Bij nadere bestudering van I Corinthe 12 blijkt mij, dat deze artikelen niet àf zijn, als ik niet met grote klèm benadruk, dat I Corinthe 13 – het hoofdstuk over de liefde! – èn bij I Corinthe 12, èn bij I Corinthe 14, als overkoepeling van die twee hoofdstukken moet staan. Ja, dat zònder liefde, waarachtige liefde, zoals in I Corinthe 13 in al haar veelzijdigheid en veelkleurigheid getekend wordt, I Corinthe 12 en 14 als gehandicapt blijven staan.
Dan blijkt des te meer, dat I Corinthe 13 – de LIEFDE – die beide hoofdstukken moet doortrèkken en doordrènken, nog sterker, dat zònder I Corinthe 13 ernstig tekort gedaan wordt aan het kennen en aan de doorwèrking ervan in de praktijk in elke gemeente, bij elke gelovige. Dat geldt ondertussen ook van de hele Bijbel: de LIEFDE moet de constante inspiratie vormen òm de goede strijd van het geloof volhardend te strijden.
Hoe moet die LIEFDE, die gebóden LIEFDE, telkens weer èigen kleinheid en beperktheid en kortheid benadrukken en onderstrepen, om zó in alle bescheidenheid de ontvangen gaven en talenten te ontwikkelen en in te zetten. Om zo ook aan al de andere leden alle ruimte en mogelijkheid te geven en te laten om hùn ontvangen gaven en talenten te ontwikkelen en in te zetten.
Ziende op de Heere Zelf, Die die gaven en talenten uitreikt en toedeelt, al naar dat het Hem goeddunkt. Scherp beseffend, dat Hij geen enkele verplichting tegenover iemand heeft, òm te geven of uit te delen. Tegelijk beseffend, dat de gave tegelijk òpgave betekent òm die ONTVANGEN gaven en talenten te gebruiken en in te zetten tot nut en heil van de andere leden. Tot eer en roem van de GEVER! Laten we er scherp op bedacht zijn om géén eerroof tegenover Hem te plegen, alsof wij onszelf hadden voorzien van enige gave of talent, noch van de inzet daarvan.
Met bovenstaande aanvulling wil ik graag dit ernstige verzuim opheffen.
11 januari 2017
Want de geboden bescheidenheid, het zien van de GEVER (1), het zien en opmerken van de GAVEN (1), het door HEM als HOOFD aan elkaar geven, binden, in één lichaam van zoveel leden (2) met daaruit voortvloeiende opdrachten, hoe is het mogelijk, dat ZIJ (3), die geroepen worden tot het bijzonder ambt, daartoe geschikt geacht, telkens opnieuw zich EIGEN regels en privileges aanmaten en aanmeten, die duidelijk STRIJDEN tegen de gebóden VOLGORDE? Individueel, collectief, georganiseerd en ongeorganiseerd.
Het is alleen mogelijk waar de VREES VOOR GOD en het BEVEN VOOR ZIJN WOORD ontbreekt!
Concreet, waar haalt de paus van Rome, leiders van geloofsgenootschappen, sektes, synodes, de Wereldraad van kerken, kerkenraden, individuele ambtsdragers, waar halen ze hun heerszuchtige status vandaan? Want het is niet alleen hun status, maar vervolgens ook de invulling en de gevolgen van die invulling die bedacht, vervolgens ingevoerd en doorgevoerd en uitgevoerd en opgelegd worden. En dat alles in naam van: WIJ zijn door de Heere geroepen tot deze taak, dit ambt. Met als vanzelfsprekend gevolg: eis tot blinde gehoorzaamheid, anders ongehoorzaam aan Christus! Zie daar de inquisitie, de willekeur van tuchtoefening, het zichzelf toekennen van alle mogelijke vrijheden en losbandigheden en vrijzinnigheden in leer en leven. En wie er wel wat van zegt, die kan òf zwijgen òf vertrekken. Want, God wil het!
