil in luisteren en gehoorzamen van de hoogste Wijsheid:
Spreuken 1:20-33: ‘De opperste Wijsheid roept overluid daar buiten; Zij verheft haar stem op de straten. 21 Zij roept in het voorste der woelingen; aan de deuren der poorten spreekt Zij Haar redenen in de stad; 22 Gij slechten! hoe lang zult gij de slechtheid beminnen, en de spotters voor zich de spotternij begeren, en de zotten wetenschap haten? 23 Keert u tot Mijn bestraffing; ziet, Ik zal Mijn Geest ulieden overvloediglijk uitstorten; Ik zal Mijn woorden u bekend maken. 24 Dewijl Ik geroepen heb, en gijlieden geweigerd hebt; Mijn hand uitgestrekt heb, en er niemand was, die opmerkte; 25 En gij al Mijn raad verworpen, en Mijn bestraffing niet gewild hebt; 26 Zo zal Ik ook in ulieder verderf lachen; Ik zal spotten, wanneer uw vreze komt. 27 Wanneer uw vreze komt gelijk een verwoesting, en uw verderf aankomt als een wervelwind; wanneer u benauwdheid en angst overkomt; 28 Dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik zal niet antwoorden; zij zullen Mij vroeg zoeken, maar zullen Mij niet vinden; 29 Daarom, dat zij de wetenschap gehaat hebben, en de vreze des HEEREN niet hebben verkoren. 30 Zij hebben in Mijn raad niet bewilligd; al Mijn bestraffingen hebben zij versmaad; 31 Zo zullen zij eten van de vrucht van hun weg, en zich verzadigen met hun raadslagen. 32 Want de afkering der slechten zal hen doden, en de voorspoed der zotten zal hen verderven. 33 Maar die naar Mij hoort, zal zeker wonen, en hij zal gerust zijn van de vreze des kwaads.’
Spreuken 2:1-22: ‘Mijn zoon! zo gij mijn redenen aanneemt, en mijn geboden bij u weglegt; 2 Om uw oren naar wijsheid te doen opmerken; [zo] gij uw hart tot verstandigheid neigt; 3 Ja, zo gij tot het verstand roept, uw stem verheft tot de verstandigheid; 4 Zo gij haar zoekt als zilver, en naspeurt als verborgen schatten; 5 Dan zult gij de vreze des HEEREN verstaan, en zult de kennis van God vinden. 6 Want de HEERE geeft wijsheid; uit Zijn mond [komt] kennis en verstand. 7 Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een Schild dengenen, die oprechtelijk wandelen; 8 Opdat zij de paden des rechts houden; en Hij zal de weg Zijner gunstgenoten bewaren. 9 Dan zult gij verstaan gerechtigheid, en recht, en billijkheden, [en] alle goed pad. 10 Als de wijsheid in uw hart zal gekomen zijn, en de wetenschap voor uw ziel zal liefelijk zijn; 11 Zo zal de bedachtzaamheid over u de wacht houden, de verstandigheid zal u behoeden; 12 Om u te redden van de kwade weg, van de man, die verkeerdheden spreekt; 13 [Van] [degenen], die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis; 14 Die blijde zijn in het kwaad doen, zich verheugen in de verkeerdheden des kwaden; 15 Welker paden verkeerd zijn, en afwijkende in hun sporen; 16 Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, [die] met haar redenen vleit; 17 Die de leidsman harer jonkheid verlaat, en het verbond haars Gods vergeet; 18 Want haar huis helt naar de dood, en haar paden naar de overledenen. 19 Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen; 20 Opdat gij wandelt op de weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen. 21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven; 22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.’
Spreuken 5:21-23: ‘Want eens iegelijks wegen zijn voor de ogen des HEEREN, en Hij weegt al zijn gangen. 22 De goddeloze zal zijn ongerechtigheden vangen, en met de banden zijner zonden zal hij vastgehouden worden. 23 Hij zal sterven, omdat hij zonder tucht geweest is, en in de grootheid zijner dwaasheid zal hij verdwalen.’
Spreuken 6:16-19: ‘Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel: 17 Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten; 18 Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen; 19 Een vals getuige, [die] leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt.’
