Zien we nu op de grote bàrmhartigheid van de Heere Jezus Christus, beschreven in het Nieuwe Testament. Het wordt door Hem getoond en bewezen in zoveel woorden en daden in heel het brede leven, dat niemand er de ogen voor kan sluiten. In Hem God de Vader en God de Heilige Geest. Laten we scherp blijven zien Christus bevestiging en vervulling en uitwerking in al Zijn betoon en bewijs van barmhartigheid van Genesis 3:15.
Mèt die verbinding blijven we onze staat voor God zien zoals hierboven genoemd in de drie gedeelten uit de Romeinenbrief. Zònder die verbinding verliezen we het zien van onze staat voor God en worden de verlossing en redding door Jezus als op-zichzelf-staand gezien en geaccepteerd. Het leidt er binnen de kortste keren toe, dat de ene na de andere dwaling opkomt, aandacht vraagt en verwoestend doorwerkt in allerlei eigenwilligheid en fantasie.
Gods barmhartigheid schittert aan alle kanten! Is de mens daardoor wakker geschrokken uit zijn diepe doodsslaap en heeft de mens die barmhartigheid van God innig omhelsd en gewaardeerd en begeerd en geliefd? Laten we zien en er uitgebreid bij stilstaan.
Wonder van genade: Zijn liefde, Zijn barmhartigheid gaf, bewerkte, en werkt zo heen naar de grote Bruiloft van het Lam. De eeuwige aanwezigheid, het eeuwig vervuld zijn, het permanente aanzien van die grote barmhartigheid en het léven erin van God de Vader door de Heilige Geest in Jezus Christus. Hem zij eeuwig volmaakt alle lof en eer en dank en aanbidding!
Barmhartigheid:
1a.
In tal van wonderen, genezingen, toont en bewijst de Heere Jezus Zijn barmhartigheid.
– Mattheüs 9:36: ‘En Hij, de scharen ziende, werd innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, gelijk schapen, die geen herder hebben.’
– Mattheüs 14:14: ‘En Jezus uitgaande, zag een grote schare, en werd innerlijk met ontferming over hen bewogen, en genas hun kranken.’
– Mattheüs 15:32: ‘En Jezus, Zijn discipelen tot Zich geroepen hebbende, zei: Ik word innerlijk met ontferming bewogen over de schare, omdat zij nu drie dagen bij Mij gebleven zijn, en hebben niet wat zij eten zouden; en Ik wil hen niet nuchter van Mij laten, opdat zij op de weg niet bezwijken.’
– Mattheüs 20:34: ‘En Jezus, innerlijk bewogen zijnde met barmhartigheid, raakte hun ogen aan; en terstond werden hun ogen ziende, en zij volgden Hem.’
– Mattheüs 20:34: ‘En Jezus, met barmhartigheid innerlijk bewogen zijnde, strekte de hand uit, en raakte hem aan, en zei tot hem: Ik wil, word gereinigd!’
– Markus 6:34: ‘En Jezus, uitgaande, zag een grote schare, en werd innerlijk met ontferming bewogen over hen; want zij waren als schapen, die geen herder hebben; en Hij begon hun vele dingen te leren.’
– Markus 8:2: ‘Ik word innerlijk met ontferming bewogen over de schare; want zij zijn nu drie dagen bij Mij gebleven, en hebben niet, wat zij eten zouden.’
– Lukas 7:13: ‘En de Heere, haar ziende, werd innerlijk met ontferming over haar bewogen, en zei tot haar: Ween niet.’
De Heere Jezus is bewogen, vol ontferming, over hun uiterlijke, lichamelijke moeiten en zwakheden en gebreken. Hoe schittert Gods barmhartigheid! Immers, ze zijn Zijn schepselen! Hier in persoonlijke omstandigheden en moeiten, in gebreken van de aanwezigen. Het is de directe invulling en uitwerking van Genesis 3:15: God ziet naar de mens(heid) om en heeft bemoeienis met hen, ten goede. En als deze uitreddingen door Hem gedaan worden, des te meer mag de mens(heid) er van verzekerd zijn, dat God ook de uiteindelijke en totale overwinning en verlossing op- en uitredding uit de macht en gevangenschap van zonde, dood, duivel en hel zal behalen.
Waren alle tekenen en wonderen en uitreddingen in het Oude Testament al duidelijke voortekenen van Gods almacht daartoe, hoeveel te meer moeten de mensen hier en nu – ten tijde van bovenstaande wonderen en tekenen – er van overtuigd zijn in blijde herkenning en bevestiging, door het geloof! De mensen hebben het opgemerkt, maar hebben ze het ook gezién? En hebben ze er lering uit getrokken?
