5. Veelsoortige barmhartigheid in gelijkenissen. 2
– Mattheüs 25:1-13: de gelijkenis van de tien meisjes. De Heere Jezus waarschuwt BARMHARTIG tegen alle lauwheid en traagheid en slapheid en meegaandheid. ZO ZIJN WE VAN NATURE! Maar in het slot blìjkt!, dat die lauwheid en slapheid dodelijk kunnen zijn, eeuwig. We moeten bereid zijn, want we weten noch de dag, noch het uur. Hoe gemakkelijk stellen we uit. Hoe gemakkelijk leidt uitstel tot afstel. Hoe gemakkelijk prijzen we onze zelfdiscipline hemelhoog, dat ons dàt niet zal overkomen.
Hoe gemakkelijk leggen we al die miljoenen voorbeelden en getuigen in de geschiedenis die ook van uitstel tot afstel kwamen, met een (hoogmoedige) glimlach naast ons neer. Telkens weer blijkt de goedgelovigheid van de mens in de dodelijke leugens en het slaapverwekkende bedrog van de duivel. En met een satanische glimlach pleegt hij de ene moord na de andere en gebruikt royaal het slaapmiddel van de geruststelling: zie je wel mens, de Heere doet geen goed en Hij doet geen kwaad. Laten we eten en drinken en vrolijk zijn, want morgen sterven we.
– Mattheüs 25:14-30: de gelijkenis van de talenten. De Heere Jezus wijst hier nadrukkelijk op de eigen verantwoordelijkheid van ieder mens in het woekeren met de gegeven gaven, talenten. Hoe BARMHARTIG! Elke (mogelijke) uitvlucht wordt ieder mens afgesneden. Inderdaad, Hij, God, geeft aan ieder gaven, talenten. En we zien aan alle kanten, hoe de mens lauw en traag is in het woekeren ermee, hoe de mens ze aanwendt tot èigen genot en eer en gemak, ook, hoe de mens zwaar misbruik maakt van die gaven en talenten tot nadeel van de naasten.
Hoe vormen de leugen en het bedrog telkens weer dé bepalende ingrediënten daartoe. Tegelijk, hoe wordt de uiterste best gedaan met huichelarij de schijn op te houden van alle ‘goede’ bedoelingen. Hoe veelvuldig wordt er geprezen, geslijmd, gekwijld om onze kwaadwillende en misleidende geslepenheid een vriendelijk aanzien te geven. Om niet meer te noemen: hoe ‘overtuigend’ worden anderen verdacht gemaakt en beschuldigd en veroordeeld van onze kwade praktijken.
Hoe blìjkt telkens weer ONBARMHARTIGHEID! Vers 19: ‘En na een lange tijd kwam de heer van dezelve dienstknechten, en hield rekening met hen.’ De Heere Jezus toont hier, dat ieder mens rekenschap zal moeten afleggen over zijn handel en wandel, hier en nu. Inderdaad: ‘lange tijd’. Ziende Gods grote geduld – vele eeuwen! – moeten wij ons dan niet schamen, als wij enkele tientallen jaren geduld moeten hebben? Dan vers 25: ‘en bevreesd zijnde’. Hoe wordt van alles bedacht om zich te verontschuldigen. Tevergeefs. Zou God, Die zó mateloos BARMHARTIG is over zondaren, bij de eindafrekening de deugd BARMHARTIGHEID ongenoemd passeren???
Zie het vervolg bij de eindafrekening, Mattheüs 25:31-46. Daarin de verzen 35 en 36: ‘Want Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij geherbergd. [Ik was] naakt, en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest, en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis, en gij zijt tot Mij gekomen.’ Letterlijk – geestelijk. BARMHARTIGHEID = onbaatzuchtig goeddoen aan hen die niet kunnen terugbetalen, ja, aan vijanden.