Spreuken 8:1-21: ‘Roept de Wijsheid niet, en verheft [niet] de Verstandigheid Haar stem? 2 Op de spits der hoge plaatsen, aan de weg, ter plaatse, waar paden zijn, staat Zij; 3 Aan de zijde der poorten, voor aan de stad, [aan] de ingang der deuren roept Zij overluid: 4 Tot u, o mannen! roep Ik, en Mijn stem is tot de mensenkinderen. 5 Gij slechten! verstaat kloekzinnigheid, en gij zotten! verstaat [met] [het] hart. 6 Hoort, want ik zal vorstelijke dingen spreken, en de opening Mijner lippen zal enkel billijkheid zijn. 7 Want Mijn gehemelte zal de waarheid bedachtelijk uitspreken, en de goddeloosheid is Mijn lippen een gruwel. 8 Al de redenen Mijns monds zijn in gerechtigheid; er is niets verdraaids, noch verkeerds in. 9 Zij zijn alle recht voor dengene, die verstandig is, en rechtmatig voor degenen, die wetenschap vinden. 10 Neemt Mijn tucht aan, en niet zilver, en wetenschap, meer dan het uitgelezen uitgegraven goud. 11 Want wijsheid is beter dan robijnen, en al wat men begeren mag, is met haar niet te vergelijken. 12 Ik, Wijsheid, woon [bij] de kloekzinnigheid, en vind de kennis van alle bedachtzaamheid. 13 De vreze des HEEREN is, te haten het kwade, de hovaardigheid, en de hoogmoed, en de kwade weg; Ik haat ook de mond der verkeerdheden. 14 Raad en het wezen zijn Mijne; Ik ben het Verstand, Mijne is de Sterkte. 15 Door Mij regeren de koningen, en de vorsten stellen gerechtigheid. 16 Door Mij heersen de heersers, en de prinsen, al de rechters der aarde. 17 Ik heb lief, die Mij liefhebben; en die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden. 18 Rijkdom en eer is bij Mij, duurachtig goed en gerechtigheid. 19 Mijn vrucht is beter dan uitgegraven goud, en dan dicht goud; en Mijn inkomen dan uitgelezen zilver. 20 Ik doe wandelen op de weg der gerechtigheid, in het midden van de paden des rechts; 21 Opdat Ik Mijn liefhebbers doe beerven dat bestendig is, en Ik zal hun schatkameren vervullen.’
Spreuken 8:32-36: ‘Nu dan, kinderen! hoort naar Mij; want welgelukzalig zijn zij, [die] Mijn wegen bewaren. 33 Hoort de tucht, en wordt wijs, en verwerpt [die] niet. 34 Welgelukzalig is de mens, die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan Mijn poorten, waarnemende de posten Mijner deuren. 35 Want die Mij vindt, vindt het leven, en trekt een welgevallen van de HEERE. 36 Maar die [tegen] Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen, die Mij haten, hebben de dood lief.’
Spreuken 9:1-12: ‘De opperste Wijsheid heeft Haar huis gebouwd; Zij heeft Haar zeven pilaren gehouwen. 2 Zij heeft Haar slachtvee geslacht. Zij heeft Haar wijn gemengd; ook heeft Zij Haar tafel toegericht. 3 Zij heeft Haar dienstmaagden uitgezonden; Zij nodigt op de tinnen van de hoogten der stad: 4 Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts! Tot de verstandeloze zegt Zij: 5 Komt, eet van Mijn brood, en drinkt van de wijn, [die] Ik gemengd heb. 6 Verlaat de slechtigheden, en leeft; en treedt in de weg des verstands. 7 Wie de spotter tuchtigt, behaalt zich schande; en die de goddeloze bestraft, zijn schandvlek. 8 Bestraf de spotter niet, opdat hij u niet hate; bestraf de wijze, en hij zal u liefhebben. 9 Leer de wijze, zo zal hij nog wijzer worden; onderwijs de rechtvaardige, zo zal hij in leer toenemen. 10 De vreze des HEEREN is het beginsel der wijsheid, en de wetenschap der heiligen is verstand. 11 Want door Mij zullen uw dagen vermenigvuldigen, en de jaren des levens zullen u toegedaan worden. 12 Indien gij wijs zijt, gij zijt wijs voor uzelf; en zijt gij een spotter, gij zult het alleen dragen.’
Spreuken 10:17: ‘Het pad tot het leven is desgenen die de tucht bewaart; maar die de bestraffing verlaat, doet dwalen.’
Spreuken 12:1: ‘Wie de tucht liefheeft, die heeft de wetenschap lief; maar wie de bestraffing haat, is onvernuftig.’
Als we deze Schriftgedeelten lezen en tot ons door laten dringen, als we er ons – geleid door de Heilige Geest – aan onderwerpen en er ons toe zetten om tot de gehoorzaamheid terug te keren, we worden wijs genoemd, daardoor gaat de deur naar het leven weer open, we worden verklaard erfgenamen te zijn tot in eeuwigheid.
Hoe groot is Gods inspanning en moeite en geduld, om ons – zondaren! – te redden en te verlossen ùit de dóód tòt het léven! Aan de ene kant: gered worden bùiten ons om door het ene offer van onze Heere Jezus Christus. Aan de andere kant: niet passief afwachten, maar aktief er hard aan werken om in die verlossing door waar geloof bevestigd te worden. Dat vraagt zèlfverloochening, Jezus Christus het kruis nádragen, Hèm volgen. En dan nog erkennen en belijden: Heere, het is Uw werk alleen!
Maar de zèlfhandhaving verwerpt al die inspanning en moeite en geduld en gaat in eigenwilligheid vóórt op de weg van de dóód, de weg van de eeuwige ònterving. Waarvoor de mens in Adam en Eva zèlf gekozen heeft.
Hoe wordt Gods onverdiende BARMhartigheid daarmee gesmaad en bespot en gehaat en veracht.
3 september 2016