Schandelijk, welke misbruiken er in de loop der eeuwen zijn bedacht en in praktijk gebracht. Lees maar wat de schrijver van de Hebreeënbrief gezien heeft in de geschiedenis, Hebreeën 11:35-38: ‘De vrouwen hebben haar doden uit de opstanding [weder] gekregen; en anderen zijn uitgerekt geworden, de [aangeboden] verlossing niet aannemende, opdat zij een betere opstanding verkrijgen zouden. En anderen hebben bespottingen en geselen geproefd, en ook banden en gevangenis; Zijn gestenigd geworden, in stukken gezaagd, verzocht, door het zwaard ter dood gebracht; hebben gewandeld in schaapsvellen [en] in geitenvellen; verlaten, verdrukt, kwalijk gehandeld zijnde; (Welker de wereld niet waardig was) hebben in woestijnen gedoold, en [op] bergen, en [in] spelonken, en [in] holen der aarde.’ Het is daarna niet beter geworden.
En weet wel, het was en is niet alleen de wereld, die dat deed, doet. Vaak ging, gaat de valse kerk, de vals wordende kerk daarin voorop.
En zó zette en zet de mens (3) zichzelf telkens weer op de eerste plaats en worden (1) en (2) daaraan ondergeschikt gemaakt.
In Johannes 15:16 zegt Jezus tegen de twaalf: ‘Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren, en Ik heb u gesteld, dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen, en [dat] uw vrucht blijve; opdat, zo wat gij van de Vader begeren zult in Mijn Naam, Hij u [dat] geve.’ Jezus zet daar (1) en (2) uitdrukkelijk voorop, opdat de mens zijn plaats kent: HIJ kiest de één, HIJ passeert de ander.
Telkens opnieuw zien we in de Schrift, dat mensen hun hoogmoed volgen en van daaruit menen gerechtigd te zijn tot eigen(willig) initiatief. ‘Wie is onder ons de eerste?’ Met daaraan onlosmakelijk verbonden zeggenschap, voorrechten, privileges, geldelijk gewin, macht, invloed, heerschappij, willekeur, partijdigheid, kwaadwilligheid, profilering, jaloezie, verachting der broederen, uitbuiting enz.
De Heere Jezus heeft ze Zelf aangewezen en ernstig vermaand, Lucas 11:46: ‘Doch Hij zei: Wee ook u, wetgeleerden! want gij belast de mensen met lasten, zwaar om te dragen, en zelf raakt gij die lasten niet aan met één van uw vingeren.’ Hoe oordelen de kerkelijke leiders zelf over het volk? Johannes 7:49: ‘Maar deze schare, die de wet niet weet, is vervloekt.’ Telkens weer zien we de enorme huichelachtigheid van veel vrome woorden, veel gevlei, tegenover elkaar, tegenover het volk. Maar als ze op hun dáden worden aangesproken, nee, dan geven ze niet thuis. Want ZIJ moesten als kerkelijke voorgangers het volk onderwijzen en leren en vermanen en troosten en bemoedigen in de grazige weiden van Gods Woord! Hèbben zij dat nauwgezet gedaan? Hoe weten ze dat de schare de wet niet kent? Is hun vloek terecht? Of valt die op hen zelf terug?
Maar de weg van de Heere is: Die kies IK uit, en die, en die, maar die passeer IK, en die, en die, soeverein. En ze – Mijn schapen – horen naar Mijn stem en volgen Mij. En zij luisteren ook naar Mijn dienstknechten die Mijn Woord onverkort spreken, maar achter huurlingen en valse herders lopen ze niet aan, want ze herinneren zich Mijn waarschuwingen, bijv. Mattheüs 24:24: ‘Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan, en zullen grote tekenen en wonderheden doen, alzo dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden.’ en Handelingen 20:29, 30: ‘Want dit weet ik, dat na mijn vertrek zware wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet sparen. En uit uzelf zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich.’ En meer ernstige waarschuwingen in II Petrus 2 en de brief van Judas.
En Petrus waarschuwt ook uitdrukkelijk tegen elke vorm van heerszucht, I Petrus 5:1-3: ‘De ouderlingen, die onder u zijn, vermaan ik, die een medeouderling, en getuige des lijdens van Christus ben, en deelachtig der heerlijkheid, die geopenbaard zal worden: Weidt de kudde Gods, die onder u is, hebbende opzicht [daarover], niet uit bedwang, maar gewillig; noch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed; Noch als heerschappij voerende over het erfdeel [des Heeren] maar [als] voorbeelden der kudde geworden zijnde.’
Telkens blijkt weer de nóódzáák tot onderscheiden, de voortdurende worsteling om te onderscheiden en te kunnen onderscheiden. Hiermee wordt IEDERS verantwoordelijkheid benadrukt en tegelijk ernstig gewaarschuwd tegen slapheid, toegeeflijkheid, leunen op anderen. VERTROUWT NIET OP MENSEN!!!