– Lucas 10:30-37: de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. De Heere Jezus tekent hier de man die in handen van rovers viel. Nee, hij had niets meer, hij kon niets meer. Barmhartigheid ziet de tekorten en onmogelijkheden van de ander, en helpt met en uit eigen middelen, belangeloos, om niet. Bewogen met andermans lot, vol ontferming. Hoe schrijnend diep tekent Jezus de tegenstellingen. Eerst een priester, dan een leviet.
Uitdrukkelijk: zij zágen! en gingen voorbij. Zij, de geestelijke leiders, zìj deserteerden, bewust. Dan, een samaritaan, door de joden buitengesloten, dóet: barmhartigheid met de daad bewijzen. Dat moet dé grote drijfveer, inspiratie zijn voor alle ware zending en evangelisatie. Nooit vergeten: wat heeft de Heere allemaal gedaan om mìj, òns, uit die doodsslaap te wekken??? Om nooit te vergeten BARMHARTIG te zìjn!
– Lukas 12:16-21: de gelijkenis van de rijke dwaas. De Heere Jezus tekent een man, die een geweldig rijke oogst binnenhaalt. Zijn onbarmhartigheid blìjkt daarin, dat hij alles voor zichzelf wil houden en bewaren, en er veel jaren van wil genieten. Hij sluit zijn hart af voor hulpbehoevende naasten. Maar juist als hij zijn plannen daarvoor gemaakt heeft, roept God hem ter verantwoording en moet hij alles achterlaten.
Soortgelijke dingen zien we dagelijks. Leren we ervan en doen we er wat mee? Tot eer van de Gever, tot heil van de behoeftige naaste? Temidden van een onbarmhartig geslacht? O, die schijnheilige gedachte zich schoon te spiegelen aan al die naasten, die ook wèigeren barmhartigheid te tonen en te bewijzen onder aanwenden van allerlei ‘vrome’ verontschuldigingen. Hoe lééft de gedachte en het gebruik: voor wat hoort wat!
– Lukas 15:11-32: de gelijkenis van de verloren zoon. Tenminste, zo wordt deze gelijkenis vaak aangeduid. Terwijl juist de grote barmhartigheid van de vader moet schitteren! Zoals de vader in deze gelijkenis, zó is er blijdschap in de hemel over één zondaar die zich bekeert. En telkens weer zien we, dat God met mensen de meest wonderlijke wegen gaat en hen in dié weg tot inkeer en bekering brengt.
Bekering: mensen omkeren op de doodlopende weg! Mensen die erkennen en belijden, dat ze hun leven tot en met verprutst hebben, op de knieën gaan en sméken om ontferming, barmhartigheid, erkennend, dat ze het op geen enkele manier waard zijn. Tegelijk de natuurlijke hoogmoed in ieder mens, die gaat vergelijken. Zo de andere zoon in de gelijkenis. Het moet ons heel nederig maken en scherp doen beseffen, dat Gòd ons voor dergelijke uitwassen bewaarde. De intense blijdschap en dankbaarheid, dat God ook naar mij, naar ons omzag in Zijn liefde, in Zijn ontferming. En veel anderen voorbij ging. Onbegrijpelijk! Hèm alleen alle eer!
– Lukas 16:19-31: de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus. Hoe tekent de Heere Jezus in deze gelijkenis de onbarmhartigheid en zelfzucht van de rijke man. Geen tijd voor het betonen en bewijzen van barmhartigheid aan de bedelaar Lazarus, vlak voor zijn poort. Willens en wetens sluit hij zijn hart voor de nood van deze naaste en wèigert moedwillig barmhartigheid te bewijzen. Lazarus sterft en gaat naar de hemel. De rijke man sterft ook en gaat naar de hel. Dan blijkt hij Lazarus bij naam te kennen. Zijn toestand van ziekte en armoede en honger was hem zeker bekend. En nu, in de hel, durft hij nog een gunst te vragen van vader Abraham.
