We lezen in Matt. 5:43-48: ‘Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult uw naaste liefhebben, en uw vijand zult gij haten. Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief; zegent ze, die u vervloeken; doet wel dengenen, die u haten; en bidt voor degenen, die u geweld doen, en die u vervolgen; Opdat gij moogt kinderen zijn uws Vaders, Die in de hemelen is; want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Want indien gij liefhebt, die u liefhebben, wat loon hebt gij? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde? En indien gij uw broeders alleen groet, wat doet gij boven anderen? Doen ook niet de tollenaars alzo? Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is.’
Hier zien we de gééstelijke liefde. God is Geest, de mens is mens. Er is vleselijke, natuurlijke en er is geestelijke liefde. Na de zondeval is er tussen mensen, vanuit de mens, alleen vleselijke, natuurlijke liefde mogelijk. Liefde tot eigen familieleden, bloedband, liefde tot mensen die we graag mogen, mensen die ons ‘liggen’, mensen die vanwege hun positie en uitstraling onze liefde aantrekken, en dat in allerlei verbanden en relaties.
Daarnaast is er geestelijke liefde. In bovengenoemd Schriftgedeelte toont de Heere Jezus ons Gods liefde ná de zondeval, uitkomend in zorg, onderhouding, goeddoen, de zon doen opgaan, het laten regenen over mensen die Hem, Zijn Woord, openlijk geminacht hebben, hun èigen beoordeling náást Hem, Zijn Woord, hebben gezet en Hem daardoor gewantrouwd. Uit heel die mensheid giet Hij in de uitverkorenen de geestelijke liefde uit. En daarbij plaatst de Heere Jezus de opdracht: uw vijanden liefhebben, zegenen, weldoen, bidden. Volmaakt, zoals onze hemelse Vader.
Ieder proeft en ziet, dat dat ver uitstijgt bóven natuurlijke liefde. Tegelijk weet ieder mens vanuit het eigen natuurlijke leven, dat dat voor een puur menselijk leven onmogelijk is, onbestaanbaar, onverteerbaar, ja, tegennatuurlijk. En dáár zien we de natuurlijke mens ná de zondeval. Indien God vanaf de zondeval de mens niet tegen zichzelf had beschermd door steeds weer het bederf in en vanuit de mens te beteugelen – steeds weer dienstbaar aan de uitvoering van Zijn raadsplan! – de mensheid was spoedig uitgestorven, ja, had zichzelf vernietigd. Maar ter wille van Zijn plan, doel, raadsplan met de schepping, het schepsel, de mens, doet God, zoals Hij doet en uitvoert.
Noch de duivel, noch de mens kan Gods plan tegenhouden of voorkómen. De mens ziet van die uitvoering enkele dingetjes en is verbaasd en verbijsterd, want hij doorziet en doorgrondt Gods werken niet. Maar ook, als de mens onderwezen is vanuit Gods Woord, doorgrondt en doorziet hij het niet. Alleen door het geloof verstaat (in begin) en gelooft hij God op Zijn Woord, dat alles zó moet gaan als het gaat. Alleen zó gelooft en weet hij, dat God Zich nooit vergist en àlles doet meewerken ten goede en accepteert het zó uit Gods Vaderhand.
Is voor de gelovige dan alles doorzichtig, verstaat hij alles. Nee, zeker niet. Er blijft in deze bedeling ontzaglijk veel wat een gelovige niet begrijpt, het doel ervan niet doorgrondt, de weg van de Heere daarin niet verstaat, met de hand op de mond erkent: hoe groot zijn Uw werken, hoe hoog Uw verstand, hoe onpeilbaar Uw wijsheid, hoe ontzaglijk Uw liefde, ook, hoe hevig Uw toorn. Maar in het geloof ziet hij in alles Gods Vaderhand, in liefde, in toorn, heen werkend met vaste hand naar het gestelde doel, naar de uitvoering van het door Hem vastgestelde raadsplan.
