Wijsheid
Spreuken 1:7: ‘De vrees des HEEREN is het begin der wetenschap; de dwazen verachten wijsheid en tucht.’
Spreuken 2:6: ‘Want de HEERE geeft wijsheid; uit Zijn mond [komt] kennis en verstand.’
Spreuken 3:13: ‘Welgelukzalig is de mens, [die] wijsheid vindt, en de mens, [die] verstandigheid voortbrengt!’
Spreuken 4:7: ‘De wijsheid is het voornaamste; verkrijg [dan] wijsheid, en verkrijg verstand met al uw bezitting.’
Spreuken 8:11: ‘Want wijsheid is beter dan robijnen, en al wat men begeren mag, is met haar niet te vergelijken.’
Nederigheid geboden; hoogmoed haten
Psalm 10:2: ‘De goddeloze vervolgt heftig in hoogmoed de ellendige; laat hen gegrepen worden in de aanslagen, die zij bedacht hebben.’
Psalm 31:19: ‘Laat de valse lippen stom worden, die hard spreken tegen den rechtvaardige, in hoogmoed en verachting.’
Psalm 119:21: ‘Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen.’
Spreuken 8:13: ‘De vreze des HEEREN is, te haten het kwade, de hovaardigheid, en de hoogmoed, en de kwade weg; Ik haat ook de mond der verkeerdheden.’
Spreuken 16:19: ‘Het is beter nederig van geest te zijn met de zachtmoedigen, dan roof te delen met de hovaardigen.’
Spreuken 30:11-14: ‘Daar is een geslacht, dat zijn vader vervloekt, en zijn moeder niet zegent; Een geslacht, dat rein in zijn ogen is, en van zijn drek niet gewassen is; Een geslacht, welks ogen hoog zijn, en welks oogleden verheven zijn; Een geslacht, welks tanden zwaarden, en welks baktanden messen zijn, om de ellendigen van de aarde en de nooddruftigen van onder de mensen te verteren.’
In oprechtheid wandelen
Psalm 11:7: ‘Want de HEERE is rechtvaardig, Hij heeft gerechtigheden lief; Zijn aangezicht aanschouwt de oprechte.’
Psalm 119:1: ‘Welgelukzalig zijn de oprechten van wandel, die in de wet des HEEREN gaan.’
Spreuken 2:7: ‘Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een Schild dengenen, die oprecht wandelen;’
Spreuken 3:32: ‘Want de afwijker is de HEERE een gruwel; maar Zijn verborgenheid is met de oprechte.’
Spreuken 14:2: ‘Die in zijn oprechtheid wandelt, vreest de HEERE; maar die afwijkt in zijn wegen, veracht Hem.’
Gods Wet en Woord liefhebben
Psalm 119:97-99: ‘Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting de ganse dag. Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn.’
Psalm 119:113: ‘Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief.’
Psalm 119:128: ‘Daarom heb ik alle [Uw] bevelen, van alles, voor recht gehouden; [maar] alle valse pad heb ik gehaat.’
Psalm 119:163: ‘Ik haat de valsheid, en heb er een gruwel van; [maar] Uw wet heb ik lief.’
De HEERE háát
Spreuken 6:16-19: ‘Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel: Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten; Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen; Een vals getuige, [die] leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt.’
Spreuken 17:15: ‘Wie de goddeloze rechtvaardigt, en de rechtvaardige verdoemt, zijn de HEERE een gruwel, ja, die beiden.’
Spreuken 11:1: ‘Een bedriegelijke weegschaal is de HEERE een gruwel; maar een volkomen weegsteen is Zijn welgevallen.’
Spreuken 11:20: ‘De verkeerden van hart zijn de HEERE een gruwel; maar de oprechten van weg zijn Zijn welgevallen.’
Spreuken 12:22: ‘Valse lippen zijn de HEERE een gruwel; maar die trouw handelen, zijn Zijn welgevallen.’
Spreuken 15:8: ‘Het offer der goddelozen is de HEERE een gruwel; maar het gebed der oprechten is Zijn welgevallen.’
Spreuken 28:9: ‘Die zijn oor afwendt van de wet te horen, diens gebed zelfs zal een gruwel zijn.’
Spreuken 29:27: ‘Een ongerechtig man is de rechtvaardige een gruwel; maar die recht is van weg, is de goddeloze een gruwel.’