Paulus wijst ook nadrukkelijk op de verantwoordelijkheidheid van iedere voorganger in Handelingen 20:28, 31: ‘Zo hebt dan acht op uzelf en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de Gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. Daarom waakt, en gedenkt, dat ik drie jaren [lang] nacht en dag, niet opgehouden heb een iegelijk met tranen te vermanen.’ Hoe schril steekt Paulus ambtelijk werk af tegen dat van de Schriftgeleerden en Farizeeën, zie hierboven.
Tegelijk, de gemeente, de leden van de gemeente, ze is het lichaam van JEZUS CHRISTUS en ieder voor zich leden van het lichaam van JEZUS CHRISTUS! Zie nauwkeurig toe: het is niet ùw lichaam, niet ùw leden, maar leden die Jezus Christus toevoegde. Zie nauwkeurig toe, dat u uitsluitend dàt leert en zó voorleeft als het HOOFD u gebiédt!
Zeker, er zijn ook wrijvingen tussen broeders geweest, tussen Petrus en Paulus, zie Galaten 2. Maar nòch Petrus, nòch Paulus heeft de ander de kerk uitgevloekt. Nee, Paulus heeft Petrus openlijk ernstig broederlijk vermaand, om daardoor Petrus van verkeerde wegen terug te halen en zó elke besmetting uit te zuiveren. Daarom, Petrus terechtwijzen en daarmee de gemeente, de leden beschermen. En wat schrijft Petrus later in II Petrus 3:10-18? Dit: ‘Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in de nacht, in welke de hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken, die daarin zijn, zullen verbranden. Dewijl dan deze dingen alle vergaan, hoedanigen behoort gij te zijn in heilige wandel en godzaligheid! Verwachtende en haastende tot de toekomst van de dag Gods, in welke de hemelen, door vuur ontstoken zijnde, zullen vergaan, en de elementen brandende zullen versmelten. Maar wij verwachten, naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont. Daarom, geliefden, verwachtende deze dingen, benaarstigt u, dat gij onbevlekt en onbestraffelijk van Hem bevonden moogt worden in vrede; En acht de lankmoedigheid onzes Heeren voor zaligheid; gelijkerwijs ook onze geliefde broeder Paulus, naar de wijsheid, die hem gegeven is, ulieden geschreven heeft; Gelijk ook in alle zendbrieven, daarin van deze dingen sprekende; in welke sommige dingen zwaar zijn om te verstaan, die de ongeleerde en onvaste [mensen] verdraaien, gelijk ook de andere Schriften, tot hun eigen verderf. Gij dan, geliefden, [zulks] te voren wetende, wacht u, dat gij niet door de verleiding der gruwelijke mensen mede afgerukt wordt, en uitvalt van uw vastigheid; Maar wast op in de genade en kennis van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid, beide nu en in de dag der eeuwigheid. Amen.’
Petrus verwoordt het hier ook weer zo duidelijk: wij zijn voor Christus BROEDERS, de één niet meer, de ander niet minder. En: ‘naar de wijsheid die hem gegéven is.’ Juist, eerst de GEVER en de GAVE. Het HOOFD alle eer! HIJ gaf ons aan elkaar, ieder met onderscheiden gaven.
En de Heere Jezus beklemtoont één en ander zo overduidelijk in de zeven brieven in Openbaring 2 en 3, dat Hij op geen enkele manier toegeeflijk is naar dwaalleer, dwaalleraars, mensen die zich in leer en/of leven misgaan. Hij roept de gemeenten – voorgangers en leden! – ernstig op om elke besmetting uit te bannen, direct, zonder aanzien van persoon. Weigeren ze, wel, dan zal Hij Zelf de kandelaar wegnemen, WANT DAAR WIL EN KAN HIJ NIET WONEN! Toen niet, nu niet. Want, waar dat gebeurt, daar is de liefde, de broederliefde, de gebóden broederliefde AFWEZIG!