De gelovige ziét de uitwerking in: de moederbelofte, de zondvloed, Bethlehem, Golgota, Pasen, Pinksteren, het aanwezig zijn van door de Heere Jezus voorzegde: geloof, dwaalleer, liefde, haat, vrede, oorlog, materiële voorspoed, rampen. Zeker, het is voor de mens onbegrijpelijk, ondoorgrondelijk, onontwarbaar. Maar hoewel de mensheid dat ziet, komt de mens niet op de gedachte, dat hij zelf, zijn zonde, de grote en enige oorzaak van alle ellende is. En niet-zien brengt helemaal niet tot erkènnen. Wel ziet en ervaart de mensheid allerlei voorspoed en welvaart en verheugt zich daarover en daarmee.
Maar opnieuw, de mens erkènt niet, dat God dat in Zijn goedheid onverdiend toe schikt. Van ontvangen gaat de mens snel over tot zich toe eigenen, rechtmatig of onrechtmatig, gewillig of met geweld, goedschiks of kwaadschiks. En alle boze en begerige lusten komen uit de harten van de mensen naar boven en claimen hun rècht. En het gróte, het geweldige, het buitensporige, de aantallen, dàt trekt de aandacht en dáárover wordt gepraat en geschreven.
Dan ziet de gelovige, dat God niét werkt met al dat grote, al dat geweldige, maar dat God veeleer werkt met het heel gewone, het niets beduidende, het onopvallende: het woord, waterdruppels, brood (manna), geboorte in een stal, herders, lucht, goeddoen, liefde (natuurlijk, maar vooral geestelijk). En àls de mens dat al ziet, dan loopt hij er met haast aan voorbij. Tegelijk ziet het kind van God: God geeft mij het woord, het Woord, als wapen in de geestelijke strijd. Alleen het Woord, en daaraan moet hij genoeg hebben, dat moet voor hem genoeg zijn. En in geloof ìs hem dat voldoende, omdat de levende God door het Woord spreekt.
In de ogen van de wereldmens is de gelovige uitermate zwak: géén invloed, géén macht, géén aantallen, géén geweld, alleen het Woord. En (in de ogen van de wereld) God ‘bewijst’ door alle ellende toch, dat Hij de afwezige is, Degene die er ook niets aan kan doen? Maar de gelovige gaat aan al die eigen beoordelingen van de mensheid voorbij en zegt: In Adam en Eva heb ik Uw Woord geminacht en gesteld náást of ònder eigen beoordeling, maar Uw Geest heeft mij door Uw Woord overtuigd en betuigd, dat Uw Woord de Waarheid is en blijft tot in eeuwigheid. Hij werkte grondig wàntrouwen om in vast vèrtrouwen. Daarom vlucht ik naar het kruis en erken ik, dat alleen het offer van onze Heere Jezus Christus mij kan redden uit de poel van eigen dodelijke en blinde beoordelingen.
Vanuit de verkrégen geestelijke liefde kan de mens ook invulling geven aan het gebod: de vijand liefhebben en bidden voor- en zegenen hen die vervolgen, smaden, lasteren. Nee, dat gaat niet vanzelf, dat kost strijd, veel strijd, zelfverloochening. Toch, opnieuw geboren door de Heilige Geest, verandert de gezindheid van het hart en leert de mens verder zien dan het hier en nu. Wat is dat: opnieuw geboren worden? Als we een pas geboren kind zien, zien we, dat het kind naakt, zonder iets, geboren wordt. Zou het kind kunnen praten, dan zou het kind ook te kennen geven, dat hij niets heeft meegenomen of meegebracht.
Nu, zo is ook iemand, die geestelijk opnieuw geboren is: hij heeft NIETS, hij heeft NIETS meegenomen, hij heeft NIETS meegebracht, hij kan NIETS, hij weet NIETS, hij staat leeg voor God en dat weet hij en erkent hij. Daarboven: door de zonde dóód in vloek en schuld. En daarmee geeft hij aan, dat hij ALLES moet ontvangen wat hij nodig heeft, ja, dat God hem ALLES moet geven, en dat moet hij erkennen. Zoals een pas geboren kind totaal hulpeloos is. En hoe zit dàn de hoogmoed en eerzucht en wellust en ijdelheid de mens hopeloos in de weg, ja, heeft hem helemaal doordrenkt en in beslag genomen. Daartegen strijden, die afleggen, de nieuwe mens aandoen, zich puur afhankelijk weten, en dan met het Woord alleen strijden, vast vertrouwend op de levende God. En dan bij voorbaat wéten in Christus overwonnen te hebben.