Dwazen verachten en haten tucht
Spreuken 10:17: ‘Het pad tot het leven is degenen die de tucht bewaart; maar die de bestraffing verlaat, doet dwalen.’
Spreuken 12:1: ‘Wie de tucht liefheeft, die heeft de wetenschap lief; maar wie de bestraffing haat, is onvernuftig.’
Spreuken 15:10: ‘De tucht is onaangenaam voor degene die het pad verlaat; [en] die de bestraffing haat, zal sterven.’
Spreuken 15:32: ‘Die de tucht verwerpt, die versmaadt zijn ziel; maar die de bestraffing hoort, krijgt verstand.’
De grondslagen van Gods troon
Psalm 89:15: ‘Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid van Uw troon; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn heen.’
Psalm 97:2: ‘Rondom Hem zijn wolken en donkerheid, gerechtigheid en gericht zijn de vastheid van Zijn troon.’
Jesaja 16:5: ‘Want er zal een troon bevestigd worden in goedertierenheid, en op dezelve zal bestendig een zitten in de tent van David, een, die oordeelt en het recht zoekt, en vaardig is ter gerechtigheid.’
De kenmerken van Gods koninkrijk
Exodus 34:6: ‘Als nu de HEERE voor zijn aangezicht voorbijging, zo riep Hij: HEERE, HEERE, God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid.’
Deuteronomium 32:4: ‘Hij is de Rotssteen, Wiens werk volkomen is; want al Zijn wegen zijn gerichte. God is waarheid, en is geen onrecht; rechtvaardig en recht is Hij.’
Psalm 19:10: ‘De vreze des HEEREN is rein, bestaande tot in eeuwigheid, de rechten des HEEREN zijn waarheid, samen zijn zij rechtvaardig.’
Psalm 25:10: ‘Alle paden des HEEREN zijn goedertierenheid en waarheid, degenen, die Zijn verbond en Zijn getuigenissen bewaren.’
Psalm 86:11: ‘Leer mij, HEERE! Uw weg; ik zal in Uw waarheid wandelen; verenig mijn hart tot de vreze van Uw Naam.’
Psalm 96:13: ‘Voor het aangezicht des HEEREN; want Hij komt, want Hij komt, om de aarde te richten; Hij zal de wereld richten met gerechtigheid, en de volken met Zijn waarheid.’
Jesaja 11:5: ‘Want gerechtigheid zal de gordel Zijner lendenen zijn; ook zal de waarheid de gordel Zijner lendenen zijn.’
Jeremia 4:2: ‘Maar zweer: [Zo] [waarachtig] [als] de HEERE leeft! in waarheid, in recht en in gerechtigheid; zo zullen zich de heidenen in Hem zegenen, en zich in Hem beroemen.’
Jeremia 10:10: ‘Maar de HEERE God is de Waarheid, Hij is de levende God, en een eeuwig Koning; van Zijn verbolgenheid beeft de aarde, en de heidenen kunnen Zijn gramschap niet verdragen.’
Onrecht haten
Psalm 26:5: ‘Ik haat de vergadering der boosdoeners, en bij de goddelozen zit ik niet.’
Psalm 31:7: ‘Ik haat degenen, die op valse ijdelheden acht nemen, en ik betrouw op de HEERE.’
Psalm 101:3: ‘Ik zal geen Belials-stuk voor mijn ogen stellen; ik haat het doen der afvalligen, het zal mij niet aankleven.’
Psalm 119:104: ‘Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden.’
Spreuken 13:5: ‘De rechtvaardige haat leugentaal; maar de goddeloze maakt zich stinkende, en doet zich schaamte aan.’
Spreuken 15:27: ‘Die gierigheid pleegt, beroert zijn huis; maar die geschenken haat, zal leven.’
Tucht liefhebben
Psalm 141:5: ‘De rechtvaardige sla mij, het zal weldadigheid zijn; en hij bestraffe mij, het zal olie voor het hoofd zijn, het zal mijn hoofd niet breken; want nog zal ook mijn gebed [voor] [hen] zijn in hun tegenspoeden.’