En dat kan Lazarus dan wel even doen. Nergens blijkt enige dankbaarheid voor de grote rijkdom die hij kréég en genóót. En vervolgens komt er nog een hooghartig verzoek: dat vader Abraham Lazarus naar het huis van zijn vader stuurt om zijn vijf broers ernstig te waarschuwen. Hoe wordt de hoogmoed en eigenwijsheid van de mensheid hier getekend: wij weten en kennen zèlf de juiste oplossingen om ons te redden.
Nee, vader Abraham, de weg die u wijst – Mozes en de profeten – nee, dat kan nooit de goede, de enig juiste weg zijn. IK WEET HET BETER! Hoe tekent de Heere Jezus hier de definitieve eindbestemming van hen, die wèigeren op tijd barmhartigheid te betonen en die wèigeren tijdig te luisteren naar- en zich te onderwerpen aan het Woord van God, tot behoud en redding, tot eer van God. Maar, wil de mens niet lùisteren naar het Woord, hij zal zich ook niet laten wáárschuwen door het Woord, vol zijnde van alle hoogmoed en eigendunk.
Tegelijk, hoe blijkt telkens weer, dat de mens zó kortzichtig is, dat hij zich blind staart op het hier en nu, wel wetend dat de dood elke dag nadert, maar zich verhardend in zijn blindheid. En elke waarschuwing vanuit Gods Woord wordt achteloos aan de kant gelegd: val me niet lastig met zinloze praat en fantasie. Uit deze gelijkenis wordt heel duidelijk, dat inkeer en besef van die minachting té laat doordringt. Té laat, het voorportaal van de eeuwige wroeging!
– Lukas 18:1-8: de gelijkenis van de onrechtvaardige rechter en de weduwe. In deze gelijkenis tekent de Heere Jezus het grote verschil in macht. Een rechter, macht bezittend om te helpen of niet te helpen, recht te doen of onrecht te laten regeren. Een weduwe, (toen) vaak afhankelijk van helpers bij het oplossen van problemen, zeker bij machtige tegenstanders. Ze zoekt hulp bij een rechter, maar hij weigert. Hoe treffend wordt daarmee de onbarmhartigheid van die rechter getekend. Is dat niet heel vaak de situatie en verhouding die we in de wereld (ook in de kerk?) aantreffen?
De invloed, gedragen door geld, macht, kennis, aantal, en wat verder aangewend wordt. En – omdat iedereen het doet! – wordt het vreemd gevonden als iemand het niét doet, er niét aan mee doet, ja, er tegen protesteert. Maar letten we goed op: God zoekt het verlórene! Alles wat bij mensen in aanzien is en telt, hier en nu, het is voor God om die reden alléén wáárdeloos! Ieder mens die daarmee iets bij God wil bereiken komt beschaamd uit. De betrokken weduwe gaat niet bij de pakken neerzitten. Ze zoekt de rechter telkens weer op en roept zijn hulp in.
En uiteindelijk, uiteindelijk helpt hij. Dan laat de Heere Jezus zien hoe Gòd is, de almachtige levende Gòd. Is Hij zoals die rechter? Tegenover hen, die alles van Hèm verwachten? Nee, integendeel, Hij háást Zich om uit te helpen, op Zijn tijd, op Zijn wijze. Maar hoe lauw en hoe traag zijn we vaak in Zijn dienst. En de gedachte kan ons maar zo bespringen, dat we er op los leven en als er moeiten zijn of komen, ja, dan roepen we God aan. En dan moet God haastig uithelpen, zodat we weer ongestoord op de oude paadjes voort kunnen gaan.
Dat weet de Heere ook, dat ziet de Heere ook, dat de mens zó ìs. Dan beproeft Hij de mens: hoe ernstig meent de mens het, ja, ook als dit gebeurt, ook als dat gebeurt? Of is het maar een impuls? Hoe vast staat die mens in het geloof? Kijk, en als die mens vast staat in het geloof, dan blíjft die mens zijn vertrouwen op God stellen. Zie Job. En God zàl uitredden. Bidt in vast vertrouwen, volhardend. Want God laat een bidder nooit staan, die het alleen van Hèm verwacht.