Dan moeten we met grote schrik constateren: ze hebben het niét gezien, ze hebben er géén lering uit getrokken. O zeker, ze hebben de Heere Jezus erom geloofd en geprezen, betrokkenen, omstanders. Maar de leiders? En hoe vast en volhardend was de lof en prijs? Wij lezen bovenstaande en nog veel meer. Zijn wij er door bevestigd, tijdelijk, volhardend, of slijt het snel weer af?
Of verlangen wij terug naar al die wonderen en tekenen en geven we daarmee aan niét tevreden te zijn met al die overtuigende beschrijvingen? En dus ook niet met het grote offer gebracht door de Heere Jezus Christus? Dat grote ongeduld, dat gebrek aan lijdzaamheid in ons, wat ons zo in de weg staat om vast op God te vertrouwen na àl die tekenen en wonderen en woorden en beloften en getuigenissen in héél Gods Woord!
En dat we daarmee en daardoor ook vast overtuigd zijn, dat God in Christus door Zijn Heilige Geest er ook zeker voor zal zorgen, dat we in dat vàststaan in het geloof Zijn barmhartigheid mogen zien, bevestigd van de uiteindelijke overwinning in en door Hèm! Er is geen enkele plaats of gedachte voor, dat wij het wèl op tijd en duidelijk zagen en zien. Het moet ons tot groot schuldbesef brengen: zó blind en zó kortzichtig ZIJN WIJ, BEN IK! Laten we dat goed voor ogen houden om alle overmoed en eigendunk vèr van ons te houden.
Het geloof is een gave, het werk van God de Heilige Geest. Tegelijk opgave.
1b.
In vergeving van zònden vermeerdert en vervolmaakt Christus Zijn barmhartigheid. Daarmee vervullend: Matt. 1:21: ‘En zij zal een Zoon baren, en gij zult Zijn naam heten JEZUS; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden.’ Joh. 1:29: ‘Des anderen daags zag Johannes Jezus tot zich komen, en zei: Zie het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt!’
– Matt. 9:2, 6: ‘En Jezus, hun geloof ziende, zei tot de geraakte: Zoon! wees welgemoed; uw zonden zijn u vergeven.’ 6 ‘Doch opdat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde, de zonden te vergeven (toen zei Hij tot de geraakte): Sta op, neem uw bed op, en ga heen naar uw huis.’
– Markus 2:5-10: ‘En Jezus, hun geloof ziende, zei tot de geraakte: Zoon, uw zonden zijn u vergeven. 6 En sommigen van de Schriftgeleerden zaten aldaar, en overdachten in hun harten: 7 Wat spreekt Deze aldus [gods] lasteringen? Wie kan de zonden vergeven, dan alleen God? 8 En Jezus, terstond in Zijn geest bekennende, dat zij alzo in zichzelven overdachten, zei tot hen: Wat overdenkt gij deze dingen in uw harten? 9 Wat is lichter, te zeggen tot de geraakte: De zonden zijn u vergeven, of te zeggen: Sta op, en neem uw bed op, en wandel? 10 Doch opdat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft, om de zonden op de aarde te vergeven (zei Hij tot de geraakte):
– Lukas 5:20-24: ‘En Hij ziende hun geloof, zei tot hem: Mens, uw zonden zijn u vergeven. 21 En de Schriftgeleerden en de Farizeen begonnen te overdenken, zeggende: Wie is Deze, Die [gods] lastering spreekt? Wie kan de zonden vergeven, dan God alleen? 22 Maar Jezus, hun overdenkingen bekennende, antwoordde en zei tot hen: Wat overdenkt gij in uw harten? 23 Wat is lichter te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven, of te zeggen: Sta op en wandel? 24 Doch opdat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde, de zonde te vergeven (zei Hij tot de geraakte): Ik zeg u, sta op, en neem uw bed op, en ga heen naar uw huis.
– Lukas 7:47, 48: ‘Daarom zeg Ik u: Haar zonden zijn [haar] vergeven, die vele waren; want zij heeft veel liefgehad; maar die weinig vergeven wordt, die heeft weinig lief.’ 48 ‘En Hij zei tot haar: Uw zonden zijn [u] vergeven.’
– Lukas 24:47: ‘En in Zijn Naam gepredikt worden bekering en vergeving der zonden, onder alle volken, beginnende van Jeruzalem.’
1 juni 2016