Spreuken 2:1-11: ‘Mijn zoon! zo gij mijn redenen aanneemt, en mijn geboden bij u weglegt; Om uw oren naar wijsheid te doen opmerken; [zo] gij uw hart tot verstandigheid neigt; Ja, zo gij tot het verstand roept, uw stem verheft tot de verstandigheid; Zo gij haar zoekt als zilver, en naspeurt als verborgen schatten; Dan zult gij de vreze des HEEREN verstaan, en zult de kennis van God vinden. Want de HEERE geeft wijsheid; uit Zijn mond [komt] kennis en verstand. Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een Schild degenen, die oprecht wandelen; Opdat zij de paden des rechts houden; en Hij zal de weg Zijner gunstgenoten bewaren. Dan zult gij verstaan gerechtigheid, en recht, en billijkheden, [en] alle goed pad. Als de wijsheid in uw hart zal gekomen zijn, en de wetenschap voor uw ziel zal liefelijk zijn; Zo zal de bedachtzaamheid over u de wacht houden, de verstandigheid zal u behoeden;’
Spreuken 3:1 en 2: ‘Mijn zoon! vergeet mijn wet niet, maar uw hart beware mijn geboden. Want langheid van dagen, en jaren van leven, en vrede zullen zij u vermeerderen.’
Spreuken 4:13: ‘Grijp de tucht aan, laat niet af; bewaar ze, want zij is uw leven.’
Spreuken 27:5 en 6: ‘Openbare bestraffing is beter dan verborgen liefde. De wonden des liefhebbers zijn getrouw; maar de kussingen des haters zijn af te bidden.’
Géén uiterlijk vertoon (voor mensen), maar de gezindheid van het hart voor God
Deuteronomium 4:29: ‘Dan zult gij van daar de HEERE, uw God, zoeken, en vinden; als gij Hem zoeken zult met uw ganse hart en met uw ganse ziel.’
Deuteronomium 6:5: ‘Zo zult gij de HEERE, uw God, liefhebben, met uw ganse hart, en met uw ganse ziel, en met al uw vermogen.’
Deuteronomium 10:12: ‘Nu dan, Israel! wat eist de HEERE, uw God van u dan de HEERE, uw God, te vrezen, in al Zijn wegen te wandelen, en Hem lief te hebben, en de HEERE, uw God, te dienen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel;’
Deuteronomium 11:18: ‘Legt dan deze mijn woorden in uw hart, en in uw ziel, en bindt ze tot een teken op uw hand, dat zij tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen;’
Deuteronomium 30:6: ‘En de HEERE, uw God, zal uw hart besnijden, en het hart van uw zaad, om de HEERE, uw God, lief te hebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel, opdat gij leeft.’
Deuteronomium 32:46: ‘Zo zei hij tot hen: Zet uw hart op al de woorden, die ik heden onder u betuig, dat gij ze uw kinderen gebieden zult, dat zij waarnemen te doen al de woorden dezer wet.’
Het kan wat vreemd overkomen veel ruimte met 11 hoofdjes aan teksten te lezen. Toch is het niet zo maar. Heel bewust hebben we het zó gedaan, om daarmee en daardoor aan te tonen, dat hier heel belangrijke dingen geleerd worden, die we noodzakelijk moeten leren en niet vergeten.
We hebben gezien, dat God de mens volmaakt goed schiep. We hebben gezien, dat de mens voor de zondeval zó met de Heilige Geest was vervuld, dat hij geen lering nodig had. We hebben gezien, dat de mens zondigde en daardoor schuldig werd aan de eeuwige dood. Die twee schakels moeten ons steeds weer heel scherp voor ogen staan. Het besef, het weten, dat we zó voor God staan, dat God daarom geen enkele verplichting naar ons toe heeft; dat we van daaruit nooit enig recht voor God kunnen hebben. Totaal verdorven, helemaal blind, vijand van God.
Hoe gemakkelijk is de mens hopeloos verblind en ziet alleen aan wat voor ogen is. Hoe gemakkelijk vergeet de mens die twee schakels en aanvaardt al het goede dat God geeft als vanzelfsprekend. Hoe gemakkelijk gaat de mens nog een stap verder en eigent zich zelf rechten toe. Hoe gemakkelijk schuift de mens al Gods goede geboden en wetten aan de kant en stelt zich zelf wetten en regels. De geschiedenis heeft geleerd, dat de mens daarin geen enkele vastheid heeft en hanteert, maar binnen de kortste keren vervalt tot allerlei willekeur en eigenwilligheid. Met alle gevolgen voor de naaste.