Dan ziet het kind veel verder dan het hier en nu, dan ziet hij voorbij dood en graf, op Christus, Die dood en graf en duivel en zonde overwon en tòch goeddoet, tòch geduld heeft, tòch verdraagt, al de smaad, al de haat, al de laster, al de hoon. Hij vergadert, beschermt en onderhoudt met vaste hand Zijn kerk, Zijn gemeente, Zijn lichaam, Zijn kinderen, totdat Hij de laatste op Zijn tijd heeft toegevoegd. Tegelijk naar ieder die zich christen noemt: Bent u opnieuw geboren en grijpt u dan toch naar de macht, de heerszucht, de eerzucht, de ijdelheid, vergrijpt u zich aan het recht van uw God en verkracht u dat recht tegenover uw broeder, uw zuster met uw hanteren van duivelse manieren, methoden en middelen, náást of bóven het ene Woord?
Daarnaast, u ziet het, u hoort het en u zwìjgt? Maar als iemand wèl spreekt, schrijft, dan stopt u de oren toe of u doet mee? WORDT WAKKER!
Het is niet straffeloos, dat de duivel en zijn trawanten, de goddelozen en hun medestanders, tégen Christus, tégen Zijn kinderen vechten. Ze zullen gewaar worden, wat het betekent, dat God gezegd heeft: ‘MIJ komt de wraak toe, IK zal het vergelden!’ Elke onzekerheid of onduidelijkheid ontbreekt daarin. Dan zal de mens ervaren, ondervinden, hoe hoog de Heilige God het opneemt, dat stervelingen Hem willens en wetens geminacht en gewantrouwd hebben op Zijn Woord. Dan kunnen mensen roepen: Bergen, valt op ons, heuvelen, bedekt ons, want wie kan bestaan voor Zijn toorn? Ziet u, opnieuw roept de mens de hulp van dode schepping in, afgoderij!
Ik leg de hand op de mond, ik ben sprakeloos, wie kan bestaan, als de levende God spreekt: IK ZAL HET VERGELDEN! Daarom, vertrouwt NU op de levende God, op Zijn heilig Woord, wat mensen ook zeggen, beweren, beoordelen. Daarom, wordt NU vervuld met heilig ontzag, diepe vrees, grote eerbied, voor de levende God, Zijn heilig Woord en aanbidt Hem!
Ja, dan versta ik Psalm 137:7-9: ‘HEERE! gedenk aan de kinderen van Edom, aan de dag van Jeruzalem; die daar zeiden: Ontbloot ze, ontbloot ze, tot haar fondament toe! O dochter van Babel! die verwoest zult worden, welgelukzalig zal hij zijn, die u uw misdaad vergelden zal, die gij aan ons misdaan hebt. Welgelukzalig zal hij zijn, die uw kinderkens grijpen, en aan de steenrots verpletteren zal.’ Inderdaad, dan is er geen wraakzucht bij Gods kinderen, geen haat. Wel ziet het kind met ontzetting naar hen die God, Zijn volk geháát hebben, hun ondergang begeerd, hun verderf toegejuicht. Dan ziet het kind van God, dat Gòd opstaat en wraak oefent aan Zijn tegenstanders, Zijn haters, en hen verplettert en verbrijzelt met eeuwig afgrijzen.
Daarnaast: Zalig, die geroepen zijn tot de bruiloft van het Lam. Nog steeds: er is vergeving in Christus. Daarom: op de knieën, erkennen, dat we gezondigd hebben, dat we dáárom midden in de dood liggen en dat we met groot berouw en bekering ons bekeren en ontferming vinden en verlossing in het offer van Christus.
2 januari 2012