De Heere maakt in Zijn Woord duidelijk onderscheid in regeren:
1. Burgerlijke regering
2. Geestelijke regering
Onder burgerlijke regering verstaat de Schrift de regering van overheden, ouders en werkgevers en allerlei organen, instanties en personen aan wie dat wordt gedelegeerd. Nu is één van de wezenlijke kenmerken van burgerlijke regering: dwang. De overheid, ouders, werkgevers hebben de bevoegdheid onderdanen, kinderen, werknemers te dwingen tot gehoorzaamheid. Omgekeerd zijn de onderdanen, kinderen, werknemers verplicht tot gehoorzaamheid, voor zover de opdracht niet in strijd is met Gods Woord. Het is duidelijk, dat bovengenoemde drie groepen zeggenschap hebben op verschillende terreinen, in verschillende omstandigheden. Om één voorbeeld te noemen: ouders zijn bevoegd hun kind naar bed te sturen; die bevoegdheid heeft de overheid niet, ook een werkgever niet.
God geeft de mens daarmee over aan gezagsbevoegdheid van mensen, daar ze zich aan de gehoorzaamheid van Zijn Woord onttrokken. Daarover moeten mensen niet klagen maar erkennen, dat ze dat verdiend hebben.
Wanneer is de burgerlijke regering ontstaan? De eerste die ontstond was de ouderlijke, namelijk toen Adam en Eva hun eerste kind kregen. De tweede was de werkgever – werknemer relatie, hoewel die niet vermeld wordt voordat er sprake is van slaven. De overheid als regering zien we ná de zondvloed opkomen. In een vorig artikel zagen we, dat het geweld voor de zondvloed tot een hoogtepunt kwam en dat dat een gevolg was van het verlaten van de Heere, een verlaten van Zijn Woord. Dat verlaten van de Heere en Zijn geboden was er meteen oorzaak van, dat de mens zichzelf regels aanmat, die men vervolgens aan anderen – eventueel met geweld – opdrong en afdwong. Ofwel, het recht van de sterkste. En vervolgens komt daar invloed bij door dapperheid, rijkdom, welsprekendheid, slimheid enz. in allerlei vormen en variaties en combinaties.
Na de zondvloed leidt de Heere de geschiedenis zó, dat er gaandeweg een ontwikkeling is van familiehoofd via stamoudste naar eerste vormen van overheid, koningen. In de Bijbel zien we bij Israël na de uittocht uit Egypte Mozes als leider, richter. In Egypte roept Mozes diverse keren de oudsten van het volk samen.
Als we ons herinneren, dat de mensheid vóór de zondeval in volmaakte harmonie met elkaar leefde tot en met in alle gedachten en neigingen toe, dan moet ons direct scherp en duidelijk voor ogen staan, dat burgerlijke regering het noodzakelijke gevolg van de zonde is, namelijk om alle verwildering en verloedering en onrecht te bedwingen en tegen te gaan. Dat moet ieder die ertoe geroepen is en wordt duidelijk voor ogen doen staan welk een grote verantwoordelijkheid de Heere daarmee geeft. Tegenover de Heere als Degene die daartoe roept en aanstelt; tegenover de medeburger, tegenover wie we rechtvaardig en beschermend en vertrouwelijk hebben te handelen. Nooit mag er een andere doelstelling zijn. Nu moet ons ook meteen scherp voor ogen staan, dat allen die tot burgerlijke regering geroepen worden zondaren zijn. Dat moet ieder voor zich heel zuiver doen zien, dat hun ambt tijdelijk en beperkt is. Daarnaast, dat ieder zelf zwak is en met allerlei zonde bevlekt. Tenslotte moet het heel duidelijk zijn, dat het doel van het ambt is, dat alles in goede orde en redelijkheid rechtvaardig gebeurt, zoals God het wil, dus naar Zijn Woord en wil. Dus, als noodzakelijk gevolg van de zonde om onrecht en willekeur te beteugelen. Geen mens kan de zonde en de gevolgen ervan ontkennen.
De zwaarte van het ambt ligt niet in de laatste plaats in de zelfbeheersing. Hoe gemakkelijk het is aan anderen regels en wetten voor te houden en op te leggen, des te meer moeten de personen, die genoemde wetten en regels voorstaan en opstellen en afdwingen zichzelf voor ogen houden, dat ze eerst zichzelf daaraan binden en beperken. De geschiedenis heeft geleerd, dat zeer velen het ambt zeer hebben misbruikt tot eigen voordeel, tot uitbuiting, machtswellust, tot in het bizarre toe.