We willen daarom wijzen op I Johannes 4:7-21: ‘Geliefden! Laat ons elkander liefhebben, want de liefde is uit God; en een iegelijk, die liefheeft, is uit God geboren, en kent God; Die niet liefheeft, die heeft God niet gekend; want God is liefde. Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft [tot] een verzoening voor onze zonden. Geliefden, indien God ons alzo lief heeft gehad, zo zijn ook wij schuldig elkander lief te hebben. Niemand heeft ooit God aanschouwd; indien wij elkander liefhebben, zo blijft God in ons, en Zijn liefde is in ons volmaakt. Hieraan kennen wij, dat wij in Hem blijven, en Hij in ons, omdat Hij ons van Zijn Geest gegeven heeft. En wij hebben het aanschouwd, en getuigen, dat de Vader [Zijn] Zoon gezonden heeft [tot] een Zaligmaker der wereld. Zo wie beleden zal hebben, dat Jezus de Zoon van God is, God blijft in hem, en hij in God. En wij hebben gekend en geloofd de liefde, die God tot ons heeft. God is liefde; en die in de liefde blijft, blijft in God, en God in hem. Hierin is de liefde bij ons volmaakt, opdat wij vrijmoedigheid mogen hebben in de dag des oordeels, [namelijk] dat gelijk Hij is, wij ook zijn in deze wereld. Er is in de liefde geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees buiten; want de vrees heeft pijn, en die vreest, is niet volmaakt in de liefde. Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft. Indien iemand zegt: Ik heb God lief; en haat zijn broeder, die is een leugenaar; want die zijn broeder niet liefheeft, dien hij gezien heeft, hoe kan hij God liefhebben, Die hij niet gezien heeft? En dit gebod hebben wij van Hem, [namelijk] dat die God liefheeft, ook zijn broeder liefhebbe.’
Hoe nauw is alles met elkaar verweven en hoe breed zijn de waarschuwingen opgetekend, opdat ons èlke verontschuldiging ontvalt.
Zo heeft de Heere Jezus ons ernstig gewaarschuwd voor huurlingen. Nee, we zien het vaak aan het uiterlijk niet en we horen het ook vaak niet uit de woorden. Want huurlingen doen zich vaak zo ‘overtuigend’ voor als herder van het licht. Maar laten we eerst de tekst bezien, Johannes 10:1-16: ‘Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die niet ingaat door de deur in de stal der schapen, maar van elders inklimt, die is een dief en moordenaar. Maar die door de deur ingaat, is een herder der schapen. Deze doet de deurwachter open, en de schapen horen zijn stem; en hij roept zijn schapen bij name, en leidt ze uit. En wanneer hij zijn schapen uitgedreven heeft, zo gaat hij voor hen heen; en de schapen volgen hem, overmits zij zijn stem kennen. Maar een vreemde zullen zij geenszins volgen, maar zullen van hem vlieden; overmits zij de stem des vreemden niet kennen. Deze gelijkenis zei Jezus tot hen; maar zij verstonden niet, wat het was, dat Hij tot hen sprak. Jezus dan zei wederom tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Ik ben de Deur der schapen. Allen, zovelen als er voor Mij zijn gekomen, zijn dieven en moordenaars; maar de schapen hebben hen niet gehoord. Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden. De dief komt niet, dan opdat hij stele, en slachte, en verderve; Ik ben gekomen, opdat zij het leven hebben, en overvloed hebben. Ik ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen. Maar de huurling, en die geen herder is, wie de schapen niet eigen zijn, ziet de wolf komen, en verlaat de schapen, en vliedt; en de wolf grijpt ze, en verstrooit de schapen. En de huurling vliedt, overmits hij een huurling is, en heeft geen zorg voor de schapen. Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen, en wordt van de Mijnen gekend. Gelijkerwijs de Vader Mij kent, [alzo] ken Ik ook de Vader; en Ik stel Mijn leven voor de schapen. Ik heb nog andere schapen, die van deze stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen; en het zal worden één kudde, [en] één Herder.’
Hoe duidelijk stelt de Heere Jezus hier, dat HIJ, alleen HIJ de goede Herder is, dat alleen HIJ de deur der schapen is. En vervolgens de onderherders die HEM zo erkennen en aannemen. En dan is het duidelijk, dat de schapen de geboden VOLGORDE ook direct navolgen en leren. Johannes de Doper: Hij, de Heere Jezus, moet meer worden, ik minder. Jezus Christus en Die gekruisigd, dat bestaat niet naast IK, IK, IK wil koning zijn. Daarom is het ook heel duidelijk, dat wie de door God gestelde orde en volgorde niét gehoorzaam navolgt en leert, en dus eerst zichzelf zoekt, hier door de Heere Jezus zonder meer ‘moordenaars’ en ‘dieven’ genoemd worden.