Gods goedheid schittert elke dag opnieuw in alles wat de Heere GEEFT! Om niet, onverdiend. Hoe gemakkelijk heeft de mens zich de ogen laten dichtstrijken door ALLES wat God GEEFT! Wat we in het vorige artikel al zagen: de mens draait het om en verklaart de gegeven genadetijd tot recht, al de gegeven goedheid, goederen, gezondheid, leven, enz. enz., als vanzelfsprekend, ja, als dingen waar we recht op hebben. En gaat dat niet (helemaal) zoals we ons dat wensen, wel, dan eigenen we ons het rècht toe het leven zelf in handen te nemen. Vandaag nog eigen recht, morgen andermans recht. Maar dàt geloven we niet, want zó is de mens niet, verkondigt, beweert, verzekert, de mens zelf. En zó sluit de mens willens en wetens de ogen voor eigen en andermans verdorvenheid.
Nu GEEFT God de mens na de zondeval nog ontzaglijk veel in de door Hem toegemeten genadetijd. De mens aanvaardt dat niet als onverdiende genade en toont vervolgens niet onmetelijke dankbaarheid voor alles wat God geeft, en erkent het ‘onverdiend zijn’ niet met het tonen van diep en waarachtig berouw en wederkeer tot God. Nee, de mens raast voort op de ingeslagen weg: géén God, géén meester, EIGEN baas, ZELF weten en beslissen en beoordelen.
God geeft nog veel meer: Zijn Woord, de Bijbel, de heilige Schriften, om de mens door de onderwijzing van Zijn Woord tot wederkeer en berouw te bewerken. En daartoe gebruikt Hij ook mensen als verkondigers, als dienaars. En zó zien we ook steeds weer in de Bijbel, dat heilige profeten en priesters en anderen spreken zoals de Heere geboden heeft. En heilige mensen deden en doen zoals de Heere geboden heeft. Dat is het refrein. Zie laatste hoofdstuk Exodus.
De Heere weet hoe het hart van de mens na de zondeval is: totaal onwillig, onwetend, onheilig, goddeloos, verdorven. Dan blijkt de heiligheid van God: Hij stuurt Zijn Woord, met gezag. Daarmee toont en bewijst en benadrukt Hij, dat Zijn Woord ver verheven is boven elk menselijk woord en gedachte. Opdat de mens met diepe eerbied en heilig ontzag vervuld wordt voor God, voor Zijn Woord. HIJ, de levende God spreekt!!
Dat gezag blijkt ook daarin, dat God niet met een vriendelijk, vrijblijvend verzoek komt om even te luisteren, maar Hij komt met bevèl van geloof en bekering, om elke uitvlucht te benemen. HIJ spreekt, en dat moet voor iedere sterveling meer dan genoeg zijn. Dan blijkt de verdorvenheid van de mens en de tomeloze haat en vijandschap des te meer, waar de mens zich (opnieuw) afkeert van God en zegt: ik beoordeel zèlf! En de mens gaat in alle eigenwilligheid voor eeuwig verloren.
Het gezag van God, van Zijn Woord, blijkt ook daarin, dat de Heere de mens oproept om tucht aan te nemen, om tucht naar Zijn Woord lief te hebben, wie de Heere daartoe ook stuurt. Telkens weer moet heel duidelijk worden, dat de mens zich zelf moet verloochenen, zich totaal moet vernederen en moet erkennen, dat alles alleen genade en ontferming is: de smalle weg, de enge poort. Daarom is tucht naar Zijn Woord ook niet iets vrijblijvends, afhankelijk van wié het brengt en hóe het gebracht wordt. Nee, in alle oprechtheid zal ernstig moeten worden onderzocht of de tucht terecht is. Of het heel duidelijk is, dat God het Zelf is die ernstig vermaant door die persoon, op die wijze.
Nu is het zeker van belang, dat de persoon die vermaant zich voorbereidt. We zagen het al eerder: God werkt ordelijk en eist dat ook van Zijn kinderen, ieder in eigen taak en positie. Maar voorop moet steeds staan: de gezondene spreekt niet op eigen gezag, naar eigen denken of redeneren, maar hij moet zich er ten volle van overtuigd weten: hier is het gezag, de heiligheid van God, van Zijn Woord, van de dienst aan Hem in geding; ik ben alleen maar middel. Zó hebben de profeten geprofeteerd: ZO ZEGT DE HEERE!
In het volgende artikel zo de Heere wil verder.
20 april 2012