Vervolgens zien we keer op keer, dat dat door het volk goedgekeurd en toegejuicht wordt, is het niet gedwongen, dan wel tot eigen voordeel om ook zelf op die stoel te komen en vervolgens aan velerlei praktijk mee te doen. En ook dan blijkt vaak, dat macht veel doet en geld nog meer ‘rechtvaardigt’. Dan blijkt ook vaak hoe gemakkelijk een mens zich overgeeft aan hebzucht en willekeur en in weinig tijd verandert van heel sociaal in najager van eigen belang.
Zien we nu in de Bijbel het volk Israël, dan zien we eeuwen lang, dat Israël geen koning heeft. Zeker, Mozes heeft op bevel van de Heere duidelijke richtlijnen opgesteld, hoe een koning zich moet opstellen en regeren, waaruit duidelijk blijkt, dat het eerste punt is: regeren bij de gratie van God in gehoorzaamheid aan Zijn Woord. En dus géén rijkdom, géén machtig leger, niét veel vrouwen, ‘Dat zijn hart zich niet verheffe boven zijn broederen, en dat hij niet afwijke van het gebod ter rechter- of ter linkerhand …’ Deuteronomium 17:14-20.
In Deuteronomium 16:18-20 gebiedt de Heere hoe leiders en rechters moeten rechtspreken, rechtvaardig, wijs, onpartijdig, niet omkoopbaar. Hoe doorziet de Heere het arglistig hart van de mens en bepaalt Hij zeer wijs de grenzen en beperkingen. Israël heeft geen koning, want de Heere Zelf is hun Koning. En Israël hoeft alleen maar terug te kijken naar het verleden om duidelijk te zien dat Israël ver verheven is boven alle andere volken, die de Heere verlaten hebben en in eigenwilligheid wandelen. Zeker, zij hebben koningen, zij tonen macht door middel van sterke legers, het pronken met rijkdom en luister. En Israël?
Inderdaad, Abraham vertrok uit zijn geboorteland op het woord van de Heere naar een land dat hij niet kende. Hij woonde en leefde er met Izaäk en Jakob in tenten, enkel zwakheid, vertrouwend op het woord van de Heere, dat Hij zou doen wat Hij beloofd had: Abraham tot een groot volk maken. De Heere voerde Israël uit Egypte, waar geen Farao, hoe machtig ook, het kon beletten, geen Rode Zee te diep of te breed was, geen woestijn te groot, geen Jordaan te breed. Waar waren al die volken met al hun machtige koningen? Zij waren toch sterk? Dan krijgt Jozua de leiding van Mozes en voert het volk over de Jordaan en verovert Kanaän. En dan staat er dat machtige hoofdstuk in de Bijbel: Jozua 12:9-24. Leest u dat maar eens driemaal achter elkaar. Ziet u het? Juist, daar staan 31 machtige naamloze koningen, verslagen door de Heere door de dienst van Jozua en het volk.
Opdat niemand, tot welke regeermacht hij geroepen wordt, zich zal verheffen tegenover de Heere, de levende God, Die alle macht heeft op de aarde, Die koningen aanstelt op Zijn tijd en hen het koningschap ontneemt op Zijn tijd. Dan zien we ook de zonde van het volk, als het volk – bovenstaande wetend – bij de Heere komt en om een koning vraagt, want zij willen zijn als de andere volken, I Samuël 8. Daarmee zeggen ze openlijk het vertrouwen in de Heere en Zijn Woord en Zijn bescherming op. Dan zegt de Heere ook: Zij hebben Mij verworpen, dat Ik geen koning over hen zij.
Zulk een Koning, eeuw in eeuw uit Dezelfde, volmaakt betrouwbaar in elk woord wat Hij spreekt. Verworpen. Hoe openlijk blijkt de hardnekkigheid van de mens in het volharden en verharden in de zondeval. Inderdaad, geen mens keert uit zichzelf terug en bekeert zich van harte tot God. Vanaf de zondeval is het steeds weer de Heere Zelf, Die Zich een Eigen volk formeert en vergadert, niemand uitgezonderd. Opdat alle mensen – dit ziende – voor de Heere vrezen en voor Zijn Woord beven. Want ook al is het alles het werk van de Heere – Hem alleen alle lof – toch is en blijft de mens volledig zelf verantwoordelijk, naar Gods schepping. Ook zij die tot regeren geroepen worden. Opdat Gods kinderen getroost en bemoedigd worden: welke koning of heerser, hoe machtig ook, is in Gods Vaderhand en kan niet één sprietje gras bewegen buiten Hem om. Want de Heere regeert!
29 november 2011