De gevolgen blijven ook niet uit. Zie Mattheüs 24:45-51: ‘Wie is dan de getrouwe en voorzichtige dienstknecht, denwelke zijn heer over zijn dienstboden gesteld heeft, om hunlieder [hun] voedsel te geven ter rechter tijd? Zalig is die dienstknecht, welke zijn heer, komende, zal vinden alzo doende. Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem zal zetten over al zijn goederen. Maar zo die kwade dienstknecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen; En zou beginnen [zijn] mededienstknechten te slaan, en te eten en te drinken met de dronkaards; Zo zal de heer van deze dienstknecht komen ten dage, in welke hij [hem] niet verwacht, en ter ure, die hij niet weet; En zal hem afscheiden, en zijn deel zetten met de geveinsden; daar zal wening zijn en knersing der tanden.’ en Lucas 12:42-48: ‘En de Heere zei: Wie is dan de getrouwe en voorzichtige huisbezorger, die de heer over zijn dienstboden zal zetten, om [hun] ter rechter tijd het bescheiden deel spijze te geven? Zalig is de dienstknecht, welke zijn heer, als hij komt, zal vinden, alzo doende. Waarlijk, Ik zeg ulieden, dat hij hem over al zijn goederen zetten zal. Maar indien dezelve dienstknecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen; en zou beginnen de knechten en de dienstmaagden te slaan, en te eten en te drinken, en dronken te worden; Zo zal de heer deszelven dienstknechts komen ten dage, in welke hij hem niet verwacht, en ter ure, die hij niet weet; en zal hem afscheiden, en zal zijn deel zetten met de ontrouwen. En die dienstknecht, welke geweten heeft de wil zijns heeren, en [zich] niet bereid, noch naar zijn wil gedaan heeft, die zal met vele [slagen] geslagen worden. Maar die [denzelven] niet geweten heeft, en gedaan heeft [dingen], die slagen waardig zijn, die zal met weinige [slagen] geslagen worden. En een iegelijk, wie veel gegeven is, van die zal veel geeist worden; en wie men veel vertrouwd heeft, van die zal men overvloediger eisen.’
Hoe scherp wordt ambtelijk misbruik door de Heere Jezus bedreigd en bestraft, eeuwig. En de geschiedenis leert, dat dat misbruik zeer divers kan zijn. Van leerafwijking, verleiding, misleiding, sexueel misbruik, lichamelijk geweld en uitbuiting, beroving en bedreiging, fysiek en psychisch, tot ban en excommunicatie en verbanning toe. Opnieuw, Hebreeën 11 spreekt overtuigend.
Nu worden vaak alleen de personen, die dat direct persoonlijk of gezamenlijk doen daarop aangekeken. Maar evenzeer schuldig en dus veroordelenswaardig zijn zij, die het oogluikend toestaan, zwijgen, de zaak toedekken of door moedwillige onwetendheid zich menen vrij te kunnen pleiten. Daarbij komt nog, dat we verplicht zijn alles in het werk te stellen om zulke afdwalingen in leer en leven zoveel als mogelijk te weerstaan en te voorkomen. Daarin kennend en onderkennend de arglistigheid van het menselijk hart.
Telkens opnieuw moeten we ons eigen lichaam met de daarin samenvergaderde leden met de brede diversiteit aan functies en taken voor ogen stellen. En daarbij onder ogen moeten zien hoe we zouden reageren als gezonde ledematen onder dwang werden geamputeerd, bijvoorbeeld een arm, een been, de tong, ogen. Zou ons hele lichaam zich niet tot het uiterste verzetten om dat te voorkomen? Zelfs als een lid ernstig ziek is, dan wordt nog eerst elke mogelijkheid bekeken en onderzocht of er een mogelijkheid is tot herstel, maar in elk geval ter voorkoming van amputatie. Zó zijn de leden op elkaar betrokken! Zó aanvaarden ze elkaar als leden en zijn ze aan elkaar gehecht. En dat vinden we heel normaal.
En dié betrokkenheid tot elkaar vraagt de Heere van Zijn kinderen als Zijn lichaam in Zijn kerk, Zijn gemeente, van ambtdragers en leden, mannelijk en vrouwelijk, oud en jong, met veel gaven, met weinig gaven. Van en door HEM aan elkaar gegeven. Hier en nu. En de overgang naar de eeuwigheid moet daarop nauw aansluiten. Alles tot Zijn eer, daar Hij het ene HOOFD is. Hij alleen.
12 april 2013