– Lukas 18:9-14: de gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar. Er is geen verschil: ze bidden beiden, tot God. Alleen, de Farizeeër is zó onder de indruk van- en ingenomen met al zijn prestaties, dat hij er ook niet voor terugschrikt zichzelf hoog te verheffen boven de tollenaar. De tollenaar bidt een onsamenhangend gebed: O God! wees mij zondaar genadig. Maar hij kènde zijn leven midden in de dood, voor God, en hij wist niéts aan te kunnen voeren om God gunstig te stemmen.
Dan is er nog één weg: pleiten op Gods ontferming, barmhartigheid; erkennen: dit ben ik voor U, zòndáár. Daardoor heb ik nergens recht op, daardoor kan ik nergens staat op maken, ook al zou ik de rijkste oppertollenaar zijn. De Heere Jezus doet hem gerechtvaardigd naar huis gaan, de Farizeeër niet. Hoe onmogelijk is het voor een mens alle hoogmoed en eigendunk grondig af te leggen en alléén van ontferming en barmhartigheid te leven. Alleen uit genade, om niet, door het geloof, gelegd, gewerkt door de Heilige Geest,
– Lukas 19:11-27: de gelijkenis van de ponden. Burgers, die niet willen dat hun heer koning wordt. Tien knechten die ieder een pond krijgen om mee te werken. Hoe wordt hier de hele wereldbevolking getoond, gevallen in de zonde, ja, niet anders willend, dan ‘léven’ in de zonde. ZO ZIJN WIJ!, niemand uitgezonderd. En laat niemand, geen enkele dienstknecht menen, dat hij uit zichzelf gesolliciteerd heeft naar het ambt van dienstknecht.
Elke gedachte, dat de Heere blij mag zijn met de goedwillendheid en bekwaamheid van u of mij of iemand anders, moet direct diep begraven worden. Ons moet scherp voor ogen staan dat bevel uit die andere gelijkenis – boven Mattheüs 22:1-14 – DWINGT ze in te gaan! ZO ZIJN WIJ!, zó weerbarstig, zó onhandelbaar, zó tegenstribbelend. Want we hebben in Adam en Eva revolutie gepleegd, ons vertrouwen als KIND gegeven aan de ontrouwe KNECHT, de duivel. En we willen hèm dienen, volgen, gehoorzamen, want zijn beloften zijn van meer waarde dan Gods Woord. ZO ZIJN WE! Het kan niet genoeg beklemtoond worden om onze HOOGMOED en EIGENDUNK te verpletteren en te verbrijzelen.
Dan brengt de HEERE zondaren tot dienstknecht-zijn, dan geeft Hij vrucht – tien, vijf ponden – op hun moeitevolle arbeid. En kijk eens, hoe God die vruchten op die arbeid belóónt! Zo buitengewoon rijk! Uit genade! Opdat niemand klein denkt van het eeuwige leven bij en voor God. Ja, dan is er ook de eeuwige dood, de eeuwige verdoemenis: allen die God blíjven verwerpen. Dan wordt Gods getoonde en bewezen barmhartigheid eeuwig geprezen, door Zijn kinderen. Dan is er eeuwige wroeging bij hen, die Zijn barmhartigheid zo hebben geminacht en verguisd en bespot.
Hoe moeten deze gelijkenissen de mens er telkens weer toe brengen Gods BARMHARTIGHEID te loven, te prijzen, God daarin te aanbidden. Zó is God! Dat we in en tegenover die getoonde en bewezen BARMHARTIGHEID van God de meedogenloze ONbarmhartigheid van de duivel en zijn volgers mogen zien en onderkennen, hoe geraffineerd en geslepen en overweldigend en verleidelijk ook. De duivel wil mateloos verblinden met àlles wat voor ogen is en beredeneerd kan worden. Maar bedenk: God zegt en toont en bewijst: IK waak over de adem in je neus en neem die weg op MIJN tijd. Vergelijk Job. Dus, wees wakker en koop de tijd uit.
1 juli 2016